Tijdvak
Er wordt niet gezegd wie Habakuk is en wanneer hij optrad. Naar alle waarschijnlijkheid was hij een tijdgenoot van de profeet Jeremia. We spreken dan over rond 600 v. Chr. In hoofdstuk 1:6 spreekt hij de over de Chaldeeën, die het land in bezit zullen nemen. Het gaat om de Babyloniërs, onder aanvoering van koning Nebukadnezar. In 2 Koningen 23-24 kunnen we lezen dat koning Jojakim regeerde. Hij deed wat “slecht was in de ogen van de HEERE” (23:37), en dan lezen we in hoofdstuk 24:
“In zijn dagen trok Nebukadnezar, de koning van Babel, op, en Jojakim werd gedurende drie jaar zijn dienaar. Daarna kwam hij opnieuw tegen hem in opstand. Toen zond de HEERE de benden van de Chaldeeën tegen hem, de benden van Syrië, de benden van Moab en de benden van de Ammonieten. Hij zond hen tegen Juda om het om te brengen, overeenkomstig het woord van de HEERE dat Hij gesproken had door de dienst van Zijn dienaren, de profeten” (vs. 1 en 2).
Nebukadnezar veroverde het Tweestammenrijk Juda. Uit de eerste verzen van het boek Daniël leren we dat hij in het derde jaar van de regering van Jojakim Jeruzalem belegerde (605 v. Chr.) en een deel van de tempelschatten meenam naar het land Sinear. Ook begon de eerste deportatie van Joden (vnl. uit “het koninklijk geslacht en uit de edelen”) naar Babel. Onder hen bevond zich Daniël zelf en ook jongemannen als Sadrach, Mesach en Abednego (Dan. 1:6 en 7). In 597 v. Chr. volgde een tweede deportatie en in 586 v. Chr. de derde, waarmee de Babylonische ballingschap begon.
Habakuk
Zijn naam betekent: omarmen, omhelzen. Sommigen geven het weer als: de omarmde, omhelsde. De laatste woorden in zijn profetie getuigen daarvan, als hij zegt: “De HEERE Heere is mijn kracht, Hij maakt mijn voeten als die van de hinden, en Hij doet mij treden op mijn hoogten” (3:19).
Het gaat in zijn boek over hemzelf als gelovige te midden van het verval en daarin is hij ook een type van het gelovig overblijfsel van Israël c.q. Juda.
De boodschap van Habakuk is tweeledig:
1. De aankondiging van de inval der Chaldeeën (= Babel, vgl. Jes. 13:19) als oordeel over Juda.
2. Troost - Te midden van ongerechtigheid, afval en louterend gericht zal degene die vertrouwt op de Heere niet beschaamd worden, want God volvoert Zijn plan!
Habakuk is een man van geloof, die overweldigd wordt door onrecht en goddeloosheid om hem heen. Hij ziet dat met lede ogen aan en voelt zich onmachtig, zoals blijkt uit de eerste verzen: “HEERE, hoelang roep ik om hulp en luistert U niet, roep ik tot U: Geweld! en verlost U niet? Waarom doet U mij onrecht zien en aanschouwt U de moeite? Ja, verwoesting en geweld zijn tegenover mij, er ontstaat onenigheid, ruzie verheft zich” (1:2 en 3).
Hoelang moet dit duren, hetgeen ook de profeet Jesaja zich afvroeg (Jes. 6:11). In tijden van druk en benauwdheid komen dikwijls de waaroms: “U bent te rein van ogen om het kwade aan te zien, moeite kunt U niet aanschouwen. Waarom aanschouwt U wie trouweloos handelen, zwijgt U, wanneer een goddeloze hem verslindt die rechtvaardiger is dan hijzelf?” (1:13).
Juist als wij denken dat God moet ingrijpen gebeurt dat niet en waarom dan niet? Zelfs de wet en het recht moeten eraan geloven, zegt Habakuk in vers 4, want de goddeloze omsingelt de rechtvaardige. Toch greep God in: Hij zond de legers van Babel om Juda in te nemen (vs. 6) en de inwoners in ballingschap te voeren.
Alleen, die Babyloniërs waren nog slechter dan de (leidende) Joden in het Tweestammenrijk Juda. Hij had kennelijk vernomen hoe de Babelse troepen zich gedroegen tijdens hun opmars tegen de Assyriërs en andere volken. Toch was er hoop voor Habakuk en zijn getrouwe volksgenoten, want God zond Nebukadnezar niet om Juda te vernietigen, maar te kastijden. Eeuwenlang had men Gods Wet genegeerd en de sabbatsjaren niet onderhouden, en nu volgde de sanctie van Godswege: 70 jaar zou het volk in ballingschap moeten doorbrengen in Babel, zodat het land rust zou hebben (Lev. 26:34; 2 Kron. 36:21).
Vastgestelde tijd
Als de profeet zijn vragen heeft gesteld, neemt hij zijn plaats in op zijn wachtpost en wacht af wat de HEERE tot hem spreken zal. De Heere God antwoordt hem: “Schrijf het visioen op, grif het duidelijk in tafelen, zodat het in het snel voorbijlopen te lezen is. Voorzeker, het visioen wacht nog op de vastgestelde tijd, aan het einde zal Hij het werkelijkheid maken. Hij liegt niet. Als Hij uitblijft, verwacht Hem, want Hij komt zeker, Hij zal niet wegblijven. Zie, zijn ziel is hoogmoedig, niet oprecht in hem, maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven” (2:2-4).
In dit antwoord wordt duidelijk dat God niets vergeet en ook niet blijft zwijgen. Hij komt zeker in actie, alleen, op de vastgestelde tijd! Dit is een belangrijk gegeven in het profetisch Woord. Alles wat er gebeurt, heeft z’n door God vastgestelde tijd (zie artikel op pagina 4 van dit blad). Dat geldt ook voor dit visioen. Het wacht weliswaar op de vastgestelde tijd, maar het komt zeker. God zal het uiteindelijk werkelijkheid maken. Letterlijk staat er: Hij zal het wegblazen. Wellicht kunnen we hierbij denken aan Zacharia 4:6, waar de HEERE zegt: “Niet door kracht en niet door geweld, maar door Mijn Geest.” In 2 Thessalonicenzen 2:8 zegt Paulus over de mens der wetteloosheid die zich in de toekomst openbaart: “De Heere zal hem verteren door de Geest van Zijn mond en hem tenietdoen door de verschijning bij Zijn komst… “
Het woord ‘geest’ komt van het Griekse pneuma en kan ook vertaald worden met ‘adem’. De adem uit de mond van de Heere staat voor het Woord dat Hij spreekt. Zie Psalm 33, vers 6: “Door het Woord van de HEERE is de hemel gemaakt, door de Geest (of: adem) van Zijn mond heel hun legermacht” en vers 10: “Want Híj spreekt en het is er, Híj gebiedt en het staat er.”
Dus: “Als Hij uitblijft, verwacht Hem, want Hij komt zeker, Hij zal niet wegblijven” (Hab. 2:3). Het woord voor ‘visioen’ is in de Hebreeuwse grondtekst mannelijk, daarom gebruikt de vertaling ‘Hij’. De hoofdletter is misleidend, want daardoor lijkt het alsof het om God Zelf gaat. In onze taal is visioen onzijdig, dus het visioen. Logischer is dan de vertaling: ‘Als het uitblijft, verwacht het, want het komt zeker, het zal niet wegblijven (of: uitblijven)’.
Geloof
In Habakuk 2:6 lezen we bekende woorden. De ziel van de goddeloze is hoogmoedig en niet oprecht, “maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven.” De Griekse vertaling van het Oude Testament, ook wel de Septuagint (septuaginta is Latijn voor ‘zeventig’ en wijst naar verluidt op 70 geleerden die de Hebreeuwse Bijbel vertaald hebben in het Grieks, ergens tussen 250-50 v. Chr.) genoemd, heeft hier: de rechtvaardige zal uit zijn geloof leven
Dat geloof was nodig om geduldig de vervulling van Gods belofte af te wachten, want alles op Gods tijd.
De woorden uit vers 4 komen in het Nieuwe Testament drie keer voor:
1. Romeinen 1:16-17 Geloof als basis van leven
Het evangelie is een kracht van God tot zaligheid, omdat daarin gerechtigheid van God wordt geopenbaard, zichtbaar gemaakt dus, namelijk 'uit geloof tot geloof'. Letterlijk staat er: vanuit geloof tot in geloof (Grieks: ek pisteoos eis pistin). Het geeft een beweging aan. Je zou dus kunnen spreken van een brongeloof en een doelgeloof. Paulus ondersteunt deze woorden met een aanhaling uit Habakuk 2:4. Het brongeloof wijst op het geloof VAN Christus. In het Evangelie van Christus is de gerechtigheid van God geopenbaard, zegt vers 16, namelijk uit (het ene) geloof tot in (het andere) geloof. Hoofdstuk 3:21 en 22 geeft ons meer duidelijkheid: “Maar nu is zonder de wet gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de wet en de profeten is getuigd: namelijk gerechtigheid van God door het geloof in Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven, want er is geen onderscheid.” De vertaling zegt hier: ‘geloof in Jezus Christus’, maar de originele Griekse tekst zegt: ‘geloof van Jezus Christus’ (vgl. de Statenvertaling). Dus: gerechtigheid komt niet tot stand door (onze) werken der wet, noch door ons geloof, maar door het geloof, de trouw, de gehoorzaamheid van Jezus Christus. Het is Zijn volbrachte werk in leven en sterven, waarin de gerechtigheid van God gestalte heeft gekregen (zie uitvoerig hierover in het boekje Het geloof van Christus, Everread Uitgevers).
2. Galaten 3:9-11 Geloof als basis van zegen
In de Galatenbrief komt Paulus opnieuw terecht bij het geloof van Christus. Hier wordt de komst van Christus en Zijn volbrachte werk gezien als vervulling van de belofte die God ooit deed aan Abraham. Zij die uit het geloof zijn, worden gezegend, samen met de gelovige Abraham (vs. 11). Paulus waarschuwt daarom dat zij (lees: de Joden) het niet moeten verwachten van de werken der Wet, want dat leidt tot niets. Sterker nog, hij citeert Deuteronomium 27:26, en zegt in vers 10: “Vervloekt is ieder die niet blijft bij alles wat geschreven staat in het boek van de wet, om dat te doen.” Derhalve is de conclusie: “En dat door de wet niemand gerechtvaardigd wordt voor God, is duidelijk, want de rechtvaardige zal uit het geloof leven” (vs. 11).
Zij die dus onder de Wet (willen) leven, zijn onder de vloek, want het vlees is (te) zwak en kan nooit aan de eis der Wet voldoen. De zegen is echter voorbehouden aan hen die (willen) leven uit geloof!
3. Hebreeën 10:38 Geloof als basis van hoop
Deze tekst sluit nog het meeste aan bij Habakuk 2:4, omdat geloof ook hoop is, verwachting: “Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet” (Hebr. 11:1).
Dat was ook voor Habakuk belangrijk! Gods Woord en belofte ZAL waarheid blijken. Maar totdat de belofte in vervulling gaat, is er volharding nodig. In de wereld heeft het woord ‘hoop’ en onzekere betekenis. Je hoopt ergens op, maar je weet het nooit zeker. In de Bijbel is hoop echter wél zekerheid, omdat het gebaseerd is op Gods Woord en belofte(n). Gods Woord is de waarheid en als de Heere iets zegt of belooft dan gebeurt het ook. Hij is namelijk bij machte daadwerkelijk te doen wat Hij heeft beloofd. In Jesaja zegt Hij: “Ja, Ik heb gesproken, Ik zal het ook doen komen; Ik heb het geformeerd, Ik zal het ook doen” (46:11).
In het verleden is ruimschoots bewezen dat God inderdaad Zijn woorden waarmaakt, ook al leek dat menselijk gesproken niet of nauwelijks te kunnen. Maar Hij is de Almachtige en kan alle dingen naar Zijn hand zetten. Niets of niemand is in staat om Hem te verhinderen Zijn wil uit te voeren. Dat geeft zekerheid, voor ons in deze tijd en eertijds ook voor Habakuk en zovele andere gelovigen. Psalm 119:116 zegt: “Ondersteun mij overeenkomstig Uw belofte, dan zal ik leven; laat mij in mijn hoop niet beschaamd worden.” David wist het zeker: “Ja, allen die U verwachten, worden niet beschaamd …” (Ps. 25:3). Wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen!
In Habakuk 2 worden vijf weeën uitgesproken (vs. 6, 9, 12, 15 en 19) over hebzucht, winstbejag, onrecht, schande en afgoderij. Maar de HEERE is in Zijn heilige tempel en de oproep is: “Wees stil voor Zijn aangezicht, heel de aarde!” (vs. 20).
In de -voor Habakuk verre- toekomst zullen die woorden hun beslag krijgen, als de Heere zal opstaan om de aardse stemmen tot zwijgen te brengen en het oordeel over de goddelozen te voltrekken: “En de tempel van God in de hemel werd geopend en de ark van Zijn verbond werd zichtbaar in Zijn tempel. En er kwamen bliksemstralen, stemmen, donderslagen, een aardbeving en grote hagel” (Openb.11:19). Dat is de tijd waarin ook dit woord van de profeet in vervulling zal gaan: “Want de aarde zal vol worden met de kennis van de heerlijkheid van de HEERE zoals het water de bodem van de zee bedekt” (2:14).
Gebed
De profetie van Habakuk eindigt in hoofdstuk 3 met een gebed, waarin hij verwoordt wat hij heeft gezien, nl. dat God uiteindelijk orde op zaken stelt, samengevat in vers 13: “U bent uitgetrokken tot heil van Uw volk, tot heil van Uw gezalfde …” De vertalers hebben hier het woord ‘gezalfde’ met een hoofdletter geschreven, als weergave van het Hebreeuwse ‘mashiach’, messias. Niet onlogisch, want we lezen een paar keer in de profetieën dat de HEERE zal uittrekken om te verlossen (zie Jes. 42:13; Zach. 14:3). Hiermee wordt de verbinding gelegd met de toekomst, waarin alle profetieën definitief zullen worden vervuld. De Israëlieten worden ook ‘gezalfden’ genoemd (Ps. 105:15), zodat het woord hier dus ook gewoon op het volk van toepassing kan zijn.
In dit gebed blijkt dat Habakuk oprecht in geloof wacht op de vastgestelde tijd: “Zeker, ik zal rustig wachten op de dag van de benauwdheid, als die aanbreekt voor het volk dat ons zal aanvallen” (vs. 16).
Prachtig hoe hij zijn rotsvast vertrouwen in de Heere en Zijn belofte omschrijft, als afsluiting van Zijn profetie: “Al zal de vijgenboom niet in bloei staan en er geen vrucht aan de wijnstok zijn, al zal de opbrengst van de olijfboom tegenvallen en zullen de velden geen voedsel voortbrengen, al zal het kleinvee uit de kooi verdwenen zijn en er geen rund in de stallen over zijn - ik zal dan toch in de HEERE van vreugde opspringen, mij verheugen in de God van mijn heil.”
Ook al zouden alle zekerheden om hem heen wegvallen, er niets overblijven van en in het land, dan nog zal hij niet verslagen zijn. De woorden die Paulus later aan de Filippenzen (en aan ons) schreef, zouden hier van toepassing kunnen zijn: “Verblijd u altijd in de Heere; ik zeg het opnieuw: Verblijd u” (Fil. 4:4).
Hoe ellendig de omstandigheden ook kunnen zijn, één ding staat vast: de Heere is erbij, altijd en overal. Daarom mogen wij met Habakuk weten en getuigen: “De HEERE Heere is mijn kracht, Hij maakt mijn voeten als die van de hinden, en Hij doet mij treden op mijn hoogten.” Eind goed, al goed!