De nakomelingen van Levi moesten bij toerbeurt het werk in de tempel verrichten en konden dus niet op een andere manier in het levensonderhoud voorzien voor hun gezinnen.
Hoe deze steden moesten worden ingericht, met de afmetingen van de landerijen eromheen, wordt nauwkeurig omschreven in Numeri 35:1-8. Zes van deze 48 steden moesten worden bestemd als ‘vrijsteden’. In zo’n stad was je veilig voor de bloedwreker als je per ongeluk een medemens had gedood. In Deuteronomium 19:5 wordt een realistisch voorbeeld gegeven hoe er gemakkelijk een ongeluk kan gebeuren waarbij een mede mens de dood kan vinden. In Numeri 35:9-29 wordt uitvoerig beschreven wat hier onder wordt verstaan, d.w.z. wanneer is het doodslag en wanneer is het moord.
De drie Westelijke vrijsteden tussen de Jordaan en de Middellandse Zeekust zijn:
1- Kedes (= heilige plaats) in Galilea
2- Sichem (= schouder) in Efraïm
3- Kirjath- Arba (= vierhoekige stad) in Juda. Dezelfde plaats als Hebron (= verbond).
En drie Oostelijke vrijsteden in het Overjordaanse:
4- Bezer (= goud) op de hoogvlakte van de stam van Ruben.
5- Ramoth (= hoogten) in Gileat van de stam Gad.
6- Golan (= gevangenschap / ballingschap) in Basan van Manasse.
Bijzonderheden van deze zes vrijsteden
Als je de kaart van Israël er even bij pakt, kun je constateren dat deze zes steden ruimtelijk mooi verdeeld waren over het hele land, aan beide kanten van de Jordaan. En zo was het ook Gods bedoeling, lezen we in Deuteronomium 19, vers 3: “U moet de weg voor u gereed maken, en het gebied van uw land, dat de HEERE, uw God, u in erfbezit zal laten nemen, in drieën verdelen.”
Het land moest hiervoor dus in drieën verdeeld worden. De steden lagen allemaal ook wat verhoogd, dus je kon van een afstand al zien waar je precies moest wezen om veilig te zijn.
De horens van het koperen brandofferaltaar
In Exodus 27 wordt beschreven hoe het brandofferaltaar moest worden gemaakt, met de afmetingen. Vers 1: “U moet ook het altaar van acaciahout maken: de lengte moet vijf el zijn, de breedte vijf el – het altaar moet vierkant worden – en zijn hoogte drie el. U moet dan zijn horens op de vier hoeken ervan maken, zijn horens moeten er één geheel mee vormen en u moet het met koper overtrekken.”
De lengte van de Bijbelse el is goed bekend, want in de Siloam-tunnel van Hizkia staat een inscriptie dat deze watergang 1200 el lang is en dat blijkt 533 meter lang te zijn. Deel je dat op elkaar dan is de Bijbelse el dus 44,42 cm. Een vierkant altaar van 5 el is dan buitenwerks 221 cm en de hoogte is 133,26 cm.
Daarop moesten de brandoffers gebracht worden, d.w.z. eerst een hoeveelheid hout als brandstof en daarop het offer. Dat is dus een gemakkelijke werkhoogte, en ook de horens zullen wel op deze hoogte gezeten hebben, want die waren niet alleen voor de verfraaiing.
Hoe ging dat bij een brandoffer?
Hier wordt gedetailleerd over geschreven in Leviticus 4. Ik zal in deze studie niet ingaan op de aanleiding van de gebeurtenissen tijdens het slachten, maar wel op de besprenkeling met bloed, want alles draait om bloed.
Hier wordt bijvoorbeeld een jonge stier geofferd, omdat iemand een onopzettelijke overtreding heeft begaan en dit kan individueel zijn, maar ook voor het hele volk.
Het bloed van het geslachte dier werd kennelijk opgevangen om het op verschillende plaatsen te besprenkelen. In de eerste plaats (vs. 6) moest dat bloed zeven keer vóór het voorhangsel gesprengd worden. De priester deed dat door zijn vinger in het bloed te dopen om het daarna eraf te schudden op de grond, vóór het gordijn dat het voorhangsel van het heilige is. Daarna streek de priester dit bloed op de vier horens van het reukofferaltaar, dat binnen in de tent van de ontmoeting stond, vóór het aangezicht van de HEERE. Het resterende bloed moest hij uitgieten op de grond, aan de voet van het brandofferaltaar dat uiteraard buiten stond. Het gaat hier over onopzettelijke zonden, volgens Leviticus 4:1 en 13. Er vloeide dus bloed dat vóór het voorhangsel op de grond gesprenkeld werd en vervolgens op de vier horens van het reukofferaltaar, waarna de rest van het bloed op de grond rondom het brandofferaltaar buiten belandde. Op deze manier stond je dus steeds even op het verzoeningsbloed, voordat je het heilige binnen ging.
Een uitwijkplaats voor noodgevallen
Het kan wel eens gebeuren dat mensen elkaar onopzettelijk iets aandoen, zoals beschreven in Exodus 21:12-14: “Wie iemand zó slaat dat hij sterft, moet zeker gedood worden. Maar voor het geval dat hij het er niet op toelegde, maar God het zijn hand liet overkomen, zal Ik voor een plaats voor u zorgen waar hij naartoe kan vluchten. Maar wanneer iemand moedwillig tegen zijn naaste optreedt en hem met list doodt, moet u hem bij Mijn altaar vandaan halen, zodat hij zal sterven.”
Zo heeft de Heere God in Zijn liefde dus gezorgd dat het altaar als vluchtplaats beschikbaar was voor pijnlijke, menselijke blunders. Het kan hier niet over het reukofferaltaar gaan, want dat stond binnen, maar het brandofferaltaar stond buiten en was bereikbaar.
In de praktijk ging het ook inderdaad zoals hier beschreven, zo lezen we in 1 Koningen 1, vers 50: “Maar Adonia was bevreesd voor Salomo. Hij stond op en ging weg, en greep de horens van het altaar vast.” Joab zat eveneens in het complot; ook hij vluchtte naar het altaar en greep één van de horens vast, volgens 1 Koningen 2:28. Maar hij was wel degelijk schuldig en werd er vandaan gesleept door Benaja en vervolgens ter dood gebracht, zo lezen we in vers 31.
Jeruzalem als zevende vrijstad
We spreken over zes vrijsteden, maar eigenlijk waren het er zeven! Want ook bij het altaar van de HEERE had de doodslager, bij wie geen opzet aanwezig was, asielrecht. We lezen in 1 Koningen 2:36 dat Simeï, die ook schuld op zich had geladen (1 Kon. 1:8) van koning Salomo een huis mag bouwen in Jeruzalem en daarna in de stad moet blijven. Zodra hij Jeruzalem zou verlaten, was het met hem gedaan (vs. 37). Na verloop van drie jaren verliet hij Jeruzalem toch en dat kostte hem zijn leven (vs. 44-46). Hieruit blijkt dus dat ook Jeruzalem een ‘vrijstad’ was, met name door het altaar en de horens ervan op de vier hoeken. En als het je dan als doodslager gelukt was om te vluchten voor de bloedwreker om in Jeruzalem de horens en van het altaar te grijpen, wist je dat je veilig was. En als je één van de horens vast had, stond je met je voeten op het verzoeningsbloed dat de priester bij iedere offerande op de grond rondom het brandofferaltaar sprenkelde.
Onder de 48 steden die bestemd waren voor de Levieten waren zes vrijsteden. En daar komt dan Jeruzalem nog bij, de zevende.
Hoelang was je veilig in zo’n vrijstad?
In principe was je voor altijd veilig in een vrijstad, zolang je maar niet de stad uitging. Maar je bestaan was natuurlijk wel behoorlijk ontwricht, omdat je familie en je werk ver weg was, buiten de stad. Een lastige zaak dus. Maar we lezen in Numeri 35:25 en 28 dat de doodslager, zodra de Hogepriester gestorven was, weer vrij was om te gaan waar hij of zij wilde.
Vers 28: “… pas na de dood van de hogepriester mag hij terugkeren naar het land dat hij bezit. Dit zal voor u als rechtsverordening gelden al uw generaties door, in al uw woongebieden.”
Dit houdt ook in dat dit buiten het land Israël nooit van toepassing kon zijn, maar dat gold voor alle wetten en voorschriften. Maar toch is het een mooi voorbeeld: tot de dood van de hogepriester, want ook de Heere Jezus wordt Hogepriester genoemd voor Zijn volk Israël, zo lezen we in Hebreeën 4, vers 14: “Nu wij dan een grote hogepriester hebben, Die de hemelen is doorgegaan, namelijk Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die belijdenis vasthouden.” Hij was geen priester, omdat Hij uit de stam van Levi was, Hij kwam immers uit Juda. Hij was/is priester naar een speciale ordening, namelijk die van Melchizedek en het wordt beschreven in Hebreeën 5:1-10. Deze Hogepriester voor Israël is op Golgotha gestorven, weten we, en daardoor is iedereen die naar een vrijstad gevlucht was weer vrij om te gaan en te staan waar Hij wil. Maar dan moet je die Hogepriester wel erkennen en dat blijkt niet algemeen het geval met de Joden. Zo jammer dat ze Jezus (nog) niet herkend en erkend hebben als de beloofde Verlosser.
Hoe was de procedure met de vrijsteden?
Had je als mens een onopzettelijke doodslag op je geweten dan kon je vluchten voor de bloedwreker naar één van de vrijsteden. Die vrijsteden waren niet alleen een veilige haven voor de Israëlieten, maar ook voor de vreemdelingen en bijwoners, volgens Numeri 35:15.
Zat de wreker je op de hielen dan moest je je haasten om op tijd te zijn en je verhaal daar te doen. Bij aankomst moest je je melden door bij de ingang van de stadspoort te gaan staan (Joz. 20:4). Dan moest je je verhaal doen ten gehore van de oudsten van die stad. Vervolgens moeten zij hem bij zich in de stad opnemen en hem een plaats geven, zodat hij kon wonen. Als de bloedwreker hem achtervolgde, mochten zij hem die doodslag begaan heeft, niet in zijn hand overleveren, omdat hij zijn naaste niet met voorbedachte rade doodgeslagen heeft, en hem tevoren niet haatte. Dan moest hij in die stad blijven wonen totdat hij terecht zou staan voor de gemeenschap, of totdat de dienstdoende hogepriester zou sterven. Daarna mocht de doodslager terugkeren en weer naar zijn stad gaan en naar zijn huis, naar de stad waaruit hij was gevlucht. Aldus de tekst uit Jozua 20:5-6.
Exodus 21:16 zegt: “Maar wanneer iemand moedwillig tegen zijn naaste optreedt en hem met list doodt, moet u hem bij Mijn altaar vandaan halen, zodat hij zal sterven.” Maar hij moest wel degelijk ook gehoord worden. Numeri 35, vers 30: “Wat betreft allen die iemand om het leven gebracht hebben, op grond van de verklaring van meerdere getuigen moet men degene die en doodslag begaan heeft doodslaan. Er mag echter niet slechts één getuige tegen een persoon getuigen, zodat die zou moeten sterven.” Dit kwam ook ter sprake na de gevangenneming van de Heere Jezus, zoals we lezen in Mattheüs 26:59-61: “… maar tenslotte kwamen er twee valse getuigen, die zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan de tempel van God afbreken en hem in drie dagen opbouwen.”
Worden de horens van het altaar afgehakt?
Inderdaad en dat is een schokkende tekst uit Amos 3:14. Het begint in vers 13 met: “Luister en waarschuw het huis van Jakob, spreekt de HEERE Heere, de God van de legermachten. Voorzeker, op de dag dat Ik Israël zijn overtredingen zal vergelden, zal Ik ook de altaren van Bethel vergelden. Dan zullen de horens van het altaar afgehakt worden en op de grond vallen.” Dit zijn pittige woorden die gaan over het oordeel dat in ‘die dag’ nog over het volk Israël zal komen.
Het gaat in Amos 3 over ´Bethel´ en dat betekent: `Huis van God´ en dus ook over de tempel, waar ook het brandofferaltaar was met zijn horens om je aan vast te grijpen. Maar deze horens zullen ‘in de dag van Gods wraak’ worden afgehakt en op de (bloed)grond vallen. Ze hebben zich niet bekeerd volgens Amos 4:6b en daarom onthoudt God hen de regen en alle aardse zegeningen zoals ook al voorzegt in Deuteronomium 28:15 en verder.
De betekenis hiervan voor ons die behoren tot het Lichaam van Christus
Hier schuilt natuurlijk een mooie, overdrachtelijke betekenis in.
In de eerste plaats is het zo dat de Heere God, nog vóór ze in het beloofde land zijn, al in mogelijkheden voorziet voor het geval mensen een catastrofale vergissing begaan. Dat karakteriseert Hem in Zijn liefde en genade. Hij voorziet op voorhand in een plaats waar de mens naar toe kan vluchten. De doodslager had het immers niet bedoeld en we komen een vergelijkbare uitspraak ook tegen in het Nieuwe Testament, in Handelingen 3:17-18: “En nu weet ik broeders, dat u het uit onwetendheid hebt gedaan evenals uw leiders, maar God heeft op die manier vervuld wat Hij bij monde van al Zijn profeten aangekondigd had, namelijk dat de Christus lijden zou.” Petrus is hier aan het woord en hij spreekt het volk toe nadat er iemand genezen is van kreupelheid, met als gevolg dat hij plotseling loopt en springt en God looft. En ook de Heere Jezus aan het kruis verzucht: “Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen.” Alleen de Romeinse centurion, die de leiding had over de kruisiging, kwam tot de verbluffende uitspraak: “Werkelijk, dit was Gods Zoon.” En hij had gelijk.
Lukas 23:48 zegt: “En al de menigten die samengekomen waren om dit te zien, zagen wat er gebeurd was en keerden terug, terwijl ze zich op de borst sloegen.” Dit ‘zich op de borst slaan’ heeft een andere betekenis dan bij ons nu. In de Bijbel betekent het: spijt hebben, volgens Lukas 18:13 en 23:27.
In de tweede plaats is in de Bijbel alle vergeving verbonden met bloed: zonder bloedstorting is er geen vergeving (Hebr. 9:22). Als je dan als schuldige naar Jeruzalem was gevlucht en één van de horens van het altaar vastgreep, omdat ze achter je aan zaten, dan stond je met je voeten tegelijkertijd op het verzoeningsbloed dat jarenlang daarop gesprenkeld was door de priester.
In de derde plaats is er de situatie waarin de leden van Zijn Lichaam nu verkeren in deze genadeperiode, de gelovigen van nu dus. Was het zo dat de Heere God vlak voordat Israël de Jordaan doorging al maatregelen had genomen, voor het geval er iets fataal zou aflopen voor een medemens, bij ons gaat de Heere God nog een stap verder. Vóór onze geboorte waren we al uitverkoren volgens Efeze 1:3 en 4. Voordat we iets fataals zouden kunnen doen, waren de gevolgen die daardoor zouden kunnen ontstaan al opgelost. Het is ongelofelijk, maar waar en ik moet u zeggen dat ik daar heel blij van word. In mijn leven gaat regelmatig iets mis en er zijn veel dingen gebeurd waar ik niet trots op ben en toch koos de Heere God mij uit van vóór de grondlegging der wereld. Ik had er geen stem in, maar ik ben er ontzettend dankbaar voor. Ik ben een hemelburger geworden en dat vind ik een prachtige eretitel met een schitterende toekomst. Voor mij is Christus Jezus op voorhand aangewezen om naar toe te vluchten om alles te vinden wat ik nodig heb: vergeving, verzoening, rechtvaardiging en rust.
Zo zie je maar weer dat alles wat opgeschreven is in de Bijbel in tijden ver vóór ons, wel degelijk mooie waarheden oplevert over het liefdevolle karakter van de Heere God en alles wat Hij onderneemt om de mens in zijn beperktheid tegemoet te komen!