- In de tekst van dit artikel zijn citaten uit het Nieuwe Testament –tenzij anders aangegeven- ontleend aan Het Nieuwe Testament - Herziene Voorhoeve-Uitgave. Uitgeverij H. Medema, Vaassen, 1982. Citaten uit het Oude Testament zijn ontleend aan de N.B.G.-'51-vertaling.}
Koninkrijk der hemelen
Onder "het koninkrijk der hemelen" moeten we niet verstaan: 'een rijk in de hemelen', maar, zoals de Bijbeltekst dat ook zegt: 'het rijk van de hemelen'. Het koninkrijk der hemelen vangt aan wanneer de hemelen over de aarde, of op aarde, beginnen te regeren. De uitdrukking "koninkrijk der hemelen" is ontleend aan het Bijbelboek Daniël, aan de uitleg die Daniël gaf van de droom van koning Nebukadnezar: "Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet te gronde zal gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan, het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid, juist zoals gij gezien hebt, dat zonder toedoen van mensenhanden een steen van de berg losraakte en het ijzer, het koper, het leem, het zilver en het goud verbrijzelde" (Dan. 2:44 en 45). In een later visioen van Daniël werd er ook gesproken over dit rijk (zie Dan. 7:27). Met betrekking tot het koninkrijk der hemelen wordt in het boek Daniël het volgende gezegd:
- Koninkrijken die een aardse oorsprong hebben, zijn tijdelijk van aard. Na kortere of langere tijd gaan ze te gronde, doordat de heerschappij van het ene volk op een ander volk overgaat. Met het rijk dat zijn oorsprong heeft in de hemelen zal dat niet het geval zijn, de heerschappij daarvan zal "op geen ander volk meer overgaan" en "in eeuwigheid niet te gronde gaan" (Dan. 2:44);
- het koninkrijk der hemelen zal de wereldrijken vernietigen en in hun plaats komen. Het zal immers "al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf bestaan in eeuwigheid" (Dan. 2:44). De steen in de droom van Nebukadnezar die het rijk uitbeeldt, "wordt tot een grote berg, die de hele aarde vult" (Dan. 2:35);
- de Vorst over het rijk is "Iemand gelijk een Mensenzoon", dat wil zeggen: een menselijk wezen (Dan. 7:13). Maar geen gewoon mens, want Deze sterft niet en wordt nooit oud. Zijn heerschappij is eeuwig (d.w.z. blijvend) en Zijn koningschap is onverderfelijk. Het begint nooit te tanen en het raakt nooit in verval (Dan. 7:14);
- de Vorst over het rijk ontvangt Zijn koningschap pas nadat Hij "met de wolken des hemels" bij de "Oude van dagen" is gekomen, dat wil zeggen: bij God (Dan. 7:13);
- de Vorst over het rijk heerst over de hele mensheid. "Alle volken, natiën en talen dienen hem" (Dan. 7:14);
- de Vorst over het rijk heerst niet alleen. Onder alle volken, natiën en talen die samen de mensheid vormen, is er één volk dat samen met Hem de koninklijke heerschappij uitoefent, het "volk van de heiligen des Allerhoogsten" (Dan. 7:27). Die naam betekent: het volk dat de Allerhoogste, de Schepper, op een bijzondere wijze toebehoort en dat door Hem van alle andere volken is afgezonderd, en
- het koninkrijk der hemelen is (uiteindelijk) een wereldrijk op aarde, want aan het heilige volk zal "het koningschap, de macht en de grootheid van de koninkrijken onder de ganse hemel" worden gegeven (Dan. 7:27).
Bij het Nederlandse woord 'koninkrijk' denken wij aan een natie met een bepaalde staatsvorm, of aan het grondgebied waarover een koning heerst. Het Bijbelse, Nieuwtestamentische begrip basileia heeft echter in de eerste plaats betrekking op het gezag van de vorst, of de koninklijke waardigheid waarmee hij is bekleed. Basileia kan zowel 'koninkrijk' als 'koningschap' betekenen en wordt in de Bijbel met beide vertaald. Zo vertelt de Heer over een "man van hoge geboorte" die naar een ver land reist om "voor zich een koninkrijk te ontvangen" (d.w.z. het koningschap te ontvangen) en naar zijn onderdanen terugkeert (Luk. 19:12).
Dolik
"Dolik" (Grieks: zizania; botanische naam: Lolium temulentum) is een gras dat in jonge toestand op tarwe lijkt en alleen maar door experts van tarwe kan worden onderscheiden. Pas wanneer tarwe en dolik beginnen te bloeien, wordt het verschil tussen beide gewassen duidelijk. De aartjes van dolik staan met de smalle zijkant naar de as van de hoofd-aar gericht, bij tarwe is dat de brede zijkant.
Dolik heeft weinig voedingswaarde en vormt een bedreiging voor de gezondheid. Aartjes van het gras zijn vaak geïnfecteerd met een schimmel (Neotyphodium coenophialum) die duizeligheid, stoornissen van het gezichtsvermogen, en bij hoge dosering blindheid en dood kan veroorzaken. De vijand zaaide onkruid "terwijl de mensen sliepen", zodat niemand hem op heterdaad zou betrappen en voor het gerecht zou slepen.
Voor Joodse hoorders was dolik een bekende plant. De patriarch Job verklaarde dat hij zijn pachters altijd rechtvaardig had behandeld: "Indien mijn akker over mij heeft gejammerd en zijn voren altezamen hebben geweend, indien ik zijn opbrengst heb verteerd zonder te betalen en de ziel van zijn bezitters heb bedroefd, dan mogen dorens voor tarwe opschieten, en onkruid voor gerst" (Job 31:38-40).
Het Hebreeuwse woord voor "onkruid" (boshah, Job 31:40) is een aanduiding van dolik. In tegenstelling tot de waardevolle tarwe en gerst was dolik een onnut en schadelijk gewas.
Zonen van het koninkrijk
De uitdrukking "zonen van het koninkrijk" (de HSV vertaalt ten onrechte met ‘kinderen’ – red.) komt in de Nieuwtestamentische schriften op meerdere plaatsen voor. Mattheüs had haar in zijn evangelie al eerder gebruikt. Naar aanleiding van het 'grote geloof' van de Romeinse centurio in Kapernaüm zei Jezus: "Voorwaar, Ik zeg u, bij niemand heb Ik zo'n groot geloof in Israël gevonden. Ik zeg u echter, dat velen zullen komen van oost en west en met Abraham, Izaäk en Jakob zullen aanliggen in het koninkrijk der hemelen; de zonen van het koninkrijk echter zullen worden uitgeworpen in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars" (Matt. 8:10b-12).
"Zonen van het koninkrijk" is hier een synoniem van 'nakomelingen van Abraham, Izaäk en Jakob' - dat wil zeggen: Israëlieten. De uitdrukking "zonen van het koninkrijk" betekent hier blijkbaar: 'mensen die [vanwege hun afkomst] voor het koninkrijk waren bestemd' (maar die vanwege ongeloof het rijk niet konden binnengaan).
"Zonen van het koninkrijk" is een Hebraïsme. In het Nieuwe Testament vinden we verwante uitdrukkingen, sommige met een positieve en andere met een negatieve betekenis:
Positief
- "zonen van het licht" (Luk. 16:8; Joh. 12:36 en 1 Thess. 5:5);
- "zonen van de dag" (1 Thess. 5:5);
- "kinderen van het licht" (Efe. 5:8);
- "zonen van de opstanding" (Luk. 20:36);
- "mens van God" (1 Tim. 6:11 en 2 Tim. 3:17) en
- "kinderen van de belofte" (Rom. 9:8 en Gal. 4:28).
Negatief
- "zonen van de ongehoorzaamheid" (Efe. 2:2 en 5:6 en Kol. 3:6);
- "kinderen van de toorn" (Efe. 2:3);
- "zonen van deze eeuw" (Luk. 16:8 en 20:34);
- "zoon van het verderf" (Joh. 17:12 en 2 Thess. 2:3);
- "mens van de zonde" (2 Thess. 2:3) en
- "kinderen van het vlees" (Rom. 9:8).
De tweede naamval geeft aan dat het bestaan van deze mensen (zoon, kind, mens) wordt gekenmerkt door de beschrijving die volgt (licht, dag, opstanding, etc.). "Zonen van het koninkrijk" kunnen mensen zijn die voor dat (toekomstige) rijk zijn bestemd omdat ze van de aartsvaders afstammen, maar ook: mensen die het "Woord van het koninkrijk" ter harte hebben genomen, die in hun dagelijks leven de heerschappij van God erkennen. In Mattheüs 13:43 blijkt dat "de rechtvaardigen" een synoniem is van "de zonen van het koninkrijk" (Matt. 13:38). Het gaat dan om mensen die God op Zijn Woord geloven - want God rekent geloof tot gerechtigheid (Rom. 4:5-8).
Bij een latere gelegenheid zei de Heere tegen Zijn discipelen: "Laat de kinderen [begaan] en verhindert ze niet bij Mij te komen; want van de zodanigen is het koninkrijk der hemelen" (Matt. 19:14; Mark. 10:14 en Luk. 18:16).
Hij verklaarde Zelf wat het punt van vergelijking tussen (kleine) kinderen en "zonen van het koninkrijk" was: "Op dat uur kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: Wie is toch de grootste in het koninkrijk der hemelen? En Hij riep een kind bij Zich, plaatste het in hun midden en zei: Voorwaar, Ik zeg u: als u niet verandert en wordt als de kinderen, zult u het koninkrijk der hemelen geenszins binnengaan. Wie dan zichzelf zal vernederen als dit kind, die is de grootste in het koninkrijk der hemelen; en wie één zo'n kind ontvangt in Mijn Naam, ontvangt Mij. Wie echter één van deze kleinen die in Mij geloven, een aanleiding tot vallen is, het zou nuttig voor hem zijn dat een molensteen om zijn hals werd gehangen en hij in de diepte van de zee zou zinken" (Matt. 18:1-6).
Kleine kinderen 'vernederen' zichzelf. Dat wil zeggen: zolang ze heel jong zijn, denken ze gering van zichzelf en vertrouwen ze vooral op 'grote mensen'. Ze gaan niet prat op eigen werken of prestaties, maar ze verwachten alles van hun vader en moeder, of van volwassenen in hun omgeving.
Zonen van het koninkrijk die het rijk echt zullen binnengaan zijn mensen die alles van God en Zijn Messias verwachten. Maar hun omgeving plaatst vraagtekens bij dat geloof, maakt het belachelijk en verzet zich er tegen.
Over zulke 'aanleidingen tot vallen', personen die voor anderen een struikelblok zijn en hen belemmeren om het koninkrijk der hemelen in te gaan, spreekt Jezus ook in de gelijkenis van het onkruid.
Zonen van de boze
Bij de uitdrukking "zonen van de boze" denken wij aan mensen die zich buiten de kring van de gelovigen bevinden; misdadigers die met God of gebod geen rekening houden en die nergens voor terugdeinzen. Maar dat is niet de betekenis die de Bijbel aan de uitdrukking geeft.
"Zonen van de boze" worden in het Nieuwe Testament op meerdere plaatsen vermeld. Onder meer in de volgende tekst: "Jezus antwoordde hun: Heb Ik niet u, de twaalf, uitverkoren? En één van u is een duivel. Hij nu sprak van Judas Iskariot, [de zoon] van Simon; want die zou Hem overleveren, één van de twaalf" (Joh. 6:70).
Judas was een godsdienstig mens en een discipel. In een Messias Die de weg van de vernedering moest gaan, kon hij echter niet geloven. Een succesvolle, overwinnende Messias was de leider naar wie hij verlangde.
In het Johannesevangelie lezen we hoe Jezus tegen Zijn tijdgenoten zei: "Waarom kent u Mijn spraak niet? Omdat u Mijn Woord niet kunt horen. U bent uit uw vader, de duivel, en wilt de begeerten van uw vader doen; die was een mensenmoordenaar van [het] begin af en staat niet in de waarheid, omdat geen waarheid in hem is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij uit het zijne, omdat hij een leugenaar is en de vader ervan. Maar omdat Ik de waarheid zeg, gelooft u Mij niet" (Joh. 8:43-45).
In de beschrijving van Johannes richtte Jezus Zich hier tot "Joden die in Hem geloofden" (vs. 31). Hij had hun boosheid opgewekt door hen slaven van de zonde te noemen (vs. 34) en te ontkennen dat ze kinderen van God waren (vs. 42). Vanwege die opmerkingen waren ze moordlustig geworden. Zo kwam hun ware aard op schrijnende wijze aan het licht.
Toen hij op het eiland Cyprus bij de landvoogd Sergius Paulus te gast was, gebruikte de apostel Paulus de uitdrukking ‘zoon van de duivel’ eveneens. Tegen een zekere Elymas zei hij: "O jij, vol van alle bedrog en alle schurkerij, zoon van de duivel, vijand van alle gerechtigheid, zul je niet ophouden de rechte wegen van de Heer te verdraaien?" (Hand. 13:9 en 10).
Deze Elymas (of Bar-Jezus) was een Jood. Hij ging door voor een profeet (vs. 6), maar keerde zich tegen het geloof dat Paulus predikte (vs. 8). Godsdienstige mensen die het van eigen werken verwachten en zich verzetten tegen de boodschap dat een mens door geloof gerechtvaardigd wordt, worden in het boek Handelingen 'zonen van de duivel' en 'vijanden van alle gerechtigheid' genoemd.
In zijn brieven gebruikte Paulus de uitdrukkingen "dienaren van satan", "bedrieglijke arbeiders" en "boze arbeiders" in dezelfde zin. We lezen daar: "Want zulke mensen zijn valse apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus. En geen wonder, want de satan zelf doet zich voor als een engel van het licht. Het is dus niets bijzonders als ook zijn dienaars zich voordoen als dienaars van de gerechtigheid; hun einde zal zijn naar hun werken" (2 Kor. 11:13-15) en "Kijk uit voor de honden, kijk uit voor de boze arbeiders, kijk uit voor de versnijdenis" (Fil. 3:2).
De personen die Paulus bestreed, waren vrome Joden (2 Kor. 11:22). Ze spraken over de Messias (vs. 23), maar het was een "andere Jezus" dan Die Paulus verkondigde (vs. 4). Ze brachten een evangelie, maar het was een "andersoortig evangelie" met een "andersoortige geest" (vs. 4). Ze weken af van "de eenvoudigheid in Christus" (vs. 3). Bij hen was het: geloof in Christus plus eigen werken (zoals de besnijdenis); bij Paulus was het: geloof in Christus en u zult worden gered (Hand. 16:31).
Volgens de gelijkenis die Jezus vertelde, zaait de duivel geen "dorens" of "distels", dat wil zeggen: geen openlijk zondige of wereldse mensen. Wanneer de boze dat deed, zou het onderscheid tussen onkruid en tarwe direct duidelijk zijn. Openlijke zondaars zijn er genoeg en ze ontstaan door de werking van het menselijke vlees. De duivel komt daar niet bij te pas. Diens strategie is veel geraffineerder. Zijn 'zonen' doen zich voor als "boden van het licht" en "dienaars van de gerechtigheid" (2 Kor. 11:13-15). Het zijn buitengewoon godsdienstige mensen; briljante theologen soms en ijverige verdedigers van normen en waarden. Ze prediken gerechtigheid, maar omdat ze de gerechtigheid van God niet kennen, trachten ze hun eigen gerechtigheid op te richten (Rom. 10:3).
"Zonen van de boze" lijken in alle opzichten op "zonen van het koninkrijk", net zoals dolik in jonge toestand alleen maar door experts van tarwe kan worden onderscheiden. Ze bevinden zich binnen de kring van de gelovigen. Onkruid en tarwe zijn immers nauw verstrengeld (Matt. 13:29). Pas na enige tijd en door naar hun vruchten te kijken (Matt. 7:16 en 12:33), wordt hun aard openbaar.
Van het 'verzamelen van de dolik' door de maaiers ten tijde van de oogst en het binden van dit gras in bossen om het te verbranden (vs. 30) gaf Jezus de volgende uitleg: “Zoals dan het onkruid verzameld en met vuur verbrand wordt, zo zal het ook zijn bij de voleinding van deze wereld (Gr. aioon – eeuw): de Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk verzamelen alle struikelblokken, en hen die de wetteloosheid doen, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal gejammer zijn en tandengeknars” (vs. 40-42 HSV).
Dit artikel bevat een paar gedeelten uit het boek ‘Acht gelijkenissen over het Koninkrijk der hemelen’ van Aren van Waarde. Het is niet alleen een uitleg van de betekenis der gelijkenissen in Mattheüs 13, maar ook worden allerlei relevante begrippen verklaard. We bevelen het graag aan onze lezers aan!
Te bestellen bij Everread Uitgevers: www.everread.nl