Dat er duidelijke lijnen naar de Heere Jezus liggen, zie je bijvoorbeeld in vers 5b: "Hij verbergt mij in het verborgene van Zijn tent, Hij plaatst mij hoog op een rots. Nu heft mijn hoofd zich omhoog boven mijn vijanden, die mij omringen." Hierbij komt meteen in onze gedachten wat Paulus schrijft in Efeze 1 over "… de werking van de sterkte van Zijn macht, die Hij gewerkt heeft in Christus, toen Hij Hem uit de doden opwekte en aan Zijn rechterhand zette in de hemelse gewesten, ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld (= aioon, eeuw), maar ook in de komende" (vs. 19b-21).
Geloofsvertrouwen
Davids vertrouwen op de Heere blijkt meteen al in het eerste vers: "De HEERE is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen? De HEERE is mijn levenskracht, voor wie zou ik angst hebben?" In de daaropvolgende verzen schrijft David over redenen om angstig te zijn. Dat heeft alles te maken met vijanden, met tegenstanders en met kwaaddoeners (vs. 2). In vers 3 schrijf hij: "Al belegerde mij een leger, mijn hart zou niet vrezen; al brak er een oorlog tegen mij uit, toch vertrouw ik hierop."
De geschiedenis van David laat zien dat hij samen met zijn leger heel wat afgevochten heeft. Hij was een man van oorlog. Later is dat ook de reden voor God om de tempelbouw over te laten aan Davids zoon, Salomo.
Maar tegelijk is David door alles heen een gelovige. Waar een groot deel van zijn leven bestond uit het voeren van oorlogen en veldslagen, zien we toch ook al die prachtige psalmen die hij geschreven heeft.
Daarin komt zijn innige omgang met de Heere naar voren en met name daarin is hij een beeld van Jezus Christus. Juist door middel van zijn psalmen kunnen we veel van hem leren.
David begint deze Psalm 27 met twee stellingen, waarmee hij omschrijft Wie de Heere voor hem was en hoe hij Hem had leren kennen in zijn leven tot dan toe. Vers 1 begint met: "De HEERE is mijn licht en mijn heil ..." En in de derde regel van hetzelfde vers staat: "De HEERE is mijn levenskracht ..." David had de HEERE leren kennen als zijn licht, zijn heil en zijn levenskracht. We weten dat hier voor ‘HEERE’ in de originele tekst Jahweh staat, de Ik ben. Hij is Degene Die er altijd is, zonder begin en einde. Degene Die simpelweg aanwezig is, Degene Die waarheid is, Degene op Wie we altijd kunnen vertrouwen. En David verbindt aan deze twee zekerheden twee conclusies die op hetzelfde neerkomen: "... voor wie zou ik angst hebben?" en "... voor wie zou ik vrezen?"
Angst?
Vrees en angst spelen een grote rol in de Bijbel. En ook laat Gods Woord weten dat je, als je in Hem gelooft, juist geen angst en vrees hoeft te hebben. Vrees en angst hebben uiteindelijk te maken met de dood. In Hebreeën 2:14 en 15 staat: "Omdat nu die kinderen van vlees en bloed zijn, heeft Hij eveneens daaraan deel gehad om door de dood hem die de macht over de dood had - dat is de duivel - teniet te doen, en allen te verlossen die door angst voor de dood gedurende heel hun leven aan slavernij onderworpen waren."
Angst voor de dood kan je tot een leven in slavernij brengen. Het wel of geen angst voor de dood hebben, is iets heel fundamenteels. Ook in onze tijd. Sommige mensen - die de Heere Jezus niet kennen - hoor je wel eens zeggen: 'Ik ben niet bang voor de dood, want dood is dood'. Maar als je werkelijk beseft hoe Gods plan in elkaar zit en wat de weg is die de mens gaat, dan is enige angst misschien toch wel op z'n plek.
David wist dat hij de Heere toebehoorde. Hij had Hem leren kennen als zijn licht en zijn heil. Als je denkt aan het licht, dan denk je ook meteen aan de Persoon van de Heere Jezus Christus. Hij sprak: "Ik ben het Licht der wereld; wie Mij volgt, zal beslist niet in de duisternis wandelen, maar zal het licht van het leven hebben" (Joh. 8:12).
De boodschap van de Bijbel is dat er inderdaad duisternis is, maar dat het licht zal overwinnen door de verlossing door het bloed van de Heere Jezus. De HEERE is immers "mijn heil". Als je de naam ‘HEERE’ even uit dit zinnetje haalt, samen met het woord ‘heil’, dan heb je daarmee de betekenis van de naam Jezus: de HEERE is heil / verlossing. Hij is dat voor Zijn Eigen volk. Maar Hij is dat ook voor ons. “Wij hebben”, zo zegt de apostel Paulus, "de verlossing door Zijn bloed", dat is de vergeving van onze overtredingen of zonden.
Geen angst
De praktische conclusie die David aan zijn stellingen geeft, is: "... voor wie zou ik vrezen?" Als de HEERE licht is - Hij is immers licht, geen duisternis, Hij bewoont een ontoegankelijk licht - en als Hij ook Degene is, Die verlost heeft - ja, ons verlost heeft van de dood - dan zegt David vol vertrouwen: "... voor wie zou ik angst hebben?"
U voelt wel aan dat dit geen 'oogkleppen-opmerking' is. Het gaat hier werkelijk om fundamentele dingen. Angst voor de dood? Nee, voor wie zou ik vrezen? Ben ik bang voor degenen die mij kunnen doden? Nee, voor wie zou ik angst hebben?
In Psalm 23 zien we daar ook iets van terug. Ook daar begint David met zo'n stelling over de Heere: "De HEERE is mijn Herder..." Het is eigenlijk een soortgelijke conclusie naar aanleiding van alles wat er wat David betreft aan voorafgegaan is. Hij heeft in zijn leven mogen ontdekken dat de Heere zijn herder is. Ook Paulus had de Heere gedurende zijn bediening leren kennen. En hij schrijft: "... ik weet Wie ik geloofd heb ..." (2 Tim. 1:12). Dit is geen onzeker geloof, maar de zekerheid dat de Heere ten volle te vertrouwen is. Hier zegt David: "De HEERE is mijn herder ..." En wat is het praktische gevolg daarvan? "... mij ontbreekt niets"! En dan staat er in vers 4a: "Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood, ik zou geen kwaad vrezen ..."
Prachtig weergegeven! Het gaat hier om de schaduw van de dood. Dat wil zeggen: de dreiging van de dood. Zoals de dood z'n schaduw in onze levens vooruit kan werpen. Je kunt soms in situaties terechtkomen dat de schaduw van die dood dreigend op je af komt. Al ga ik door een dal waarin de dood zijn schaduw vooruitwerpt, ik hoef niet bang te zijn "want U bent met mij"! Ook in deze psalm ziet David dan uit naar de toekomst: "Ik zal in het huis van de HEERE blijven tot in lengte van dagen" (vs. 6b).
Eén ding verlang ik
Dit laatste lijkt op Davids verlangen in Psalm 27:4. Hij zegt daar: "Eén ding heb ik van de HEERE verlangd, dát zal ik zoeken: dat ik wonen mag in het huis van de HEERE, al de dagen van mijn leven" (vs. 4a). Hier is sprake van een verlangen en in Psalm 23 is er de zekerheid dat hij daar zou zijn.
Dat verlangen is slechts het ene ding dat David van de HEERE vraagt. Voor de rest is het allemaal zekerheid. Hoe heeft Hij de Heere ervaren? Als zijn licht, zijn heil, zijn kracht, zijn Herder. Dus wat is er verder nog te wensen over? Nog één ding, zegt David; hij zou zo graag bij de Heere willen zijn. In de tijd waarin David dit schrijft, verlangt hij hier niet zozeer naar de hemel, zoals wij dat doen.
De overeenkomst is echter dat hij - mét zijn verlangen naar het aardse heiligdom - verlangt om in de aanwezigheid van de HEERE te zijn. En dat laatste is precies wat wij ook mogen doen: uitzien naar het moment dat wij in de heerlijkheid van de Heere zullen verschijnen.
David gebruikt hier allerlei omschrijvingen: huis van de HEERE, Zijn tempel, Zijn hut en Zijn tent. Op het moment dat David dit schrijft, was er nog geen sprake van het huis of de tempel. Hij had wel allerlei materialen verzameld voor de bouw daarvan, maar Salomo zou dat huis bouwen.
In vers 5b is er een verwijzing naar de verhoging van Christus: "Hij verbergt mij in het verborgene van Zijn tent, Hij plaatst mij hoog op een rots." Voordat de Heere uitermate verhoogd werd, is Hij ook uitermate vernederd. Dat wordt in deze psalm vanaf het zevende vers beschreven. Dat begint met: "Hoor, HEERE, mijn stem, ik róep; wees mij genadig en antwoord mij."
Deze woorden kunnen betrekking hebben op de strijd in de hof van Gethsémané, op het lijden dat daar plaatsvond. Maar ook op het lijden aan het kruis. In vers 8 en 9a staat: "Tot u mijn hart spreekt Hij: Zoek Mijn aangezicht." En dan zegt David: "Ik zóek Uw aangezicht, HEERE, verberg Uw aangezicht niet voor mij."
Doen deze woorden ons niet meteen denken aan wat er op een zeker moment gebeurd is, tijdens het lijden van Heere Jezus? Toen Hij aan het kruishout hing, zes uren lang, waarbij het in het midden van die periode opeens duister werd. En aan het einde van die drie uren duisternis sprak de Heere Jezus: "Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten ..." (vgl. Ps. 22:2). Het ligt voor de hand dat de duisternis in die laatste drie uren te maken heeft met het moment waarop Christus tot zonde gemaakt is (2 Kor. 5:21a) en dat daarom de hemelse Vader in Zijn heiligheid Zijn aangezicht voor Hem verborg.
Psalm 27:10 begint met: "Mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten", als omschrijving van Zijn totale verlatenheid. "... maar de HEERE zal mij aannemen", zo staat er vervolgens. De HEERE - de Ik ben - is in alle omstandigheden de constante factor. Hij is de waarheid!
De Heere brengt ons daar waar we zijn moeten
En dan gaat David verder: "HEERE, leer mij Uw weg, leid mij op een geëffend pad omwille van mijn belagers. Geef mij niet over aan de begeerte van mijn tegenstanders, want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan en mensen die briesen van geweld. Als ik toch niet had geloofd dat ik de goedheid van de HEERE zou zien in het land van de levenden, ik was vergaan " (vs. 11-13). David, en zeker ook de Heere Jezus, geloofde door alles heen.
Het 'leren' in vers 11 is de vertaling van het Hebreeuwse jarah. Dat kan in de verschillende vormen waarin het werkwoord voorkomt diverse betekenissen hebben. Zoals: schieten, funderen, met de vinger wijzen, onderwijzen. Dit laatste wordt hier bedoeld.
Overigens is het woord thora afgeleid van jarah. Thora is de naam van de eerste vijf boeken van de Bijbel. Meestal wordt het weergegeven met 'wet'. Dat klinkt meteen ook nogal wettisch. Beter zou zijn om thora op te vatten als onderwijzing. De HEERE onderwees Zijn volk door middel van deze onderwijzing, deze vingerwijzing. Daarbij ging het erom dat door dit onderricht het volk op de juiste plek terecht zou komen, ofwel: de positie zou innemen die het in Gods plan had.
Met betrekking tot het Lichaam van Christus is er iets soortgelijks aan de hand. Als Paulus schrijft dat hij Christus, de hoop der heerlijkheid, verkondigt, zegt hij in Kolossenzen 1: "Hem verkondigen wij, terwijl we ieder mens terechtwijzen, en ieder mens onderwijzen in alle wijsheid, opdat wij ieder mens volmaakt zouden stellen in Christus Jezus" (vs. 28).
Dit 'terechtwijzen' moet niet gezien worden als 'iemand op de vingers tikken', maar als iemand naar de juiste plaats wijzen. Daar was bij de wet - de Thora - al sprake van. En dat is helemaal het geval in de boodschap van genade, zoals die later in de Bijbel ontvouwd wordt. Deze genadeboodschap bepaalt ons bij het geweldige plan dat God heeft.
Tot slot: wacht en wees sterk
David sluit Psalm 27 af met vers 14: "Wacht op de HEERE, wees sterk en Hij zal uw hart sterk maken; ja, wacht op de HEERE". Hij schrijft dat je op de HEERE moet wachten, namelijk op Degene Die ons licht en ons heil is (vs. 1).
De kern van vers 14 wordt gevormd door de oproep om sterk te zijn. Dit mag geheel in lijn liggen met het geen angst of vrees hebben. Hoe is het dan? Ben je als gelovige dan helemaal nooit bang? O, zeker! En je bent ook zeker geen minderwaardige christen als je angst hebt. David schrijft in Psalm 56: "Op de dag dat ik vrees ..." (vs. 4a). Dus ja, ook David kende momenten van vrees. Maar dan is het ook goed om het vervolg van dit vers te lezen: "... vertrouw ik op U" (vs. 4b). Daar ligt dus de oplossing voor onze angstgevoelens. Juist in je angst mag je op de Heere vertrouwen. Je hóeft niet bang te zijn! Integendeel: wees sterk. David laat hier ook de twee kanten zien van hoe het werkt. Eerst de oproep: wees sterk. En dan: "Hij zal uw hart sterk maken." Dat is mooi! Als wij beseffen dat wij slechts sterk kunnen zijn in Hem, is Hij het Die ons sterk maakt.
Wees sterk is: vertrouwen op Hem, ook op de momenten waarop we vrezen en bang zijn. Want juist op die momenten zegt David: 'ik vertrouw op U'.
Sterk zijn is: vertrouwen in de HEERE, Die ons kracht en vertrouwen geeft, Die ons licht is en ons heil en onze levenskracht. Tsja, waar zou je met zo'n God bang voor zijn? We mogen het eenvoudig van Hem verwachten. Daarbij weten we in ieder geval dat we aan de goeie kant staan, en Degene aan onze zijde mogen hebben, Die de waarheid is. Hij noemt ons Zijn eigendom. En reken maar: "De Heere kent wie van Hem zijn" (2 Tim. 2:19). Gelet op onze positie, zijn we met Christus daarboven in de hemel gezet. Wat wil je eigenlijk nog meer? Misschien dan toch nog één ding. En dat is dat we daar ook echt zullen zijn. Maar goed, dat komt vanzelf!