Tijd van het einde
De context laat zien dat dit gebeuren plaatsvindt in de ‘eindtijd’, of de ‘tijd van het einde’. Dit begrip komt voor in het boek Daniël en heeft met name betrekking op de laatste periode in de geschiedenis van Israël. Die wordt in Daniël 9 voorgesteld als een periode van 70 (jaar)weken, waarvan vooral de laatste week uitvoerig genoemd wordt.
Hier, in Mattheüs 24, gaat het over de toekomst. De Heere Jezus kondigde een oordeel aan over Jeruzalem (23:37-39) en besluit dan met: “Want Ik zeg u: U zult Mij van nu af aan niet zien, totdat u zegt: Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere!”
En dan lezen we: “Toen Hij op de Olijfberg zat, gingen de discipelen naar Hem toe toen zij alleen waren, en zeiden: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen gebeuren? En wat is het teken van Uw komst en van de voleinding van de wereld?” (Matt. 24:3).
Het gaat in deze rede dus over de dingen die te maken hebben met Zijn wederkomst (Gr. parousia, lett.: aanwezigheid) en -dat valt samen- de ‘voleinding van de wereld’. Hier wordt voor ‘wereld’ het woord aioon gebruikt. Het gaat dus niet om het einde van de geschapen wereld (Gr. kosmos), maar het einde van de tegenwoordige wereld, of beter: eeuw. Deze ‘tegenwoordige slechte (of: boze) wereld (Gr. aioon/eeuw – Gal. 1:4)’ maakt dan plaats voor de ‘toekomende wereld, of: eeuw’ (Efe. 1:21).
In die periode van de voleinding der eeuw vinden tal van zaken plaats. De Heere Jezus sprak erover als de tijd
- dat Evangelie van het Koninkrijk verkondigd wordt (vs. 13,14)
- dat er ´een grote verdrukking´ zal zijn (vs. 21)
- dat de Zoon des mensen zal komen met macht en heerlijkheid (vs. 29 e.v.)
- dat Israël wordt terugverzameld i.o.m. Gods beloften ( vs. 31)
- dat er oordeel zal zijn - vgl. dagen van Noach (vs. 37 e.v.)
De profeten hebben er vroeger al over gesproken en Johannes heeft het in het laatste Bijbelboek beschreven. Allemaal gebeurtenissen die verband houden met de ‘Dag des HEEREN’, die komen zal.
Daniël
Het is in die tijd, dat ook de periode van de 70 (jaar)weken zal worden voleindigd. In Daniël 9:20-27 wordt dat beschreven. De engel Gabriël legt aan Daniël uit dat deze 70 weken (uit het verband -zie vs. 2- blijkt dat het hier om weken van jaren gaat, 70 perioden van 7 jaar dus: 490 jaar) bepaald zijn “over uw volk en uw heilige stad” (vs. 24). Het gaat dus over Israël en Jeruzalem. In het laatste vers gaat het bijzonder over de laatste van die weken: “Hij zal voor velen het verbond versterken, één week lang. Halverwege de week zal Hij slachtoffer en graanoffer doen ophouden. Over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, zelfs tot aan de voleindiging, die, vast besloten, uitgegoten zal worden over de verwoeste.”
Het begin van deze laatste week (periode van 7 jaar) wordt dus gekenmerkt door het ‘versterken van het verbond’. De ‘hij’ die hierbij genoemd wordt, is de ‘vorst’ van vers 26. Hij komt met zijn volk en “zal de stad en het heiligdom te gronde richten.”
Kennelijk zal in die tijd het ritueel van het dagelijks morgen(brand)offer en avond(spijs)offer van kracht zijn, want halverwege die week, na drieënhalf jaar dus, zal hij (die vorst) het doen ophouden. De dagelijkse offeranden moeten gestaakt worden.
Dan zal ‘over de gruwelijke vleugel een verwoester zijn’ tot aan de voleinding (van deze laatste jaarweek). Deze omschrijving komt wellicht wat cryptisch over, maar wat bedoeld wordt, blijkt uit wat Daniël later beschrijft, in hoofdstuk 11. Daar komen we die ‘vorst’ opnieuw tegen: “Dan zullen er uit hem krachtige armen voortkomen. Die zullen het heiligdom en de vesting ontheiligen en het steeds terugkerende offer wegnemen en de verwoestende gruwel opstellen” (vs. 31).
Het gaat dus om een gruwel die verwoesting brengt. Gaan we nu naar hoofdstuk 12 dan lezen we in vers 11 dat er “een verwoestende gruwel opgesteld zal zijn.”
En dit is nu waar de Heere Jezus op aansluit als Hij zegt, dat er (in de toekomst) een “gruwel van de verwoesting” op de heilige plaats zal staan. Er wordt dus een ´gruwel´ opgericht die verwoesting brengt, vandaar: gruwel der verwoesting.
Gruwel
Dit is de vertaling van het Hebreeuwse ´shikkoetz´. Het woord komt 28 keer voor in het Oude Testament en wijst op een beeld of afbeelding van een afgod. Er wordt dus een afgodsbeeld opgericht, die aanleiding zal zijn van grote verwoesting voor de vereerders van dat beeld (plus degene die het beeld vertegenwoordigt).
Saillant detail: Het woord ‘shikkoetz’ wordt gevormd door de letters shien-koph-tsadee. De letterwaarde hiervan is: 300-100-90. Dat maakt samen: 490!
Voorafschaduwing: Antiochus IV (Epiphanes)
Bepaalde verzen in Daniël 11 kunnen toegepast worden op deze wrede vorst. Antiochus IV, een Syrische koning uit de 2e eeuw voor Christus, dwong de Joden tot het eten van varkensvlees, hetgeen volgens de Wet onrein was (vgl. Lev. 11:7,8). Afvallige Joden gehoorzaamden hem en brachten hun eigen volksgenoten (= naasten) in het nauw, tot de dood toe. Hij roofde de toenmalige tempel leeg, verbood de Joodse eredienst en liet varkens offeren op het reukofferaltaar. Ook liet hij een afgodsbeeld in de tempel plaatsen ter ere van de Syro-Fenisiche god Baäl-Sjemen, de ´heer des hemels´, bij de Grieken bekend als de oppergod Zeus (= de Romeinse god Jupiter), de heerser van het heelal. Deze vreemde goden kunnen ook gekoppeld worden aan de naam Baäl, Bel/Nebo/Mardoek, de god van Babel.
De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus speekt over Antiochus IV (Epiphanes), evenals het (apocriefe) boek der Makkabeeën. Volgens 1 Makkabeeën 6 is Antiochus gestorven aan hartzeer over wat hij de Joden en Jeruzalem heeft aangedaan.
Hoe het ook geweest moge zijn, feit is wel, dat zijn gruwelijkheden slechts een type zijn van dat wat in de eindtijd staat te gebeuren. Immers, de Heere Jezus sprak zo'n twee eeuwen later over de toekomstige gruwel(en). Dat betekent, dat de definitieve vervulling van de profetie van Daniël ook nu nog in de toekomst ligt!
Mattheüs 24
In vers 15 spreekt de Heere dus over deze gruwel (Gr. bdelugma - ook in Mark. 13:14; Luk. 16:15; Opb. 17:4,5; 21:27). Ons woord ‘gruwel’ komt overigens van het Germaanse grauel (grau = grijs) en heeft de betekenis van: afgrijzen, huiveren.
Dat deze gruwel een afgodsbeeld is, blijkt hier ook, want hij komt te staan op de heilige plaats, een afgezonderde plek in de stad Jeruzalem. Misschien moeten we hierbij denken aan wat we momenteel kennen als het tempelplein. Het is ieder geval een plek “waar het niet behoort” te staan, volgens Markus 13:14.
Het dringende advies aan hen die dat beeld daar op enig moment zien staan, is: vlucht weg! Maak dat je wegkomt “Want dan zal er een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is vanaf het begin van de wereld, tot nu toe, en zoals er ook nooit meer zijn zal” (Matt. 24:21). En passant wordt hiermee ook duidelijk dat de ‘grote verdrukking’ dus plaatsvindt tijdens de 2e helft van de laatste jaarweek! Een (ver)korte periode (vs. 22) van drieënhalf jaar. Dit is overigens hetzelfde als: 1260 dagen (Opb. 11:3; 12:6), 42 maanden (Opb. 11:2; 13:5) en een ‘tijd, tijden en een halve tijd’ (Dan. 7:25; 12:7 en Opb. 12:14).
Conclusie: de vorst van de eindtijd sluit eerst een verbond met (de massa van) het volk Israël voor de duur van zeven jaar; na drieënhalf jaar houdt het dagelijks offer op en in plaats daarvan wordt een afgodsbeeld opgericht op de heilige plaats. Dit zal leiden tot de verwoesting van Jeruzalem.
Openbaring 13
Het is haast vanzelfsprekend dat dit in het laatste Bijbelboek ook aan de orde komt. Dit is immers een beschrijving van die ‘tijd van het einde’. In hoofdstuk 13 ziet Johannes twee beesten opkomen, één uit de zee en één uit de aarde. Als zee en aarde (Gr. ge – ook: land) zo naast elkaar genoemd worden, kunnen we daarin een aanwijzing zien, dat het gaat om de volkeren(zee) en Israël.
Het eerste beest is een exponent van satan: “En de draak gaf hem zijn kracht, zijn troon en grote macht” (vs. 2). Het kost niet zoveel moeite om hem te zien als een grote leider uit de volken, een heerser, die de God van hemel en aarde uitdaagt met grote woorden: “En het opende zijn mond om God te lasteren, om Zijn Naam te lasteren en Zijn tent en hen die in de hemel wonen” (vs. 6).
Daarnaast treedt nog iemand op: het beest uit de aarde. In deze context dus een leider uit Israël. Zijn identiteit hebben we in de vorige AMEN (155, pag. 10) vastgesteld: hij is de antichrist.
Hij is degene die zich in de plaats van Christus stelt en met behulp van (satanische) tekenen en wonderen het Joodse volk in die dagen gruwelijk misleidt. Gruwelijk, want hij verleidt hen om een gruwel, een afgodsbeeld, op te richten voor het eerste beest (uit de zee). Aangezien dat eerste beest de exponent van satan is, wordt er dus een beeld opgericht ter ere van satan… nota bene op de heilige plaats, te midden van het heilige volk, in het heilige land en de heilige stad! De satansverering komt daarmee tot een hoogtepunt. Godslastering ten top.
Iedereen wordt gedwongen om dat beeld te aanbidden en het bijbehorende merkteken te ontvangen op het voorhoofd of de rechterhand. Over dit merkteken schreven we uitvoerig in AMEN 150, pagina 20.
Degenen die weigeren het beeld te aanbidden en het merkteken te ontvangen, worden kaltgestellt, ausradiert, om maar eens een paar historische termen te gebruiken: “En hem werd macht gegeven om een geest te geven aan het beeld van het beest, opdat het beeld van het beest zelfs zou spreken, en zou maken dat allen die het beeld van het beest niet zouden aanbidden, gedood zouden worden” (vs. 15).
We begrijpen nu des temeer, dat de Heere Jezus ernstig waarschuwde en mensen die dat beeld voor hun ogen zien verrijzen oproept om zo snel mogelijk weg te vluchten uit Jeruzalem om aan de verwoesting te ontkomen.
De oprichting van de ‘gruwel der verwoesting’ zal de laatste oprisping zijn van satan, die 2000 jaar geleden al is veroordeeld. De Almachtige zal Zijn oordelen niet achterwege laten en het rijk der duisternis volledig tenietdoen, in en door de Heere Jezus Christus. Hij zal zich openbaren als Koning der koningen en Heere der heren en alle volkeren aan Zich onderwerpen, te beginnen bij Israël. God is getrouw, Zijn plannen falen niet!