De hemelvaart wordt niet direct genoemd in de rij van de feesten van de HEERE, zoals ze in Leviticus 23 staan. Wel zijn er enkele andere teksten in het Oude Testament die over de hemelvaart gaan. De Messiaanse Psalm 110 is daar een voorbeeld van. Deze Psalm wordt op diverse plaatsen in het Nieuwe Testament aangehaald met betrekking tot de hemelvaart. Zo ook in Mattheüs 22. In dit hoofdstuk vraagt de Heere Jezus aan de Farizeeën: "Wat denkt u over de Christus? Wiens Zoon is Hij?" (vs. 42a). De Farizeeën geven als antwoord: "Davids Zoon". Hierop vraagt de Heere Jezus: "Hoe kan David Hem dan, in de Geest, zijn Heere noemen, als hij zegt: De Heere heeft gezegd tegen Mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden neergelegd heb als een voetbank voor Uw voeten? Als David Hem dan zijn Heere noemt, hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?" (vs. 43-45). Hier haalt de Heere Jezus het eerste vers van Psalm 110 aan. Aan de hand van dit vers laat Hij zien dat Hij behalve de Zoon van David ook diens Heere is (vgl. Openb. 22:16b).
Koningschap
Psalm 110 gaat over het koningschap én het priesterschap van de Heere. Het Oude Testament spreekt al vroeg over beide ambten. In Numeri 23:20 en 21 gaat het voor het eerst specifiek over God als Koning. Bileam zegt daar: "Zie, ik kreeg opdracht om te zegenen: als Hij zegent, kan ik het niet keren. Hij aanschouwt geen onrecht in Jakob; ook ziet Hij geen kwaad in Israël aan. De HEERE, zijn God, is met hem, en de jubelklank van de Koning is bij hem".
Deze tekst laat zien dat er slechts één koning is over Israël en dat is de HEERE Zelf. Toch zien we dat God in Deuteronomium - dat is op het moment dat het volk op het punt staat het beloofde land in te trekken - al instructies geeft voor het geval het volk toch een (menselijke) koning wil: "Wanneer u in het land komt dat de HEERE, uw God, u geeft, en u dat in bezit neemt en erin woont, en u dan zegt: Ik wil een koning over mij aanstellen, zoals al de volken die rondom mij zijn ..." (hs. 17:14).
Later - ten tijde van Samuel - wil het volk inderdaad graag een koning hebben. In 1 Samuel 8:5 zeggen de oudsten van Israël tot Samuel: "Zie, u bent oud geworden en uw zonen gaan niet in uw wegen. Stel daarom een koning over ons aan om ons leiding te geven, zoals alle volken". De woorden uit Deuteronomium 17 bleken profetisch. Met het verlangen om een eigen koning te hebben, verwierp het volk de HEERE Zelf: "... Míj hebben zij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zou zijn" (1 Sam. 8:7b).
Saul wordt tot koning gezalfd (1 Sam. 10:1). Het hier gebruikte woord voor 'zalven' is masjach, waar het Hebreeuwse masjieach - messias, gezalfde - van is afgeleid. Het Griekse woord voor 'gezalfde' is christos - Christus.
Een koning werd dus tot dat ambt gezalfd, waarmee hij een gezalfde, een messias, werd. Na Saul komt de man naar Gods hart: David. Ook hij wordt door Samuel gezalfd. In 1 Samuel 16:3, 12 en 13a lezen we: "Dan moet u Isaï voor het offer uitnodigen en zal Ik u te kennen geven wat u doen moet: u moet voor Mij zalven die Ik u zeggen zal (...) Toen stuurde hij (= Isaï) een bode en bracht hem (= David). Hij was rossig, had mooie ogen en was knap om te zien. De HEERE zei: Sta op, zalf hem, want deze is het. Toen nam Samuel de oliehoorn en zalfde hem te midden van zijn broers. En de Geest van de HEERE werd vaardig over David vanaf die dag en voortaan". In tegenstelling tot Saul is David een beeld van de Heere Jezus Christus. In het Nieuwe Testament is de term 'Zoon van David' een verwijzing naar de Gezalfde, de Messias (zie Matt. 22:42). Bovendien duidt 'Zoon van David' aan dat de Heere Jezus de Erfgenaam is van de troon van David. Kortom: toen er mensen waren die de Heere aanriepen als 'Zoon van David' - zoals bijvoorbeeld Bartimeüs dat deed in Markus 10:46 en 47 - dan belijden ze daarmee dat ze Hem (h)erkennen als Messias!
In David als beeld van de Heere zijn trouwens prachtige waarheden te ontdekken. In 1 Samuel 16 staat dat David gezalfd wordt, terwijl Saul nog koning is. Pas later wordt David door de mannen van Juda tot koning over Juda gezalfd (2 Sam. 2:4) en nóg later (na zeven en een half jaar, 2 Sam. 5:5), wordt hij door de oudsten van Israël tot koning over Israël gezalfd (2 Sam. 5:3). Dit zien we ook in de vervulling in Christus terug: God heeft Hem bij Zijn doop al tot Christus aangesteld, terwijl er toch nog een ander overste (Joh. 14:30 en Efe. 2:2) en god (2 Kor. 4:4) is. 'Straks' zal Hij ook door Zijn volk als zodanig worden erkend!
Priesterschap
Behalve dat in Psalm 110 op het koningschap van de Messias wordt gewezen, lezen we ook van priesterschap. In de Bijbel is sprake van twee priesterordeningen, die van Melchizedek en die van Levi. Net als koningen werden ook de (hoge)priesters uit de stam Levi tot hun ambt gezalfd. De eerste maal dat dit gebeurt, staat in Leviticus 8, waar de wijding van Aäron en zijn zonen tot priester wordt vermeld. Dit alles gebeurde volgens het uitdrukkelijk gebod van de HEERE: "Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft te doen" (vs. 5). In het volgende vers lezen we dan: "Daarna liet Mozes Aäron en zijn zonen naar voren komen, en waste hen met het water". Na deze wassing bekleedde Mozes Aäron met de hogepriesterlijke kleding en zalfde hij hem: "Vervolgens goot hij van de zalfolie op het hoofd van Aäron, en hij zalfde hem om hem te heiligen" (vs. 12). Ook hier is weer sprake van hetzelfde Hebreeuwse woord masjach voor 'zalven'. Met andere woorden: ook de priester was een gezalfde en verwijst als zodanig naar dé Gezalfde.
De Heere Jezus Christus kon niet priester zijn in overeenstemming met de ordening van Levi. Als Koning kwam Hij immers uit de stam Juda. Desondanks is het 'hogepriester-zijn' wel een beeld dat in de Heere zijn volledige vervulling zou krijgen.
Beide ambten in Christus verenigd
Zowel het koningschap als het priesterschap komen in de Heere Jezus Christus bij elkaar. Hij is als Gezalfde (= Messias, Christus) én Koning én Priester!
a. in beeld
De Hebreeënbrief leert ons dat de Heere Jezus Christus boven engelen is gesteld (hs. 1:4 e.v.), en ook boven Mozes (hs. 3:3) en boven Jozua (hs. 4). Wat het priesterschap betreft, is Hij boven Aäron gesteld, zo leren de hoofdstukken 5-7 ons. Hij was dan ook niet een Levitisch priester maar Priester naar (= in overeenstemming met) de ordening van Melchizedek. Deze bijzondere persoon uit het Oude Testament vormt een volmaakt beeld van de Heere Jezus Christus. Zoals Psalm 110 wijst op Zijn koningschap en priesterschap zo doet de geschiedenis waarin Melchizedek beschreven wordt, dat ook. Hij is enerzijds priester van God, de Allerhoogste, anderzijds is hij koning van Salem (= vrede) (Gen. 14:18). Bovendien betekent zijn naam: koning van de gerechtigheid (zie Hebr. 7:2).
b. in profetie
In Zacharia 6 staat één van de profetieën met betrekking tot de SPRUIT. Met de SPRUIT wordt verwezen naar de Heere Jezus Christus. Het Oude Testament vermeldt vier 'eigenschappen' van deze SPRUIT:
- Jesaja 4:2a "Op die dag zal de SPRUIT van de HEERE tot een heerlijk sieraad zijn ...";
- Jeremia 23:5 "Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik voor David een rechtvaardige SPRUIT zal doen opstaan. Hij zal als Koning regeren en verstandig handelen, Hij zal recht en gerechtigheid doen op de aarde" (zie ook Jer. 33:15);
- Zacharia 3:8 "... zie, Ik ga Mijn Knecht, de SPRUIT, doen komen" en
- Zacharia 6:12 "Zie, een Man - Zijn Naam is SPRUIT ...".
In de hiervoor aangehaalde verzen worden dus vier eigenschappen of zijden van de Heere Jezus belicht. Dit is in overeenstemming met de vier evangeliën die op viervoudige wijze van Hem getuigen: als God (Johannes), als Koning (Mattheüs), als Knecht (Markus) en tot slot als Mens (Lukas). Maar Zacharia laat wel zien dat Hij niet zomaar een mens was! Zacharia 6 vervolgt namelijk met: "Zo zegt de HEERE van de legermachten: Zie, een Man - Zijn Naam is SPRUIT - zal uit Zijn plaats opkomen, en Hij zal de tempel van de HEERE bouwen. Ja, Híj zal de tempel van de HEERE bouwen, Híj zal met majesteit bekleed zijn, Hij zal zitten en heersen op Zijn troon. Hij zal Priester zijn op Zijn troon; tussen die Beiden zal vredesberaad plaatsvinden" (vs. 12 en 13).
Hier vinden we de twee ambten van priesterschap en koningschap verenigd in die ene Persoon, de SPRUIT. Vooral het einde van vers 13 is opvallend, want hoewel er tot dan enkel gesproken wordt over 'Hij' (in het enkelvoud), staat er dan opeens: "... tussen die Beiden zal vredesberaad plaatsvinden", namelijk: tussen Koning en Priester. Beide ambten komen in de Persoon van de Heere Jezus Christus samen.
c. in vervulling
De Bijbel laat vaak zien dat beeld en profetie hun vervulling vinden in de Heere Jezus. Dat is ook het geval in het begin van Zijn (openbare) bediening. Dat begin vond plaats bij Johannes de doper. Deze doopte een doop van bekering (Matt. 3:11 en Hand. 19:4). "Toen kwam Jezus van Galilea naar de Jordaan, naar Johannes, om door hem gedoopt te worden" (Matt. 3:13). De reactie van Johannes is begrijpelijk: "Maar Johannes wilde Hem hiervan weerhouden en zei: Ik heb het nodig door U gedoopt te worden, en komt U naar mij?" (vs. 14), waarop de Heere antwoordde: "Laat het nu gebeuren, want op deze wijze past het ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij het Hem toe" (vs. 15). Toen de Heere op aarde was, was de wet van de HEERE in Zijn binnenste. Psalm 40 spreekt daarvan. We mogen aannemen dat de Heere ook hier met het vervullen van gerechtigheid verwees naar de gerechtigheid der wet. Daarom kan de doop van de Heere Jezus niet vergeleken worden met de doop die gelovigen ondergaan. Zoals we al eerder zagen, moesten de priesters vóór hun zalving een wassing ondergaan (Lev. 8). Hier zien we dat de Heere hetzelfde onderging, en wel vóór de Geest Gods als een duif op Hem neerdaalde, als vervulling van de zalving in het Oude Testament. (Vergelijk hoe de Geest van de HEERE vaardig werd over David na zijn zalving, 1 Sam. 16:13.) Aan het einde van Zijn bediening op aarde onderging de Heere opnieuw een doop (Luk. 12:50): de doop in de dood. Maar met Zijn opstanding bewees Hij Zijn Zalving; Hij bewees dat Hij de Christus was, de Zoon van God (Rom. 1:4). Psalm 110:1 voorzegt wat er veertig dagen na Zijn opstanding gebeurde: Zijn hemelvaart, het einde van Zijn aanwezigheid op aarde. Hij is nu Boven. In Zijn positie als Koning en Hogepriester.
De verzoendag
Handelingen 2:34 is een andere tekst in het Nieuwe Testament waarin Psalm 110:1 - waar de hemelse Vader zegt tot Zijn Zoon: "Zit aan Mijn rechterhand ..." - wordt aangehaald. Petrus verwijst naar dit vers en zegt dat het vervuld is in de hemelvaart van Christus.
Aan het begin van dit artikel schreef ik dat je de hemelvaart niet zo maar terugvindt in de rij van de feesten van de HEERE, zoals ze in Leviticus 23 vermeld worden. Toch is de hemelvaart een gebeurtenis die hoe dan ook een plaats heeft in de rij met heilsfeiten. Dit wordt bijvoorbeeld duidelijk in de woorden van Petrus tot het volk in Handelingen 3. Hij zegt daar over de Heere Jezus: "Hem moet de hemel ontvangen tot de tijden waarin alle dingen worden hersteld, waarover God gesproken heeft bij monde van al Zijn heilige profeten door de eeuwen heen" (vs. 21). Let hier op het woordje ‘moet’ (N.B.G.-'51-vertaling: ‘moest’). Dit duidt op een heilig moeten, het kón niet anders!
We hebben over de hemelvaart van de Heere Jezus Christus gelezen in verband met Zijn hogepriesterschap. En dit verband maakt dat de hemelvaart toch wel degelijk in de rij van 'feesten van de HEERE' is terug te vinden. De hemelvaart is verbonden aan de Yom Kippur, de Verzoendag, het voorlaatste feest dat in Leviticus 23 genoemd wordt.
Op de Verzoendag, ging de hogepriester het heilige der heiligen binnen. Naast Leviticus 23:26-32 gaat het ook in Leviticus 16 over deze speciale dag. We lezen daar dat de priester eenmaal per jaar (vs. 34) op de 10e van de 7e maand (vs. 29) deze allerheiligste ruimte in het heiligdom mocht binnengaan. In Hebreeën 9:7 staat: "In het tweede deel (= het heilige der heiligen) echter ging alleen de hogepriester eenmaal per jaar binnen, niet zonder bloed, dat hij voor zichzelf offerde en voor de afdwalingen van het volk". En in vers 24 lezen we: "Want Christus is (...) binnengegaan (...) in de hemel zelf, om nu voor het aangezicht van God te verschijnen voor ons". Met ‘ons’ worden de Hebreeën bedoeld. Net zoals de hogepriester onder het oude verbond ná het verschijnen in het binnenste heiligdom weer tevoorschijn kwam, zal ook de Heere Jezus "voor de tweede keer zonder zonde gezien worden door hen die Hem verwachten tot zaligheid".
Al met al kunnen we dus zeggen dat de vervulling van het feest van de Verzoendag nog niet geheel heeft plaatsgevonden: de Heere Jezus is wél de hemel binnengegaan, maar nog niet daaruit teruggekomen om de verzoening die voor het volk gedaan is, bekend te maken.
Betekenis van de hemelvaart voor ons
Waar de hemelvaart van de Heere Jezus voor Israël de vervulling was van het 'eerste gedeelte van de grote verzoendag', daar betekent Zijn hemelvaart voor ons dat we een positie in de hemel hebben ontvangen! God zette de Heere Jezus Christus aan Zijn rechterhand (Efe. 1:20), zoals reeds voorzegd in het Oude Testament - denk aan Psalm 110. Maar wat nergens in het Oude Testament te lezen is, is wat dit voor ons betekende: God "heeft ons met Hem opgewekt en met Hem in de hemelse gewesten gezet in Christus Jezus ..." (Efe. 2:6)! En wij mogen hier op aarde leven, maar tegelijk op de hemel gericht zijn: "Als u nu met Christus opgewekt bent, zoek dan de dingen die boven zijn, waar Christus is, Die aan de rechterhand van God zit. Bedenk de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn, want u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God" (Kol. 3:1-3).