Wijzen
Watvoor mensen het precies zijn geweest, is niet helemaal duidelijk. De oorspronkelijke (Griekse) tekst gebruikt het woord ‘magos’ en dat kan op uiteenlopende manieren worden vertaald. Het werd door de Babyloniërs (c.q. Chaldeeën), de Meden en Perzen, e.a., gebruikt voor wijze mannen, leraars, astrologen, zieners, uitleggers (van dromen), e.d. Ons woord ‘magiër’ is ervan afgeleid. De naam magiër is afkomstig van ‘magi’ (Chaldeeuws ‘mag’), de naam die de Grieken gaven aan de priesters van de Meden. Mogelijk is het woord ook verwant met ‘maghdim’, een Chaldeeuwse term die 'wijsheid' en 'filosofie' betekent. Ook moderne illusionisten noemen zich soms 'magiër'.
Het wordt ook vertaald met ‘tovenaar’ in Handelingen 13:6-8: “En toen zij het eiland doorgegaan waren tot Pafos toe, troffen zij een zekere tovenaar aan, een valse profeet, een Jood van wie de naam Barjezus was. Hij hoorde bij de stadhouder Sergius Paulus, een verstandig man. Die riep Barnabas en Saulus bij zich en verlangde ernaar het Woord van God te horen. Maar Elymas, de tovenaar (want zo wordt zijn naam vertaald), ging tegen hen in en probeerde de stadhouder van het geloof af te houden”.
In deze verzen heeft het woord dus een negatieve klank. Deze Barjezus (= zoon van Jezus) was een valse profeet, letterlijk: een pseudoprofeet. Hij was dus een Jood, maar ging door het leven met een (Arabisch) pseudoniem: Elymas, hetgeen ‘een wijze man’ betekent. Lees wat Paulus over hem zegt in vers 10: “O duivelskind, vol van alle bedrog en van alle sluwheid, vijand van alle gerechtigheid, zult u er niet mee ophouden de rechte wegen van de Heere te verdraaien?”
De grondtekst gebruikt het woord ‘huios’ (zoon) dus eigenlijk moet er staan: O zoon van de duivel! Nota bene, iemand die bekend staat onder een Arabisch pseudoniem (= valse naam) Elymas, een wijze man, is in werkelijkheid een pseudoprofeet, een Jood, genaamd Barjezus, zoon van Jezus, en wordt door Paulus ‘zoon van de duivel’ genoemd. Hij is dus door Paulus ontmaskerd als een dienaar van satan en wordt voor straf met blindheid geslagen!
Wonderlijk? Ja en nee, want in 2 Korinthiërs 11 schrijft Paulus over “valse apostelen (lett.: pseudoapostelen), bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus” en zegt dan: “En geen wonder, want de satan zelf doet zich voor als een engel van het licht. Het is dus niets bijzonders als ook zijn dienaars zich voordoen als dienaars van gerechtigheid. Hun einde zal zijn naar hun werken”.
Hoe dan ook, de bezoekers uit het Oosten kunnen met recht wijzen genoemd worden. Kennelijk waren zij (ook) bezig met de sterren aan de hemel en zagen op zekere dag een ster, waarvan zij wisten dat die de geboorte van de Koning der Joden verkondigde. Zij aarzelden niet en gingen op weg naar Jeruzalem, de stad van de grote Koning (Ps. 48:3, Matt. 5:35).
Oosten
Zij kwamen uit het Oosten. Dit woord is de vertaling van het Griekse ‘anatole’. Het is verwant met het werkwoord ‘anatelloo’: doen opgaan, ontspruiten, voortbrengen, opkomen, afkomstig zijn van.
Het is de richting die dikwijls met God wordt geassocieerd en derhalve ook met de oorsprong, het goede en het wijze.
Misschien hebt u het ook nog gezongen in aanloop naar of tijdens Kerst: ‘Nu daagt het in het Oosten, het licht schijnt overal’ (Gez. 8). Het Oosten is waar de zon opkomt, waar het licht wordt.
Ooit werd Abraham geroepen uit dezelfde streek als de wijzen: Ur der Chaldeeën. Het woord ‘ur’ betekent: vuur, licht, verlichting. Abraham kwam dus ook vanuit het Oosten en ging naar het land dat God hem beloofd had. Hij ging met het licht van de zon mee, zeg maar.
In Lukas 1:76-79 lezen we woorden van Zacharias. Hij spreekt over zijn zoon, Johannes (de Doper): “En jij, kind, zult een profeet van de Allerhoogste genoemd worden, want je zult voor het aangezicht van de Heere uitgaan om Zijn wegen gereed te maken en om Zijn volk kennis van de zaligheid te geven in de vergeving van hun zonden door de innige gevoelens van barmhartigheid van onze God, waarmee de Opgang uit de hoogte naar ons omgezien heeft, om te verschijnen aan hen die gezeten zijn in duisternis en schaduw van de dood, en om onze voeten te richten op de weg van de vrede."
Het woord ‘Opgang’ is hier de vertaling van ‘anatole’ en wijst op Hem over Wie de hemelse legermacht zei: Ere zij God in den hoge (Luk. 2:14).
Zo wordt de komst van de Messias verbonden met het ‘Oosten’, met de oorsprong, met de bron van het licht. Ook in Hosea’s profetie over Zijn (weder)komst klinkt dat door: “Zijn verschijning staat vast als de dageraad” (6:3). Zo zeker als de zon elke dag in het Oosten opkomt, zo zeker is de komst van Christus. En als Zacharia over Zijn komst spreekt, zegt hij dat de HEERE zal komen op de “Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, ten oosten ervan” (14:4). Ook voor het overblijfsel in de stad komt de Wijze dus uit het Oosten! Voor hen zal “de Zon der gerechtigheid opgaan en onder Zijn vleugels zal genezing zijn…” (Mal. 4:2).
Mattheüs vermeldt de komst van de wijzen zonder hun aantal te noemen. In latere kerstverhalen (reeds bij Origenes in de 3e eeuw) zijn er drie van gemaakt, wellicht omdat de wijzen drie geschenken aanbieden: goud, wierook en mirre. Nog later worden ook dikwijls hun namen genoemd: Caspar, Melchior en Balthasar.
Legendes
Er zijn allerlei bronnen te vinden die, zonder voor de juistheid ervan in te staan, over de drie wijzen spreken. Daar kunnen we o.a. uit afleiden:
1. Caspar - een Afrikaanse, donker gekleurde, jongeman. Zijn naam wordt verklaard vanuit het Perzische ‘kandschwar’ wat schatbewaarder betekent.
2. Melchior - Als voornaam zou dit, vanuit het Perzisch, betekenen: ‘de rechtvaardige’. Een andere verklaring, uit het Hebreeuws, is: ‘de koning is licht’.
3. Balthasar – Dit is van oorsprong een Babylonische naam en betekent: ‘Bel beschermt’. Bel is een andere naam voor Baäl, de (af)god die in de Bijbel ook herhaaldelijk wordt genoemd.
Op een website over heiligen staat het volgende:
In het volksgeloof werden de wijzen veranderd in koningen en hun aantal bepaald op drie, omdat er ook sprake is van de drie geschenken: goud, wierook en mirre.
Het verhaal van de drie koningen bracht tot uitdrukking dat alle volkeren Jezus goddelijke hulde brengen. Dat werd in de legendes nog meer uitgewerkt. Al gauw kregen de drie koningen namen: in het Grieks: Apellius, Amerius en Damascus; in het Hebreeuws: Galgalat, Malgalat en Sarathin; maar ze zijn het meest beroemd geworden onder hun verlatijnste Perzische namen: Caspar, Melchior en Balthasar. Ze zouden resp. 20, 40 en 60 jaar oud zijn geweest; getallen die de levenstijdperken van de volwassene symboliseren. Zo werd duidelijk dat in deze drie werkelijk heel de mensheid Jezus goddelijke hulde bracht. Vandaar ook dat één van de drie, Caspar, een zwarte huidskleur kreeg in de verhalen. Zo vinden wij ze reeds in een mozaïek uit de 6e eeuw weergegeven op de wand van de kerk van San Apollinare Nuovo te Ravenna, Italië.
Een andere legende vertelt hoe de drie koningen later door de apostel Thomas in Perzië werden gedoopt. Keizerin Helena, die ook al het kruis waaraan Christus gestorven was, had teruggevonden, zou hun relieken naar Constantinopel hebben overgebracht. In de 6e eeuw zouden ze door toedoen van de Milanese bisschop Eustorgius naar zijn bisschopsstad zijn vervoerd. Daar bleven ze tot in de 12e eeuw. Toen werden ze overgebracht naar Keulen. Op 23 juli 1164 bereikte men Keulen. Het stadswapen wordt gekenmerkt door hun drie kronen.
In de Duitssprekende landen zegent men op deze dag de toegang tot het huis om geluk af te smeken over het nieuwe jaar. De zegenspreuk luidt in het Latijn: 'Christus Benedicat Mansionem' (= moge Christus dit huis zegenen). Met gewijd krijt schrijft men de eerste letters van deze drie woorden boven de deur: de C, de B en de M. Later zag men deze letters aan voor de eerste letters van de drie koningen: Caspar, Balthasar en Melchior (bron: heiligen.net).
Ster
Mattheüs vermeldt dat de wijzen in het Oosten de ster van de Koning der Joden hadden gezien. Dit heeft onderzoekers in de loop der eeuwen flink bezig gehouden. Zijn ster? Hoe dan, waar en wanneer dan?
Aangezien men overal een verklaring voor wil hebben, heeft men allerlei mogelijke theorieën bedacht waarmee dit bijzondere fenomeen misschien verklaard zou kunnen worden. De ene optie nog wonderlijker dan de andere. Grosso modo komt het erop neer, dat het wel iets met een samenstand van sterren of planeten moet zijn, uitgaande van het wereldbeeld dat in de wetenschap algemeen wordt aangenomen. We hebben hier al eens uitgebreid bij stilgestaan in AMEN 123, pag. 25. De conclusie in dat artikel was dat de Bijbel op dit punt een ander beeld geeft dan wat vanuit wetenschappelijke kringen te berde is gebracht. En aangezien de Bijbel het Woord van God is, zou dat te allen tijde het uitgangspunt én de autoriteit moeten zijn, in ieder geval voor elke gelovige!
Welnu, als er Iemand weet hoe de schepping in elkaar zit, dan is het de Schepper Zelf. En vanuit die achtergrond lees ik niet alleen Genesis 1, maar ook Mattheüs 2. De wijzen hadden de ster gezien en voor hen stond het vast: de Messias was geboren. Ze gingen op reis en kwamen in Jeruzalem aan. Daar vernamen zij dat de Messias volgens de Schrift geboren moest zijn in Bethlehem. Dus… op naar de (vader)stad van David. Nu moesten ze alleen nog de exacte locatie vinden waar het Kind verbleef. En ziedaar, God zond hen dezelfde (!) ster die zij al eerder hadden gezien, en: “Toen zij de ster zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde” (Matt. 2:10).
Natuurlijk zal het voor hen ook een wonder van jewelste geweest zijn, maar de Gods des hemels, Schepper van hemelen en aarde, is machtig om te doen wat Hij wil. Misschien kenden zij het woord van Job, die over de Almachtige zegt: “Hij spreekt tegen de zon, en zij gaat niet op; Hij verzegelt de sterren. Hij alleen spant de hemel uit, en Hij treedt op de hoogten van de zee. Hij maakt de Grote Beer, de Orion, het Zevengesternte en de Kamers van het Zuiden. Hij doet grote dingen, die niemand kan doorgronden; wonderen, die niet te tellen zijn” (Job 9:7-10).
Hoe dan ook, die ster ging hun voor. Deze ster bewoog kennelijk voor hen uit, naar links, naar rechts en vooruit, totdat hij stil bleef staan boven de plaats waar het Kind was: “En toen zij in het huis kwamen, vonden zij het Kind met Maria, Zijn moeder, en zij vielen neer en aanbaden Het” (Matt. 2:11).
Sindsdien is er niets meer van die ster gezien of vernomen. Het was een bijzondere actie van God, nodig voor die gelegenheid. Misschien zullen we ooit nog ontdekken welke ster dit precies geweest is. Verderop in het Mattheüsevangelie wordt immers opnieuw over (vallende) sterren gesproken en ook over een teken ten tijde van de wederkomst van Christus: “En dan zal aan de hemel het teken van de Zoon des mensen verschijnen (…) en zij zullen de Zoon des mensen zien, als Hij op de wolken van de hemel komt met grote kracht en heerlijkheid” (Matt. 24:30).
We zullen zien!
Geschenken
“Zij openden hun schatkisten en brachten Hem geschenken: goud en wierook en mire” (Matt. 2:11).
Goud staat voor Zijn afkomst en Zijn persoon. Met het goud gaven de wijzen erkenning aan de goddelijke afkomst van de Heere Jezus. Hij is immers de Zoon van God. Goud is namelijk een beeld van heerlijkheid, met name van de onvergankelijke heerlijkheid van de Heere God.
Ooit gaf God aan Mozes de opdracht kleding te maken voor Aäron, de hogepriester. Hij was een type van Christus, de ware Hogepriester naar de orde van Melchizedek (Ps. 110:4, Hebr. 5 en 7), wiens naam betekent: koning der gerechtigheid.
Die kleding bestond uit vier kleuren en het geheel was doorweven met een gouden draad. Prachtige uitbeelding van Christus, de (vier-voudige) Erfgenaam van alle dingen. Zoon van God en Zoon des mensen.
Johannes zegt: “En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid” (Joh. 1:14).
Wierook staat voor Zijn leven, toegewijd aan God.
In Leviticus 2:11 zien we het graanoffer (of: spijsoffer). Dit betreft een offer zonder vlees of bloed. Samen met vers 1 worden de instructies gegeven, waarmee de volkomen reinheid van dit offer wordt beschreven: "Wanneer een persoon de HEERE een graanoffer als offergave aanbiedt, moet zijn offergave meelbloem zijn. Dan moet hij er olie op gieten en er wierook op leggen (...) Geen enkel graanoffer dat u de HEERE aanbiedt, mag met zuurdeeg bereid worden…" (vs. 1 en 11).
De wijzen namen wierook mee als uiting van aanbidding. De rook daarvan beeldt de tot God opstijgende gebeden uit. Zo was het leven van Christus een gave van aanbidding en toewijding aan de Allerhoogste om zodoende het verlossingswerk te volbrengen.
Mirre staat voor Zijn lijden en sterven. In reinheid, onschuld, zondeloosheid en onbevlektheid ging Hij Zijn weg, de Via Dolorosa, de weg van het lijden.
Mirre was een onderdeel van de heilige zalfolie (Exod. 30:23) en wijst op Jezus als de Gezalfde (Messias, Christus), de aangewezen Persoon: ´Deze is mijn Zoon…´. Het ziet ook op de ambten die Hij bekleedt: priesterschap en koningschap. Priesters en koningen werden gezalfd met olie, een beeld van de heilige Geest.
Hij kwam om het offer te brengen tot vergeving van zonden. Volgens Hebreeën 9:14 heeft Hij Zichzelf door de eeuwige Geest smetteloos aan God geofferd en zo de verlossing tot stand gebracht: “Het is volbracht”.
Toekomst
De wijzen zijn in de volksverhalen over Kerst koningen geworden, misschien ook wel omdat de tekst van Mattheüs doet denken aan de profetie van Jesaja 60: “Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid van de HEERE gaat over u op. Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken en donkere wolken de volken, maar over u zal de HEERE opgaan en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. En heidenvolken zullen naar uw licht gaan en koningen naar de glans van uw dageraad (…)
het vermogen van de heidenvolken zal naar u toe komen. Een menigte kamelen zal u bedekken, de jonge kamelen van Midian en Efa. Zij allen uit Sjeba zullen komen, goud en wierook zullen zij aandragen, zij zullen de loffelijke daden van de HEERE boodschappen” (60:1-6).
Niet alleen de Israëlieten zullen komen om Hem te aanbidden met ‘graanoffers en wierook’ (Jer. 17:24-26), maar ook volken en hun leiders.
Zij zullen ‘goud en wierook’ aandragen, zegt Jesaja. Kennelijk geen mirre en dat is logisch, want het lijden en sterven van de Messias is voorbij, verleden tijd. Nu is er alleen nog sprake van leven en overvloed, van aanbidding en heerlijkheid. Openbaring gunt ons een blik in de toekomst: “En de zevende engel blies op de bazuin, en er klonken luide stemmen in de hemel, die zeiden: De koninkrijken van de wereld zijn van onze Heere en van Zijn Christus geworden, en Hij zal Koning zijn in alle eeuwigheid. En de vierentwintig ouderlingen, die voor God op hun troon zitten, wierpen zich met hun gezicht ter aarde en aanbaden God, en zeiden: Wij danken U, Heere, God de Almachtige, Die is en Die was en Die komt, omdat U Uw grote kracht ter hand hebt genomen en Koning geworden bent” (11:15-17).
De wijzen uit het Oosten waren voorlopers van degenen die Hem in de toekomst hulde zullen toebrengen en de Koning der Joden zullen aanbidden. Niemand hoeft Hem dan nog in het verborgene te zoeken, niets is dan nog geheim. Hij zal er zijn, in het midden der aarde, in Zijn heilige stad:
"Het zal in het laatste der dagen geschieden dat de berg van het huis van de HEERE vast zal staan als de hoogste van de bergen, en dat hij verheven zal worden boven de heuvels, en dat alle heidenvolken ernaartoe zullen stromen. Vele volken zullen gaan en zeggen: Kom, laten wij opgaan naar de berg van de HEERE, naar het huis van de God van Jakob; dan zal Hij ons onderwijzen aangaande Zijn wegen, en zullen wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van de HEERE uit Jeruzalem” (Jes. 2:2 en 3).