“En wij weten dat voor hen die God liefhebben,
alle dingen meewerken ten goede, voor hen namelijk
die overeenkomstig Zijn voornemen geroepen zijn”.
Hoofdstuk 8 van de Romeinenbrief begint met: “Dus is er nu geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest”.
Het woord ´dus´ verwijst naar hetgeen Paulus eerder in de brief heeft geschreven. Daarin gaat het – om kort te gaan – over de rechtvaardiging op grond van het geloof van Christus (zie Rom. 3:23-24 St. Vert.). Op grond van de gehoorzaamheid van Christus in leven en sterven én Zijn opstanding uit de dood, zijn wij gerechtvaardigd, mogen we recht staan voor God. Dat betekent: Gerechtvaardigd uit het geloof (van Christus – red.) hebben wij nu “…vrede bij God door onze Heere Jezus Christus. Door Hem hebben wij ook de toegang verkregen door het geloof tot deze genade waarin wij staan, en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God” (Rom. 5:1-2).
Voor gelovigen (zij zijn in Christus Jezus) is er dan ook geen sprake meer van verdoemenis of veroordeling. Integendeel, en zo eindigt de apostel hoofdstuk 8 door vol overtuiging te zeggen dat: “…noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch krachten, noch tegenwoordige, noch toekomstige dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heere”.
Vóór de tijden der eeuwen
In die context heeft vers 28 z´n plaats en betekenis. Nu moeten we bedenken dat de Romeinenbrief eerst en vooral gelezen moet worden tegen de achtergrond van Gods handelen met Israël, ofwel het Joodse volk. Niet voor niets wijdt Paulus nog drie hoofdstukken (9-11) aan de positie van Israël in verband met het ongeloof van het volk. Die achtergrond moeten we dus niet uit het oog verliezen. Neemt niet weg dat een tekst als vers 28 ook voor ons als leden van het Lichaam van Christus een rijke zegen bevat.
Als gelovigen zijn wij ´overeenkomstig Zijn voornemen´ geroepen of geroepenen, zoals er eigenlijk staat. Het woord ´voornemen´ komt van het Griekse prothesin, van het werkwoord protiteemi: van tevoren (vast)stellen. Het heeft te maken met Gods plan en Zijn planning. Efeziërs 3.11 spreekt over (letterlijk) ´het voornemen van de eeuwen (Gr. aionen) in Christus Jezus´. En in 2 Timotheüs 1:9 lezen we: “Hij heeft ons zalig gemaakt en geroepen met een heilige roeping, niet overeenkomstig onze werken, maar overeenkomstig Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen”.
Met recht kunnen wij dus zeggen dat we overeenkomstig Zijn eigen voornemen en genade geroepenen zijn. En die roeping dateert al van vóór de tijden der eeuwen. Dat gaat nog verder terug dan Genesis 1. Ooit heeft de Heere God in Zijn wijsheid een plan bedacht, het ´voornemen van de eeuwen´. Het Griekse ´aioon´ (vertaald met ´eeuw´ en ook wel met ´wereld´) wijst op de toestand waarin deze wereld (Gr. kosmos) gedurende een bepaalde tijd bestaat. Er zijn eeuwen vóór ons geweest (Pred. 1:10). Vandaag leven wij (nog altijd) in ´deze eeuw´ of ´tegenwoordige wereld´ en we zijn op weg naar de komende eeuwen/werelden (Efe. 1:21 en 2:7).
De tegenwoordige eeuw/wereld waarin wij nu leven wordt boos of slecht genoemd wegens de heerschappij van de boze: “Wij weten dat wij uit God zijn en dat de hele wereld in het boze ligt” (1 Joh. 5:19). Maar God zij geloofd en geprezen, want “Hij heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde. In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de zonden” (Kol. 1:13-14).
Weten
Hierboven zagen we dat Johannes zegt ´wij weten´ en het is mooi om te zijn dat het weten ook in Romeinen 8 een rol speelt:
Vs. 22 Wij weten… dat de schepping zucht (en wij ook!) en in barensnood verkeert
Vs. 26 Wij weten niet… wat wij bidden zullen zoals het behoort (lett.: naar wat moet)
Vs. 27 Hij weet… wat het denken van de Geest is
Vs. 28 Wij weten… dat voor ons, geroepenen, alles meewerkt ten goede
Wij leven in een zuchtende schepping, ja, we hebben er zelf ook deel aan en weten eigenlijk niet te bidden in overeenstemming met wat moet (Gr. dei), nodig is. Als we eerlijk zijn, stemmen deze woorden behoorlijk overeen met de praktijk, maar daar gaan we nu even niet dieper op in. Is ook niet zo erg, want de Geest weet het namelijk wel en Hij “pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen”. Gods Geest is volgens de grondtekst de parakleet (lett.: ernaast geroepene), in Johannes 14-16 vertaald met: trooster. En zo is het allemaal naar de wil van God (Rom. 8:27).
Wat wij bovendien nog (mogen) weten, is dat in deze tegenwoordige tijd, die vooral gekenmerkt wordt
door het lijden en zuchten, voor ons “…die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede”!
Als mensen die deel gekregen hebben aan een heilige roeping van vóór de tijden der eeuwen leven wij in de verwachting van en de hoop op de vervulling van de beloften die bij onze roeping en bestemming horen, namelijk:
- Een lichaam der heerlijkheid ontvangen - na het sterven (Fil. 3:11 en 21)
- Openbaring in heerlijkheid - bij de verschijning met Christus (Kol. 3:4)
Onderweg daar naartoe leven wij in deze (boze) wereld. De eerste gave van de verlossing (de Geest) hebben wij reeds ontvangen; we zijn volgens Efeziërs 1:13-14 “…verzegeld met de Heilige Geest van de belofte, Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verlossing die ons ten deel viel, tot lof van Zijn heerlijkheid”.
De rest komt dus later…en tot die tijd weten wij dat alle dingen meewerken ten goede…( lett.: tot in het goede).
Alles
Het alle dingen in Romeinen 8:28 komt van het Griekse panta, zonder lidwoord, dus echt alles!! In vers 32 lezen we ook over alle dingen: “Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken?” Hier staat het mét lidwoord geschreven (ta panta): het alles, dat is alles wat in en met de Zoon gegeven is…
Alles wil dus ook echt zeggen: alles! Niet alleen het goede, maar ook het kwade. En niet alleen wat je (van buiten af) overkomt, maar ook datgene waar je zelf medeplichtig aan bent!
Van beide noemen we een enkel voorbeeld.
1. Jozef
Deze geliefde zoon van Jakob is heel wat overkomen in zijn leven. Verkocht als slaaf naar Egypte, beschuldigd van ongewenste intimiteiten, in de gevangenis geworpen, maar ook weer bevrijd en uiteindelijk gepromoveerd tot (onder)koning van Egypte, naast Farao. Toe maar. Toch blijkt achteraf dat alles wat hij meemaakte, hoe tragisch soms ook, een doel had. In Genesis 50 lezen we over de ontroerende ontmoeting met zijn broers, die hem destijds als slaaf aan kooplui uit Midian verkochten en hun oude vader voorlogen dat hij door een wild dier verslonden was. Niettemin heeft dat alles kennelijk meegewerkt ten goede: “…jullie hebben kwaad tegen mij bedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, om te doen zoals het op deze dag is: een groot volk in leven te houden” (vs. 20).
2. David
Deze ´geliefde´, zoals zijn naam betekent, heeft ook mogen ervaren dat alles meewerkt ten goede. Niet alleen als het gaat om zijn heldendaad tegen Goliath – wie kent het verhaal niet – maar ook in mindere perioden, zoals in de geschiedenis met Bathseba (2 Sam. 11-12). Met een gemene streek zorgde David ervoor dat haar man Uria vooraan kwam te staan in de strijd, zodat hij door de vijand getroffen werd en stierf. Na de rouwperiode nam hij Bathseba tot vrouw en verwekte een zoon; het kind echter stierf aan een ongeneeslijke ziekte, tot groot verdriet van David. Maar eind goed, al goed: Later ontvingen zij opnieuw een zoon. Hij noemde hem Salomo, waarin we het woord ´shalom´, vrede, herkennen. God Zelf stuurde de profeet Nathan met een boodschap en noemde hem: Jedid-Jah, hetgeen betekent: door de HEERE geliefd, of: lieveling van de HEERE (zie 2 Sam.12:25).
En zo werkte alles mee ten goede, zowel voor Jozef als voor David. Dat alles meewerkt ten goede, ook in ons leven, mag dan een groot geheim zijn en voor ons niet te doorgronden, we mogen het gewoon geloven. En dan wordt het ook een geweldige zegen!
De Heere God heeft het in Zijn ondoorgrondelijke wijsheid allemaal prima geregeld: “Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen” (Rom. 11:36).
Ons leven in Christus is een geheim met een geweldig perspectief: “…want u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God. Wanneer Christus geopenbaard zal worden, Die ons leven is, dan zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid” (Kol. 3:3-4)..
Voor ons leven hier op aarde geldt hetzelfde. Misschien kunnen we het beste luisteren naar Job (23:8-10), en zijn geloof navolgen, als hij in zijn diepe ellende getuigt:
“Maar zie, ga ik naar voren, dan is Hij er niet,
of naar achteren, dan merk ik Hem niet op.
Als Hij aan de linkerkant werkt, aanschouw ik Hem niet;
keert Hij Zich naar de rechterkant, dan zie ik Hem niet.
Maar Hij kent de weg die ik ga. Laat Hij mij beproeven,
ik zal er als goud uitkomen”.