We komen nu op een ander belangrijk punt: is het Jezus Christus (HSV) of Christus Jezus (NBG-‘51 vertaling)? Komt de naam Jezus op de eerste plaats of op de tweede plaats? De naam Jezus is aan Hem gegeven in Zijn menselijke gestalte, slechts gezonden tot Israël. In de Handelingentijd heeft Paulus reeds geschreven: “En al hebben wij Christus naar het vlees gekend, dan kennen wij Hem nu zo niet meer” (2 Kor. 5:16). Na de Handelingenperiode is Hij gezonden tot de volken in Zijn goddelijke gestalte, als de opgestane en verhoogde, weer in de macht van God gestelde Christus, de positie die Hij had vóór Zijn vernedering (vgl. Joh. 17:4-5). Hij is zo de Heiland van de wereld, voor alle volken inclusief Israël.
De benaming ‘Christus Jezus’ is dus betekenisvol, en er is grond voor. De NBG-’51 vertaling is gebaseerd op een recentere uitgave van de Griekse grondtekst, waarin de resultaten van het onderzoek van de vroegste bronnen van de grondtekst verwerkt zijn (hoe vroeger de bron, hoe dichter bij de waarheid).
Terloops is hierboven de nieuwe positie van Israël in deze boodschap genoemd als die van één van de volken. Dit is een teer punt, waarover veel tegenspraak bestaat. Paulus moet als Israëliet deze nieuwe boodschap brengen, waarin zijn volk niet meer de voorrangspositie heeft. Het is indrukwekkend om te zien hoe hij deze verandering van de positie van Israël toch veelvuldig zonder enige terughoudendheid laat zien, als de nieuwe schepping van God, zoals genoemd in Efeze 2:11-22. Dit is vanaf het begin een rode draad in deze Efezebrief. We zullen daarom deze rode draad juist in de beginwoorden met enige nadruk volgen.
Paulus is apostel “door de wil van God”
God staat achter hem. Het is geheel in overeenstemming met Zijn plan. Paulus is in deze tijd de enige die iets te zeggen heeft namens God. Apostel betekent: afgezant, gezondene. Vergelijk hiermee de zending van Jezus, als mens, tot Israël: “Ik ben alleen maar gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël” (Matt. 15:24). Ook gezonden door God, de Vader, zoals Hij op meerdere plaatsen zegt. Bijvoorbeeld in Johannes 6:28 en 29. De Joden vragen aan Jezus: “Wat moeten wij doen, opdat wij de werken van God mogen verrichten? Jezus antwoordde en zei tegen hen: Dit is het werk van God dat u gelooft in Hem, Die Hij gezonden heeft.”
Na Zijn opstanding en verhoging heeft Christus Zijn zending overgedragen aan Zijn apostelen (Joh. 20:21). Ook Paulus is later bij deze zending ingeschakeld, en als apostel aan de overige apostelen toegevoegd. Let op de woorden van Christus, gesproken tot Paulus terwijl hij op weg was naar Damascus om daar de Christenen te vervolgen: “Ik ben Jezus, Die u vervolgt” (Hand. 9:5).
Christus Jezus is nu tot ons gezonden en Paulus is Zijn afgezant, met de opdracht om Zijn nieuwe boodschap te verkondigen en vast te leggen, zoals hij verantwoordt in Efeze 3:1-13. In vers 2 vinden we daar: “U hebt toch immers gehoord van de uitdeling (in de grondtekst staat hier het woord oikonomia: huishouding, rentmeesterschap, bedeling) van de genade van God die aan mij gegeven is ten behoeve van u.” Met zijn late brieven heeft hij de Bijbel compleet gemaakt.
“Aan de heiligen en gelovigen in Christus Jezus”
De heiligen zijn de mensen die apart gezet zijn, die behouden zijn, die het genadegeschenk op grond van het offer van Christus ontvangen hebben, door middel van het geloof. Zij geloven in Christus Jezus, met de boodschap zoals verwoord door Paulus in zijn late brieven.
“Die te Efeze zijn”. In de NBG-’51 vertaling staan de woorden ‘te Efeze’ tussen haken, dat wil zeggen dat het in de oudste bronnen niet voorkomt (niet ingevuld is). De brief had en heeft daarom een algemene geldigheid voor deze tijd.
“Genade zij u en vrede van God, de Vader, en de Heere Jezus Christus”
Genade is de verzoening met God voor alle zonden door het offer van Christus, en vrede is het gevolg daarvan: van God, de Vader, geheel in overeenstemming met Zijn gedachten (van vrede) en Zijn plan, en de Heere Jezus Christus, in Wie God Zich heeft doen kennen. De naam ‘Heere’ staat hierin vooraan, wat verwijst naar Zijn (goddelijk) gezag.
Geestelijke zegen
In de volgende verzen 3 en 4 maakt Paulus de volheid van geestelijke zegen in de hemel in Christus bekend waarmee de heiligen en gelovigen gezegend zijn: “Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegen in de hemel in Christus, omdat Hij ons vóór de grondlegging van de wereld in Hem uitverkoren heeft, om heilig en smetteloos te zijn voor Hem in de liefde” (vs. 3 en 4).
De hemel is hier de woonplaats van God waar Christus nu is. Het gaat over geestelijke - en niet over materiële - zegen, in de hemel, in Christus! De aarde is buiten beeld, het gaat over de dingen die in de hemel zijn. Dit is een andere zegen dan de zegen voor Abraham en zijn nageslacht, Israël. Deze zegen was kort samengevat: aardse zegen in het aan hen beloofde land als gezegend deel van de sinds de zondeval vervloekte aarde, onder de voorwaarde dat zij in Zijn wegen zouden wandelen, en met de belofte dat in hen uiteindelijk alle volken van de aarde gezegend zullen worden. Het gaat hier over de dingen die op de aarde zijn. Vele gelovigen in deze tijd strekken zich uit naar deze aardse, materiële zegen. Enerzijds lopen zij nu achter de feiten aan (verleden), en anderzijds zijn ze voorbarig (toekomst).
De onovertroffen geestelijke zegen in Christus hebben wij nu ontvangen omdat de God en Vader ons vóór de grondlegging der wereld daartoe reeds bestemd heeft, dat is vóór het vergaan van de aarde tot de toestand van woestheid en leegte van Genesis 1:2, zoals Petrus aangeeft in 2 Petrus 3:5 en 6. Dat moment ligt in het begin. Toen heeft God ons reeds gezien!
De betekenis van de woorden ‘in Hem’ kan omschreven worden als: voor Zijn aangezicht, in Zijn aanwezigheid, in de hemel.
Paulus spreekt in vers 3 voor het eerst over ‘ons’. Het gaat dan over de schrijver en de geadresseerden. Dit zijn gelovigen uit Israël en uit de volken, de heidenen. Sinds het visioen van Petrus (Hand. 10), en later officieel vastgesteld in Jeruzalem (Hand. 15), geldt van Godswege dat ook de heidenen het woord van het evangelie zouden horen en geloven, en zij hebben toen ook de Heilige Geest ontvangen. De besnijdenis en andere Joodse voorschriften waren op hen echter niet van toepassing. Zij moesten zich alleen onthouden van dingen die door de afgoden besmet zijn, van hoererij, van het verstikte en van bloed.
Zoonplaats
Paulus vervolgt in vers 5 met: “Hij (de God en Vader) heeft ons voorbestemd om als Zijn kinderen aangenomen te worden, door Jezus Christus, in Zichzelf, overeenkomstig het welbehagen van Zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade, waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde.” Het cursieve zinsdeel is de vertaling van de Griekse woorden: “eis uiothesian dia Iesou Christou eis auton”. Hier wordt het woord ‘huiothesia’ (= zoonplaats) gebruikt.
Het gaat over de God en Vader, Die ons reeds vóór de grondlegging voorbestemd heeft, en dan volgen de Griekse woorden, letterlijk vertaald: tot in de Zoonplaats, door Jezus Christus, tot in Hem Zelf. Dit is wat Paulus met andere woorden ook zegt in Kolossenzen 3: “want u bent gestorven (gedoopt in Zijn dood-AJ) en uw leven (het nieuwe, geestelijke leven-AJ) is met Christus verborgen in God” (vs. 3). Uit deze woorden blijkt dat de vertaling ‘Zoonplaats’ in Efeze 1 juist is. De verlossing van de zonden hebben we reeds daadwerkelijk ontvangen (we zijn Zijn eigendom), maar de bestemming Zoonplaats hebben wij nu geestelijk al ontvangen, terwijl die in lichamelijke zin nog moet wachten op de verlossing van ons lichaam, het lichaam van de vernedering. De gelovigen van deze tijd zijn hemelburgers, en hebben geestelijk gezien geen band met de aarde, of aardse zegen. De afloop is, dat, wanneer Christus verschijnt, Die ons leven is, ook wij met Hem zullen verschijnen in heerlijkheid (Kol. 3:4), en met Hem zullen delen in Zijn positie en heerlijkheid, d.i. de Zoonplaats.
De woorden “door Jezus Christus” in Efeze 1:5 verwijzen naar Zijn bestaan als mens en Zijn dood, waardoor alle zonden bij God verzoend zijn. De Zoonplaats is de positie die Christus als mens ontvangen heeft in de hemel toen God Hem bovenmate verhoogd en de naam boven alle naam gegeven heeft, de naam van God (Fil. 2:9). Het woord ‘Zoon’ heeft hier vooral de betekenis van erfgenaam. Jammer dat men dat in de vertalingen niet gewoon met ‘zoonplaats’ heeft vertaald, terwijl juist de lof van deze tijd betrekking zou moeten hebben op de heerlijkheid van deze beloofde genade: (het uitzicht op) de Zoonplaats in God Zelf!
Dat het met erfrecht te maken heeft, blijkt ook uit Galaten 4:4 en 5. Daar wordt hetzelfde woord ‘huiothesia’ (zoonplaats) gebruikt in de boodschap vanaf Abraham: God heeft Zijn Zoon uitgezonden om hen die onder de wet waren, Israël, vrij te kopen van de zonde, opdat zij de Zoonplaats zouden ontvangen. Israël zal de Zoonplaats op de aarde ontvangen, d.i. met de Zoon verbonden zijn (letterlijk!) en aldus haar bestemming bereiken als een volk van priesters en koningen (zie Exod. 19: 5 en 6; Openb. 1:6).
(volgende keer: deel 3 - slot)