Thema
Als je de woorden van de profeet Zefanja doorleest, heb je niet de neiging om daar in eerste instantie echt vrolijk van te worden. En dat heeft alles te maken met het thema van deze profetie: de Dag des HEEREN. Daarin is Zefanja geen uitzondering, want die Dag komt in meerdere profetieën aan de orde. Het is de Dag waarop de Heere zal optreden en Zijn oordelen zal voltrekken. Zefanja heeft daarbij vooral Juda en Jeruzalem op het oog: “Ik zal Mijn hand uitstrekken tegen Juda en tegen alle inwoners van Jeruzalem” (1:4).
En dat terwijl Zefanja optrad in de dagen van de bekende koning Josia. Deze naam zegt ons wel wat. Hij is om een paar dingen bekend. Hij werd bijvoorbeeld al op jonge leeftijd koning, en wel op z’n achtste jaar. Daarna heeft hij 31 jaar geregeerd in Jeruzalem en was een van de weinige koningen die deed ‘wat goed was in de ogen van de HEERE’.
Zefanja
Van de profeet wordt in het eerste vers gezegd, dat hij o.a. een zoon was van Hizkia. Het is niet uitgesloten dat daarmee de eveneens bekende koning Hizkia wordt bedoeld. Hij behoorde ook tot de ‘goede’ koningen. Dit betekent dat Zefanja dus oorspronkelijk van koninklijken bloede was, afkomstig uit het koningshuis van David. Hij was in ieder geval goed op de hoogte van wat er in en om Jeruzalem allemaal speelde in die tijd.
Het mooie is dat, hoewel deze profetie ook in het teken staat van de aankondiging van het oordeel, de HEERE daarvoor iemand gekozen heeft met een prachtige naam. Zefanja betekent: (Die) de HEERE verborgen heeft. Verbergen, bewaren als een schat, zeg maar. Als iemand een schat heeft, is hij daar blij mee en bewaart c.q. beschermt die goed. Zo waakt de HEERE over Zefanja en beschermt hem, alsmede zijn geloofsgenoten.
Het is ook een mooie gedachte te weten dat, ook al zijn er oordelen, de HEERE de Zijnen verbergt. Denk aan Psalm 91: “Wie in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten, zal overnachten in de schaduw van de Almachtige.”
Tijdvak
Zijn optreden vond dus plaats in de dagen van Josia, de koning van Juda (640-609 v. Chr.). De tijd van Josia’s voorgangers, de koningen Manasse en Amon, werd gekenmerkt door verregaande afval en goddeloosheid. Er was sprake van verfoeilijke afgoderij in Jeruzalem en omgeving. De dienstdoende koningen deden ‘wat slecht was in de ogen van de HEERE’ en werkten zelfs actief mee aan de verloedering van de maatschappij. Van Manasse wordt gezegd in 2 Koningen 21: “Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, overeenkomstig de gruweldaden van de heidenvolken die de HEERE van voor de ogen van de Israëlieten verdreven had. Hij herbouwde de offerhoogten die Hizkia, zijn vader, vernield had; hij richtte altaren op voor de Baäl, maakte een gewijde paal zoals Achab, de koning van Israël, gemaakt had, en boog zich neer voor heel het leger aan de hemel en diende het” (vs. 2 en 3).
En van Amon lezen we: “Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, zoals zijn vader Manasse gedaan had. Hij ging in al de wegen die zijn vader gegaan was, hij diende de stinkgoden die zijn vader gediend had, en boog zich voor die neer. Hij verliet de HEERE, de God van zijn vaderen, en ging niet in de weg van de HEERE” (vs. 20-22). Niks om trots op te zijn dus. Integendeel, de heilige naam van de HEERE werd zodoende ontheiligd en dat kon slechts Zijn toorn opwekken. De profetie van Zefanja begint dan ook met de dreiging van Godswege, zoals te lezen is in de verzen 2 tot 6. De HEERE zou “mens en dier wegvagen (…) en uitroeien het overblijfsel van de Baäl (…) en die zich van de HEERE afkeren, bij Hem vandaan, en die de HEERE niet hebben gezocht en niet naar Hem hebben gevraagd.”
Opmerkelijk
Vóórdat dit zou gebeuren kwam er nog een opleving in de tijd van Josia: “Hij deed wat juist was in de ogen van de HEERE, en ging in heel de weg van zijn vader David en week niet af naar rechts of naar links” (2 Kon 22:2). Josia voerde hervormingen door nadat het Wetboek werd teruggevonden en gelezen. Maar het was slechts tijdelijk. We lezen in 2 Koningen 23 een opmerkelijke tekst. In dat hoofdstuk wordt beschreven wat Josia in zijn dagen allemaal goed deed, waarover de Heere God uitermate tevreden was: “Vóór hem was er geen koning aan hem gelijk, die zich met heel zijn hart, heel zijn ziel en met heel zijn kracht tot de HEERE bekeerd had, overeenkomstig de hele wet van Mozes; en na hem stond zijns gelijke niet op” (vs. 25).
Maar dan komt het, in vers 26 en 27: “Toch keerde de HEERE Zich niet af van Zijn grote, brandende toorn, want Zijn toorn brandde tegen Juda, vanwege al zijn tergen waarmee Manasse Hem tot toorn verwekt had. De HEERE zei: Ik zal ook Juda van Mijn aangezicht wegdoen, zoals Ik Israël weggedaan heb. Ik zal deze stad Jeruzalem verwerpen, die Ik verkozen had, en het huis waarvan Ik gezegd had: Mijn Naam zal daar zijn.”
Josia’s hervormingen waren op zich prima en tot eer van God. Maar daarmee was het niet klaar. De vier koningen die na hem regeerden kregen ook allen het predikaat ‘slecht’ en dat leidde uiteindelijk tot komst van de Babylonische koning Nebukadnezar, die Jeruzalem innam, de tempel verwoestte en de inwoners gevankelijk wegvoerde in ballingschap.
Dag des HEEREN
Dát oordeel was echter maar ten dele de vervulling van Zefanja’s profetie. Zoals vaker bij de profeten strekte het perspectief van hun boodschap zich uit naar een verre toekomst, die ook vandaag nog niet is aangebroken. We memoreerden al dat Zefanja de Dag des HEEREN aankondigde. Hoewel het een klein Bijbelboek is, is het opvallend dat 12 keer iets gezegd wordt over deze Dag des HEEREN, zoals hier: “Wees stil voor het aangezicht van de Heere HEERE, want nabij is de dag van de HEERE” (1:7). En: “De grote dag van de HEERE is nabij; hij is nabij en nadert zeer snel. Hoor, de dag van de HEERE! De held zal daar bitter schreeuwen! (1:14). Het is een Dag van verbolgenheid, van benauwdheid en angst, van verwoesting en vernietiging, van duisternis en donkerheid, van donkere wolken en bazuingeschal (vs. 15-16). In die Dag zal in de eerste plaats een oordeel komen over Juda, Jeruzalem en het Joodse volk, en vervolgens over de andere volkeren. Dat maakt ook deze profetie actueel, want de definitieve vervulling ligt ook vandaag nog in de toekomst!
Openbaring
Van Zefanja’s profetie is een lijn door te trekken naar de eindtijd, naar de tijd die in het laatste Bijbelboek wordt beschreven. Zefanja spreekt over verregaande afgoderij. Welnu, dat is in de eindtijd eveneens aan de orde. Meer nog, de ultieme vorm van afgoderij zal dan plaatsvinden, en ook nog in Jeruzalem, de stad van God. Daniël spreekt over de zgn. ‘gruwel der verwoesting’, waarover we uitgebreid schreven in AMEN 156 (mei 2021). Het gaat om de oprichting van een gruwel, een afgodsbeeld, waarbij mensen gedwongen worden om deze te aanbidden. De Heere Jezus refereert aan Daniëls profetie in Mattheüs 24 en zegt dat dit beeld komt te staan op de ‘heilige plaats’, een afgezonderde plek in de stad Jeruzalem. Over hetzelfde beeld wordt ook geschreven in Openbaring 13, waar meer details worden gegeven, bijvoorbeeld over het ‘beest uit de aarde’, die ook de ‘valse profeet’ genoemd wordt. Hij is het die het Joodse volk met behulp van (satanische) tekenen en wonderen in die dagen gruwelijk misleidt. Gruwelijk, want hij beweegt hen ertoe om een gruwel, een afgodsbeeld, op te richten voor het beest uit de zee. Aangezien dat beest de exponent van satan is, wordt er dus een beeld opgericht ter ere van satan… nota bene op de heilige plaats, te midden van het heilige volk, in het heilige land en de heilige stad! De satansverering komt daarmee tot een hoogtepunt. Godslastering ten top!
Geen wonder dat de Almachtige daarover Zijn oordeel uitspreekt en uitvoert. Diverse uitspraken van Zefanja vinden dan, zoals gezegd, hun definitieve vervulling, zoals in hoofdstuk 1:17 en 18 indringend wordt beschreven:
- “Ik zal de mensen benauwen, zodat zij zullen gaan als de blinden, want zij hebben tegen de HEERE gezondigd. Hun bloed zal uitgegoten worden als stof en hun lichaam als uitwerpselen. Ook hun zilver, ook hun goud zal hen niet kunnen redden op de dag van de verbolgenheid van de HEERE. Door het vuur van Zijn na-ijver zal heel dit land verteerd worden, want Hij zal zeker en spoedig een vernietigend einde maken aan alle inwoners van het land.”
De profeet Jeremia, die ook in die dagen optrad, spreekt eveneens over die tijd. In hoofdstuk 4:22-26 lezen we:
- “Voorzeker, Mijn volk is dwaas, men kent Mij niet. Verstandeloze kinderen zijn het, inzicht heeft men niet. Wijs is men in kwaaddoen, maar van goeddoen weet men niet. Ik zag het land, en zie, het was woest en leeg, en keek naar de hemel - zijn licht was er niet. Ik zag de bergen, en zie, zij beefden, en alle heuvels schudden door elkaar. Ik zag, en zie, er was geen mens, en alle vogels in de lucht waren weggevlogen. Ik zag, en zie, het vruchtbare land was woestijn, en al zijn steden waren afgebroken, door de HEERE, door Zijn brandende toorn.”
Jeremia gebruikt de uitdrukking ‘woest en leeg’ (Hebr.: tohu wa bohu), die we ook kennen uit Genesis 1, vers 2: “De aarde nu was woest en leeg …” Die woestheid en leegheid werd door de Schepper ongedaan gemaakt toen hij de hemelen en de aarde formeerde zoals beschreven in het eerste hoofdstuk van Genesis. Zo zal ook de toekomstige woestheid en leegheid van het land Israël alleen door de Heere God kunnen worden opgeheven, en Hij zal dat ook doen!
De profeet Ezechiël spreekt over het ingrijpen van God in de toekomst, waaruit blijkt dat Zijn oordelen ook een reinigende functie hebben die moeten (en zullen) leiden tot herstel: “Zo zegt de Heere HEERE: Op de dag dat Ik u reinig van al uw ongerechtigheden, zal Ik de steden doen bewonen en zullen de puinhopen herbouwd worden. Het verwoeste land zal bewerkt worden, in plaats van een woestenij te zijn voor de ogen van ieder die erdoorheen trekt. Zij zullen zeggen: Dit land, dat verwoest was, is als de hof van Eden geworden. De steden die verwoest lagen, verwoest en afgebroken, zijn versterkt en bewoond” (Ezech. 36:33-35).
De volkeren
Niet alleen zal het oordeel van God over Israël komen, ook de volkeren zullen door de HEERE worden bezocht. In hoofdstuk 2 spreekt Zefanja daarover. Diverse volkeren rondom Israël en verder weg worden genoemd. Zij maken zich schuldig aan vijandschap en haat jegens Israël en dat komt hen duur te staan: “Dit overkomt hun vanwege hun trots, omdat zij zich al honend verheven hebben tegen het volk van de HEERE van de legermachten. Ontzagwekkend zal de HEERE voor hen zijn, want Hij zal alle goden van de aarde doen verschrompelen. Alle kustlanden van de heidenvolken zullen zich voor Hem neerbuigen …” (vs. 10-11).
En in hoofdstuk 3 lezen we dit: “Ik heb heidenvolken uitgeroeid, hun hoektorens zijn verwoest. Ik heb hun straten leeg gemaakt, niemand trekt er nog doorheen. Hun steden liggen in puin; er is niemand meer, geen enkele inwoner” (vs. 6).
Heil en zegen
Zoals dat bij alle profeten het geval is, spreekt ook Zefanja niet alleen maar over oordeel en gericht, maar ook over wat daarna komt. De oordelen van God zullen er niet voor niets zijn. Naast het gericht dat doordoor wordt uitgeoefend -God zal op rechtvaardige wijze de ongerechtigheid bestraffen- hebben zij ook een louterende, heilzame uitwerking. En dat is nodig, zo blijkt ook uit de woorden van Jesaja: “Al wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert niet wat gerechtigheid is (Jes. 26:10a). Wij kunnen daarover meepraten, want de afgelopen 2000 jaar heeft God alleen maar genade bewezen aan deze wereld. En daar is de mensheid geen spier beter van geworden. Sterker nog, de ongerechtigheid, de zonde en de goddeloosheid zijn alleen maar toegenomen: “… in een land van recht bedrijft hij (d.i. de goddeloze) onrecht en de hoogheid (of: majesteit) van de HEERE ziet hij niet” (vs. 10b). Jesaja zei het al in vers 9b: “…wanneer Uw oordelen over de aarde komen, leren de bewoners van de wereld wat gerechtigheid is.”
Heil en zegen hebben wij niet te verwachten van mensen, en evenmin van de (wereld)leiders. Daarvoor moeten we bij de Heere God zijn. Dat is ook waarmee Zefanja zijn profetie afsluit en namens de HEERE een schitterende belofte doorgeeft. Een geweldig uitzicht, waarmee hij het gelovig overblijfsel van Israël mocht bemoedigen. In hoofdstuk 3:14-17 bijvoorbeeld schreef hij:
- “Zing vrolijk, dochter van Sion! Juich, Israël! Wees blij en spring op van vreugde met heel uw hart, dochter van Jeruzalem! De HEERE heeft uw oordelen weggenomen, Hij heeft uw vijand weggevaagd. De Koning van Israël, de HEERE, is in uw midden: u zult geen kwaad meer zien. Op die dag zal tegen Jeruzalem gezegd worden: Wees niet bevreesd, Sion! Verlies de moed niet. De HEERE, uw God, is in uw midden, een Held, Die verlossen zal. Hij zal Zich over u verheugen met blijdschap. Hij zal zwijgen in Zijn liefde. Hij zal Zich over u verblijden met gejuich.”
Verlies de moed niet!
God heeft Zijn beloften gegeven, opdat de Zijnen moedig voorwaarts (blijven) gaan. En dat geldt ook voor ons, in deze tijd. Wat er ook gebeurt, in ons persoonlijk leven of in de wereld om ons heen, één ding blijft altijd overeind staan: God heeft een plan en voert dat uit! En, denk aan de betekenis van Zefanja’s naam: ons leven is met Christus verborgen in God (Kol. 3:3).
Dwars door alles heen komt de Almachtige tot Zijn doel. Daar mogen we vast op rekenen. Zo’n 15 keer wordt in het Nieuwe Testament gesproken over ‘goede moed’. In Hebreeën 13:6 lezen we bijvoorbeeld: “Daarom zeggen wij met goede moed: De Heere is voor mij een Helper en ik zal niet vrezen. Wat zal een mens mij doen?”
Inderdaad, de Heere is een Helper, groot van kracht. Ons leven is in Zijn liefdevolle armen en machtige handen. Niet dat we daarmee gevrijwaard zijn van moeite en zorg, want dat hoort allemaal bij het ‘lijden van de tegenwoordige tijd’, Romeinen 8, maar dat weegt niet op tegen ‘de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden’. Dit wetende gaan we gelovig verder en zijn we te allen tijde vol goede moed!