Noach
In Genesis 5:28 en 29 komen we voor het eerst ‘troost’ tegen: “Lamech leefde honderdtweeëntachtig jaar, en verwekte een zoon. En hij gaf hem de naam Noach, en zei: Deze zal ons troosten over ons werk en over het zwoegen van onze handen, vanwege de aardbodem, die door de HEERE vervloekt is”.
Noach is de laatste in de lange lijst van oudvaders. Lamech kijkt om zich heen en ziet een verdorven wereld en herinnert zich de belofte aan Adam en Eva gedaan. In zijn geloofsbelijdenis spreekt Lamech over troost: niet zien op de vloek, maar de belofte van de Verlosser voor ogen houden.
Troost en het hart
Er is troost na rouw, zoals bij Izak die Rebekka tot vrouw krijgt, na de dood van zijn moeder (Gen. 24:67); na angst als Jozef zijn broers troost, omdat ze bang voor hem zijn (Gen. 50:21); bij een moeitevol bestaan, zoals bij Ruth die troost vindt bij Boaz (Ruth 2:13). Er staat bij dat Jozef en Boaz naar het hart spraken (de zetel van ons gevoel), een expressie van liefde.
‘Troost, troost Mijn volk’
Vele malen spreekt de Heere via Zijn profeten tot het hart van Zijn volk en dat vaak in profetisch perspectief. “Troost, troost Mijn volk, zal uw God zeggen, spreek naar het hart van Jeruzalem …” (Jes. 40:1-2). Het Hebreeuwse woord voor troost is nacham. Het heeft de betekenis in zich van diep en krachtig ademhalen of zuchten. Het is een fysieke uiting van iemands gevoelens, van verdriet, medeleven of troost. Dit komt ook tot uitdrukking in de namen van profeten. Denk aan de profeet Na(c)hum (troost) en Nehemia (Nechem yah: troost van de Heere). Via de profeten laat de Heere zien dat Hij zeer bewogen is met Zijn volk en hen troost met woorden van diepe liefde en geweldige beloften voor de toekomst.
‘Al ging Ik door een dal’
De woorden uit het Psalmenboek raken ons vaak diep, omdat we onze eigen situatie of gemoedstoestand herkennen. Daarnaast is het boek Christo-centrisch en zijn de Psalmen geschreven met het oog op de (komende) Messias van Israël. We lezen in Psalm 23, vers 4: “Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood, ik zou geen kwaad vrezen, want U bent met mij; Uw stok en Uw staf die vertroosten mij.” Hier zien we het getuigenis van Christus’ vertrouwen op de Vader (met de voorafgaande Psalm 22 in gedachten), maar het was ook het getuigenis van David als schrijver van de psalm. De stok spreekt van bescherming en de staf van hulp, om op te leunen. Christus ging het dal van de dood in (vertrouwend op de Vader), voor ons, zodat wij de dood niet meer hoeven te vrezen. We mogen verblijven bij de Heere tot in lengte van dagen. Wat een heerlijk vooruitzicht en troost!
Hij is erbij
In het Nieuwe Testament worden de Griekse woorden para-kaleo en para-klesis gebruikt. Para is ernaast of erbij en kaleo/klesis is roepen, dus: erbij of ernaast roepen.
In de Evangeliën lezen we dat de Heere Jezus met ontferming bewogen is over het vermoeide en verstrooide volk, het zijn schapen die geen herder hebben. Zij roepen de Heere Jezus erbij in hun benauwde situaties. Hij geneest hun lichamelijke klachten en wekt zelfs doden op, een enorme troost. Dit geschiedde met het oog op het komende koninkrijk. De ware gelovigen van het volk verwachten de vertroosting van Israël in het Messiaanse Koninkrijk; hiervan getuigde Simeon (Luk. 2:25). De thuisbasis tijdens de bediening van de Heere was Kapernaüm, het dorp, de plaats van vertroosting, hoe toepasselijk!
Bemoediging
Para-kaleo wordt ook vertaald met: bemoedigen of vertroosten, en heeft te maken met het zien of horen van broeders en zusters, of het ontvangen van bijvoorbeeld een brief waarbij het Woord wordt doorgegeven; het gaat om woorden van vertroosting (Hand. 13:15 SV).
Paulus zond zijn medewerkers naar de gemeenten om zaken bekend te maken en om de harten te bemoedigen. Met dat doel zond hij bijvoorbeeld Tychikus naar de Kolossenzen (Kol. 4:8). Het is belangrijk dat die gezindheid in de gelovige is om elkaar op te bouwen en datgene wat in het hart is te delen tot onderlinge bemoediging.
Een oproep
Paulus heeft voor de gelovigen van het Lichaam van Christus een oproep. In Kolossenzen 2:2 en 3 staat: “… opdat hun harten ernaast geroepen worden, samengehouden wordende in liefde, ja, tot in alle rijkdom van de volle zekerheid van het inzicht, tot in de volledige kennis van het geheimenis van God, én van de Vader én van Christus, in Wie al de weggeborgen schatten van wijsheid en van kennis zijn” (uit: Kolossenzen, vers voor vers vertaling, H.B. Slagter).
Ons hart mag, ja moet in deze tijd bepaald worden bij de volledige kennis van het geheimenis. De Heere roept ons er toe op.
Het is bijzonder te mogen weten dat we de Heere er niet naast hoeven te roepen, we zijn met Christus verborgen in God, we kunnen niet dichterbij komen dan in de positie waarin we nu zijn.
Hij is er altijd bij! We zijn gezet in de God van alle vertroosting (2 Kor. 1:3).