Ezechiël 28
Dit hoofdstuk geeft informatie over het schitterende wezen dat zich in de hof van Eden aan Eva vertoonde. We lezen daar een klaaglied over de koning van Tyrus. Deze koning is wel een heel bijzonder figuur als we de volgende woorden lezen in vers 12-16:
12 "U, toonbeeld van volkomenheid, vol wijsheid en volmaakt van schoonheid,
13 u was in Eden, de hof van God. Allerlei edelgesteente was uw sieraad: robijn, topaas en diamant, turkoois, onyx en jaspis, saffier, smaragd, beril en goud. Het werk van uw tamboerijnen en uw fluiten was bij u. Op de dag dat u geschapen werd, waren ze gereed.
14 U was een cherub die zijn vleugels beschermend uitspreidt. Daarvoor heb Ik u aangesteld. U was op Gods heilige berg, u wandelde te midden van vurige stenen.
15 Volmaakt was u in uw wegen, vanaf de dag dat u geschapen werd, totdat er ongerechtigheid in u gevonden werd.
16 Door de overvloed van uw handel vulde men uw midden met geweld, en ging u zondigen. Daarom verbande Ik u van de berg van God, en deed Ik u verdwijnen, beschermende cherub, uit het midden van de vurige stenen".
Het gaat hier om iemand die niet geboren is uit een vader en moeder, maar die geschapen is (vs. 15). Hij wordt een beschermende cherub genoemd en was volmaakt van gestalte. De Statenvertaling is nauwkeuriger en spreekt over een 'gezalfde, overdekkende cherub'. Het gaat om een hemelwezen dat gezalfd en aangesteld is in een heersende positie. Cherubs vinden wij in de Bijbel onder meer terug als bewakers van de toegang tot de hof van Eden (Gen. 3:24) en rondom de troon van God (Ezech. 10). Gouden afbeeldingen van hen overdekken het verzoendeksel op de ark en worden als zodanig de "cherubs van Gods heerlijkheid" genoemd (Hebr. 9:5). Wij worden in Ezechiël 28 dus bepaald bij de oorspronkelijke positie van de satan: een hemelwezen, een engelvorst met grote heerlijkheid. Edelstenen, in goud gevat, gaven zijn verschijning nog meer uitstraling. Zijn plaats was op de "berg van God". Maar ... er werd ongerechtigheid in hem gevonden. Hij verkoos geweld en zondigde, zodat hij zijn toegewezen plaats moest verlaten. Vers 13 begint met: "... u was in Eden, de hof van God". Dit doet ons denken aan de schitterende verschijning in de hof, die zich presenteerde aan Eva met het doel haar te verleiden en zo de mens(heid) mee te nemen in zijn zonde tegen God.
Jesaja 14
Zoals de 'koning van Tyrus' een heenwijzing blijkt te zijn naar een schitterend hemelwezen, zo vinden wij in Jesaja 14 een profetie over de 'koning van Babel'. Ook hier worden dingen gezegd die zo te zien onmogelijk alleen maar van toepassing kunnen zijn op de historische, menselijke koning(en) van het Babylonische rijk, zie vers 12-15:
12 "Hoe bent u uit de hemel gevallen, morgenster, zoon van de dageraad! U ligt geveld op de aarde, overwinnaar over de heidenvolken!
13 En ú zei in uw hart: Ik zal opstijgen naar de hemel; tot boven Gods sterren zal ik mijn troon verheffen, ik zal zetelen op de berg van de ontmoeting aan de noordzijde.
14 Ik zal opstijgen boven de wolkenhoogten, ik zal mij gelijkstellen met de Allerhoogste.
15 Echter, u bent in het rijk van de dood neergestort, in het diepst van de kuil!"
Het is niet moeilijk dezelfde figuur te herkennen als in Ezechiël 28. Hier gaat het om de ‘morgenster’ (ook wel: de schijnende, de lichtdrager) die de "overwinnaar over de heidenvolken" genoemd wordt. Hier wordt het karakter van zijn zonde blootgelegd: hoogmoed. Hij wilde zich verheffen boven Gods sterren. Dit is een aanduiding van engelmachten in het hemelse gebied. Deze machten in de hemelen hebben te maken met de heerschappij over de volkeren, zoals onder meer blijkt uit Daniël 10:13 en 20.
Hij wilde zijn invloed uitbreiden en zich zelfs met de Allerhoogste gelijkstellen. Dat is echter ondenkbaar; er moest wel door de Almachtige geoordeeld worden: 'Hoogmoed komt voor de val'! In plaats van verhoging wordt hem vernedering in het vooruitzicht gesteld, want "wie zichzelf verhoogt, die zal vernederd worden" (Luk. 14:11).
Verlosser?
Het streven van de satan (= tegenstander) is: hij wil als God zijn en om dat te bereiken, zich boven het schepsel verheffen en hij schuwt daarbij kennelijk het geweld niet.
Als we bedenken dat de slang een schitterende verschijning is geweest, kunnen we ons voorstellen, dat Eva behoorlijk onder de indruk geweest moet zijn. Vooral toen uit zijn mond ook nog vertrouwd klinkende woorden kwamen: "Is het echt zo dat God gezegd heeft ..." (Gen. 3:1). En inderdaad, God had iets gezegd. De schitterende verschijning en de vertrouwde woorden zetten haar op het verkeerde been. Deze sluwe 'slang' wekt de indruk het goede voor te hebben met Eva en vertelt haar dat ze er veel beter van wordt als ze ingaat op zijn advies. Na in de engelenwereld zijn opstand tegen God bekocht te hebben met zijn degradatie, probeert hij nu zijn plannen te verwezenlijken via het menselijk geslacht. Hij presenteert zich als een soort verlosser die de mens zal bevrijden van zijn onderdanige positie en hem (haar) een ongekende promotie voorstelt: ... u zult als God zijn. We herkennen hierin zijn streven naar de absolute macht - denk aan Jesaja 14.
De opmerking van de tegenstander was als olie op het vuur, want de begeerte in Eva, een mens van vlees en bloed, ontbrandde. Zij keek nog eens goed en zag dat de boom eigenlijk heel aantrekkelijk was, ja, een lust voor het oog. En het woord van de pseudo-verlosser bleek sterker dan het Woord van God. Hij anticipeerde op Eva's gevoelens, op de begeerte die sluimerend in haar aanwezig was. Het woord van deze indrukwekkende verschijning klonk haar als muziek in de oren. Het infiltreerde haar gedachten en wekte verlangens op die haar ego streelden. Wat zij op dat moment allemaal dacht, vermeldt de Bijbel niet, maar zeker is dat ze de verleider niet kon weerstaan: de zonde was geboren. Zij nam en at van de verboden vrucht. En ook Adam at. Direct werden de gevolgen merkbaar. Het was een anti-climax. De 'verlosser' bleek een verleider en bedrieger te zijn, zoals Eva later volmondig toegeeft: "De slang heeft mij bedrogen en ik heb ervan gegeten" (Gen. 3:13).
Werkwijze
Met betrekking tot de werkwijze van de tegenstander en het gevaar daarvan worden een paar zaken duidelijk in dit Bijbelgedeelte.
- Satan maakt indruk door de manier waarop hij zich aan de mens openbaart;
- hij kent de woorden van God en gebruikt (lees: misbruikt) ze om de mens te verleiden;
- hij probeert ingang te krijgen door het 'vlees': ogen, begeerte, gevoelens en
- hij stelt de mens iets moois in het vooruitzicht, maar misleidt daarmee, want hij is de vader van de leugen (Joh. 8:44).
Deze dingen illustreren de manier waarop hij te werk gaat, zoals later in de Bijbel duidelijk wordt bevestigd. De tegenstander maakt gebruik van deze elementen afzonderlijk of in combinatie met elkaar. We komen ze opnieuw tegen in het evangelie, waar we lezen over de duivel die de Heere Jezus probeert te verleiden.
In Lukas 4:1-13 vinden we een verslag van een drievoudige poging om de mens Jezus te verzoeken. Satan maakt gebruik van het feit dat Jezus honger had, na een verblijf van veertig dagen in de woestijn. Hij probeerde de 'begeerte van het vlees' aan te wakkeren. Voor Gods Zoon zou het inderdaad eenvoudig zijn om van stenen brood te maken, zodat de honger onmiddellijk gestild zou kunnen worden. Echter, de Heere Jezus grijpt terug op het Woord van God: "Er staat geschreven ..." Daarmee weerstaat Hij de duivel.
Satan probeert het vervolgens op een andere manier, namelijk via de 'begeerte der ogen'. Hij stelt alle koninkrijken van de wereld voor. Hij heeft ze alle in zijn macht en de Heere Jezus ontkent dat niet. Eén enkele daad van aanbidding en de Heere zou alle heerschappij zomaar ontvangen. Wat een weelde en rijkdom: vorst over alle rijken; heel de aarde in Zijn bezit. Satan stelt wel iets heel moois in het vooruitzicht! Maar opnieuw weerstaat de Heere Jezus de verleiding met het Woord van God: "Er staat geschreven ..."
Ten slotte doet de duivel een appèl op gevoelens van eer en trots. En om zijn poging kracht bij te zetten citeert hij uit Gods Woord een tekst uit de Psalmen! Maar ook deze poging mislukt, want de Heere stelt er een andere tekst tegenover.
Satan schroomt dus niet om het Woord van God te citeren om zijn verleidende activiteiten kracht bij te zetten! Hij gebruikt woorden der waarheid om zijn leugen te verpakken. De Heere Jezus doorzag hem en ging er niet op in. Hier gebeurde wat Jakobus later als volgt onder woorden brengt: "Onderwerp u dan aan God. Bied weerstand aan de duivel en hij zal van u wegvluchten" (Jak. 4:7).
Het zijn altijd weer dezelfde methoden waarvan satan zich bedient om de mens te verleiden. Wij hebben daarom de volledige wapenrusting van God, neergelegd in Zijn Woord, nodig om die verleidingen te kunnen weerstaan: "Bekleed u met de hele wapenrusting van God, opdat u stand kunt houden tegen de listige verleidingen (Grieks: methodes) van de duivel" (Efe. 6:11).
(Zie voor een uitgebreide beschouwing het boekje ‘Geestelijke machten’).