Eén van de meest bekende teksten lijkt me die uit Handelingen 9 waar een volledig ontspoorde Saulus onderweg is naar Damascus om gelovigen in de boeien te slaan. Het ging om volksgenoten die van ‘de Weg’ waren, d.w.z. ze geloofden in Jezus, de lang verwachte Messias. Dat was hun ‘misdaad’ en Saulus brieste daarom dreiging en moord!
Maar de Heere God grijpt in en roept hem door zijn naam twee keer te noemen. En uiteindelijk wordt Saulus Paulus en naar de ‘Rechte weg’ gestuurd, want hij zat op de verkeerde. Later meer hierover.
Bij nader onderzoek blijkt het geen uitzondering te zijn dat de Heere God mensen roept en dan hun naam twee keer uitspreekt. Verbaast het ons als we er achter komen dat dit precies zeven keer in de hele Bijbel voorkomt? Zeven is, zoals altijd, de Goddelijke vingerafdruk.
Abraham, Abraham
De eerste keer in Gods Woord dat een persoon aangesproken wordt door zijn naam twee keer te noemen vinden we in Genesis 22, vers 11: “Maar de Engel van de HEERE riep tot hem vanuit de hemel en zei: Abraham, Abraham! Hij zei; zie hier ben ik.”
Volgens vers 1 stelde God Abraham hier op de proef; hij moest zijn zoon offeren, maar zover komt het gelukkig (net) niet. De kern van deze indrukwekkende gebeurtenis staat in vers 8: “God zal Zichzelf voorzien van het lam voor het brandoffer, mijn zoon. Zo gingen die beiden samen.”
En inderdaad voorziet God Zelf in een brandoffer. Hij deed een Kind geboren worden, volgens Jesaja 9:5-6. Hij is de Zoon Wiens Naam is: Wonderlijk, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader en Vredevorst. Hij ging door het lijden heen, lezen we in Jesaja 53, naar overwinning en heerlijkheid.
In Genesis 22 gaat het over een vader die zijn zoon, “uw enige die u liefhebt”, moest offeren als brandoffer op één van de bergen in het land Moria. Het is de voorafschaduwing van de hemelse Vader, die Zijn Zoon, Zijn enige die Hij liefheeft, wél offerde. Dat gebeurde vele jaren later en dat offer was in alle opzichten tot heil der mensen. Dat offer werd ook gebracht op één der bergen in het land Moria, genaamd ‘Golgotha’ (schedelplaats).
Naar deze gebeurtenis wijzen alle Oudtestamentische offers symbolisch, maar die in Genesis 22 is wel heel bijzonder. Volgens de Joodse historie was Izak hier 33 jaar oud en dat was precies ook de leeftijd van de Zoon van de hemelse Vader, toen Hij aan het kruis gespijkerd werd. En er is maar één Naam waardoor wij behouden kunnen en moeten worden en dat is de naam van die Zoon, die Zichzelf vrijwillig gaf (Joh. 10:17-18). Dit is de basis van Gods heilsplan en dit offer was immens groot, éénmalig en afdoende.
Jakob, Jakob
Hierover lezen we in Genesis 46. Jakob heeft een turbulent leven gehad tot dan toe en bleek in alle opzichten een mens van vlees en bloed, met fouten en gebreken, net als wij. Aan zijn leven worden vele hoofdstukken gewijd in de Bijbel (Gen. 25 tot 46). Hij was zijn meest geliefde zoon Jozef op een vreemde manier kwijtgeraakt en dat raakte hem diep, volgens Genesis 37:34. Maar na jaren van ellende en hongersnood bleek deze geliefde zoon nog te leven en zelfs onderkoning in Egypte te zijn.
Daar was door Goddelijke interventie zelfs nog graan te koop, zodat er brood kon worden gebakken en het volk te eten had.
Toen de broers vader Jakob moesten vertellen dat Jozef nog leefde “… bezweek zijn hart, want hij geloofde het niet”, zegt Genesis 45:26. In vers 27 en 28 lezen we dan: “Maar toen zij hem alle woorden overgebracht hadden die Jozef tot hen gesproken had, en toen hij de wagens zag die Jozef gestuurd had om hem te vervoeren, leefde de geest van hun vader Jakob op. En Israël zei: Genoeg! Mijn zoon Jozef leeft nog. Ik zal gaan, ik wil hem zien voordat ik sterf.”
Zo kwam het bedrog van Jozefs broers aan het licht en Jakob maakte zich gereed om naar Egypte te reizen met zijn hele hebben en houden.
Dat was toch wel een schokkende ervaring stel ik me zo voor en in die situatie roept God Jakob twee keer bij zijn naam: “Jakob, Jakob! En hij zei: Zie, hier ben ik. En Hij zei: Ik ben God, de God van uw vader, wees niet bevreesd om naar Egypte te trekken, want Ik zal u daar tot een groot volk maken. Ik zal met u meetrekken naar Egypte en Ik zal u ook zeker doen terugkeren; en Jozef zal uw ogen sluiten” (Gen. 46: 2-4).
Dat is weer een schitterende belofte en bemoediging; de Heere God gaat mee op weg naar Egypte en zal Israël daar tot een groot volk maken en er ook voor zorgen dat iedereen er weer uit zal vertrekken. En zo is het gegaan, maar het was niet gemakkelijk.
Mozes, Mozes
De derde keer dat de Heere God een mens twee keer bij zijn naam roept is in Exodus 3. Mozes was na zijn 40-jarige opleiding aan het hof in Egypte nu schaapherder in Midian. Dat lijkt een forse verandering, maar hier kon hij ruimschoots ervaring opdoen met het leiden van een kudde dwaalzieke schapen in vijandig gebied. Er waren grote veranderingen op til in Gods plan, want de belofte was dat Hij er Zelf voor zou zorgen dat het volk Israël weer uit het land Egypte zou worden bevrijd. De Heere God had Mozes op het oog om de verlosser en leider te zijn. Daarom werd hij geroepen en we lezen ervan in Exodus 3:4 “… riep God tot hem uit het midden van de doornstruik en zei: Mozes, Mozes! Hij zei: Zie, hier ben ik!”
En dan blijkt dat de Heere God alle details van beneden kent: ”Ik heb duidelijk de onderdrukking van Mijn volk dat in Egypte is gezien en heb hun geschreeuw om hulp vanwege hun slavendrijvers gehoord. Voorzeker Ik ken hun leed” (Ex. 3:7). Ontroerend mooi om te lezen dat de Heere God daar boven in de hemel precies weet wat er hier beneden gaande is. Hij ziet en hoort en kent hun leed.
Daarom is Gods plan om Mozes opdracht te geven deze gigantische onderneming te leiden: “Nu dan, ga op weg. Ik zal u naar de farao zenden en u zult Mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte leiden” (vs. 10).
Mozes ziet er als een berg tegenop, maar de Heere God verzekert hem dat Hij mee zal trekken op deze tocht. Wij weten nu dat het zo gegaan is en dat het goed is afgelopen, ondanks de zware beproevingen, alle tegenslagen, en alle ongeloof en halsstarrigheid van het volk.
Als ze dan uiteindelijk vertrekken, blijkt dat op de dag nauwkeurig 430 jaar te zijn na de eerste roeping van Abraham uit Ur der Chaldeeën (d.i. 430 x 360 = 154.800 dagen totaal).
Later, in Exodus 33, blijkt Mozes toch nog wel wat ongerust te zijn over zijn missie en hij zegt dat ook onomwonden tegen de Heere God. Maar dan lezen we Gods aanbod in vers 14: “Moet Mijn aangezicht meegaan om u gerust te stellen?” De Heere God heeft en houdt de regie, al wordt dat van buitenaf niet altijd direct opgemerkt. Hij gaat mee op de reis die het volk gaat maken, dwars door de woestijn naar het land Kanaän.
Samuel, Samuel
De vierde keer dat de Heere God een mens roept en daarbij zijn naam twee keer noemt, wordt beschreven in 1 Samuel 3 en het betreft de profeet Samuel. Drie keer riep God Samuel, maar hij dacht dat de priester Eli dat was. Eli maakt hem duidelijk dat het de HEERE was die hem riep. En dan lezen we in vers 10: “Toen kwam de HEERE en bleef daar staan; en Hij riep zoals de andere keren: Samuel, Samuel! En Samuel zei: Spreek, want Uw dienaar luistert.” Dat is het enige en juiste antwoord als God roept.
De situatie toen in het land Israël was niet rooskleurig als het om het geloof ging. We lezen in vers 1 dat het Woord van de HEERE schaars was in die dagen. Er waren kennelijk wel visioenen, maar die kwamen niet in de openbaarheid voor het hele volk, zoals ook deze roeping van Samuel.
Vers 11 vervolgt met: “De HEERE zei tegen Samuel: Zie, Ik ga iets doen in Israël waarvan bij ieder die het hoort, de beide oren zullen tuiten.” Dit had toen betrekking op Gods handelen met Eli en zijn huis. Vele eeuwen later werd geschiedenis geschreven in Israël toen de dood overwonnen werd door Jezus Christus. Ook dat was iets waarvan bij ieder die het hoort, de beide oren tuiten. Dat we daar nog iedere dag als mens de vruchten van mogen plukken, is verbijsterend, maar prachtig voor degenen die dat geloven.
Martha, Martha
De vijfde keer betreft het een vrouw en is het beschreven in het Nieuwe Testament. In Lukas 10:38-42 kunnen we van deze gebeurtenis kennis nemen. Jezus is op bezoek bij Martha in haar huis en ook haar zus Maria is aanwezig. De Heere Jezus vertelt en Maria luistert naar Hem, zittend aan Zijn voeten. Martha, druk doende met het bedienen van de gasten is het met deze gang van zaken niet eens en zegt dat tegen Jezus. Zij slooft zich uit en Maria zit alleen maar te luisteren.
Het antwoord van de Heere Jezus luidt: “Martha, Martha, u bent bezorgd en maakt u druk over vele dingen. Slechts één ding is nodig. Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat niet van haar zal worden afgenomen.” Foto p 14-19 Martha
Er staat niet bij dat Martha iets antwoordt, maar het antwoord van Jezus is even simpel als duidelijk.
Maria luistert naar Gods Woord en dat is het goede deel dat een mens kiezen kan. Alle informatie die Maria hierbij opstak was winst en zat in haar hoofd en kon haar niet worden afgenomen. Het andere deel is wellicht ook nodig, maar wees er niet al te bezorgd over.
Simon, Simon
De zesde keer is het Simon Petrus die twee keer bij zijn naam aangesproken wordt. We lezen over de aanleiding in de voorgaande verzen van Lukas 22:24-30. De discipelen hadden even tevoren samen met de Heere Jezus het Pascha gevierd en die gebeurtenis lag nog vers in hun geheugen. Wat daar allemaal besproken werd, was indrukwekkend en ze dachten nog na over het nieuwe dat komen ging. Jezus had verteld dat Hij moest lijden en er was melding gemaakt van het komende Koninkrijk en het nieuwe verbond. Dat waren voor deze Joden ingrijpende zaken. Jezus had ook gezegd dat er in het kleine clubje van de discipelen dat daar aan de tafel aanlag een verrader was. Zo’n opmerking zal wel de nodige ophef hebben veroorzaakt, want het loopt erop uit dat ze onderling gaan hakketakken wie van hen dan wel de belangrijkste zou gaan zijn in dat toekomstige Koninkrijk.
Jezus had nog meer onbegrijpelijk dingen gezegd in de verzen 16 tot 18 en hoe die uitspaken allemaal in de praktijk zouden gaan, was nog niet zo gemakkelijk in te zien. Maar dat komende Koninkrijk, dat zou er komen en een nieuw verbond, zoveel begrepen ze er wel van.
Naar aanleiding van hun gedachten over deze zaken verheft Jezus Zijn stem en vertelt over de werkelijke verhoudingen binnen Zijn Koninkrijk (vs. 25-30). Het gaat over dienen en niet over de belangrijkste zijn. Dan spreekt hij de woorden richting Simon Petrus in vers 31: “Simon, Simon, zie, de satan heeft u allen opgeëist om te ziften als de tarwe. Maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoudt. En u, als u eens tot inkeer gekomen bent, versterk dan uw broeders.”
Heel opmerkelijk dat Petrus (= rots) hier bij de naam Simon wordt geroepen; dat betekent: ‘horende’. Hij wordt geacht te luisteren dus.
En dan de bezigheid van satan. Hij eist deze gelovigen allemaal voor zich op om ze te ziften. Jezus spreekt hier van ziften, zeven (met een zeef). Het gaat hier niet over dorsen of het kaf van het koren scheiden, dat was allang gebeurd. Het gaat hier over tarwekorrels die satan door de zeef wil halen, zodat er onderling onderscheid wordt gemaakt tussen de ene korrel en de andere. Zo zet je de één tegen de ander op en dat was hier aan de orde, maar dat was de bedoeling zeker niet. De apostelen zagen zichzelf in dat nieuwe Koninkrijk al een belangrijke positie innemen, mooi vooruitzicht. En voor die verrader over wie Jezus sprak was natuurlijk geen plaats.
De Heere Jezus wist vanzelfsprekend net als altijd wat er in hun gedachten omging en sprak ze erop aan. In vers 23 memoreerde Jezus nog hoe het bij de volken toegaat. Dat sluit Hij in vers 26 af met de woorden: “De koningen van de volken heersen over hen, en wie macht over hen hebben, worden weldoeners genoemd. Bij u echter moet dat niet zo zijn.”
En als Simon Petrus dan, voor wat dit aspect betreft tot inkeer komt, mag hij vervolgens zijn broeders daarin versterken. Want Jezus beschikt het Koninkrijk, zoals de Vader dat aan Hem beschikt heeft: “… opdat u eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk en op tronen zit en de twaalf stammen van Israel oordeelt.”
Saul, Saul
En dan de zevende en laatste keer lezen we van een dubbele naam die de Heere God uitroept bij Saul, als hij op weg is naar Damascus met vrijbrieven om de gelovigen daar te grazen te nemen. We lezen erover in Handelingen 9:1-9.
Vers 4 zegt: “Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?” Saulus (d.i. de Griekse vorm van het Hebreeuwse Saul) zal wel geschrokken zijn van deze plotselinge roep die gepaard ging met een fel licht. Maar zijn eerste reactie is: “Wie bent U Heere?” Het antwoord van de Heere luidt: “Ik ben Jezus die u vervolgt. Het is hard voor u, met de hielen tegen de prikkels te slaan.”
Dit is glashelder en de reactie van Saulus is dan ook de enige die hier past: “Heere, wat wilt U dat ik doen zal?” Hij heeft ongetwijfeld onverteerbare reacties gehad op zijn streven om gelovigen gevangen te nemen, ook voor hemzelf. Een ingespannen os die achteruit trapte in een dwarse bui kreeg te maken met een scherpe punt op een stok die de boer gereedhield. Dat deed pijn en de os bedacht zich snel. Dat de Heere dit hier ook tegen Saulus zegt, houdt dan ook in dat de gevolgen van zijn handelen ook wel de nodige pijn in zijn leven zal hebben veroorzaakt. Later schrijft hij dat hij het allemaal uit onwetendheid, in ongeloof deed (1 Tim. 1:13).
De Heere zegt even later tegen Ananias (vs. 15): “Ga, want deze is voor Mij een uitverkoren instrument om Mijn Naam te brengen naar de heidenen en de koningen en de Israëlieten.” En Saulus wordt later Paulus genoemd en dat betekent: kleintje. Zijn leven neemt een enorme wending en hij laat er geen gras over groeien: ”En meteen predikte hij Christus in de synagogen, dat Hij de Zoon van God is” (vs. 20).
Conclusie
We begonnen met de vraag ‘Hoe zit dat?’ Als antwoord kunnen we het volgende zeggen. We zien dat God een naam twee keer uitspreekt als hij die persoon echt iets belangrijks te zeggen heeft. Net als de Heere Jezus een paar keer zegt: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u …” (Lett.: Amen, amen). Zo van: Let goed op wat Ik nu ga zeggen! Dit -die twee keer voorwaar- komt opmerkelijk genoeg alleen voor in het Johannes-evangelie. Dit zal te maken hebben met het feit, dat Jezus in dit evangelie vooral gezien wordt als de Zoon van God, het Woord in eigen Persoon. Zijn woord is ja en amen, en omgeven met Goddelijke autoriteit!
Samenvatting en overdrachtelijke betekenis voor ons
Abraham - God heeft Zichzelf van een brandoffer voorzien: Zijn geliefde Zoon, Christus Jezus. Alles is verzoend; meer is niet nodig. Geloof dat gewoon en je wordt blij en gelukkig.
Jakob - Wees niet bang de wereld in te trekken; wees er van verzekerd dat de Heere God altijd met je mee gaat. Hij zal je begeleiden in de wereld en je er ook weer uit leiden naar je hemelse positie in Christus.
Mozes - God kent ons leed en ziet ons lijden en onze onderdrukking. Hij weet wat er speelt en zal met Zijn ‘Aangezicht’ met je meegaan om je gerust te stellen.
Samuel - Als het geloof schaars is, zal de HEERE dingen doen waarvan je de beide oren zullen tuiten. En het Woord is ook nu zeer schaars. We worden overladen met reclame en nietszeggende informatie via de media en daartussen is niets te ontdekken van het Woord van God. Luister daarom vooral naar Hem!
Martha - Maak je niet te bezorgd over aardse beslommeringen en allerlei wereldse zaken. Luister naar de blijde boodschap, dat is waardevol, maakt je blij en kan je nooit worden afgenomen.
Simon - Besef goed dat Gods tegenstander actief is in het negatieve en je van God af probeert te trekken. Realiseer je echter dat je geborgen bent in Christus en dat er niets is wat je van Hem kan scheiden. Je bent onverbrekelijk aan Hem verbonden.
Saulus - Mocht het voorkomen dat je ondanks al Gods liefdevolle zorgen tot de conclusie komt dat je volledig op het verkeerde spoor zit, kijk dan niet vreemd op dat de Heere God ingrijpt. De allerbeste vraag aan God is: ‘Heere wat wilt U dat ik doen zal?’ Dan is daar geen straf waar je angst voor moet hebben, maar Gods liefdevolle en troostende Hand om je verder te leiden op Zijn weg (vgl. Ps. 86:11).
Epiloog
Zo vinden we ook hier weer een liefdevolle God Die weet wat hier beneden speelt en onze omstandigheden kent. Hij had en heeft te allen tijde de regie in handen. En dat gaat zo verder in de toekomst, hoe ons leven er ook uit zal gaan zien. We maken de laatste jaren bizarre dingen mee in onze samenleving en daar kan een mens best ongerust van worden. Maar dan blijven daar altijd de liefdevolle en begripvolle woorden van de Heere God: ‘Ik zal met je mee gaan en voor je zorgen, en je er ook weer uit halen’. En gedurende al die tijd begeleid Zijn Aangezicht ons om ons gerust te stellen.
Dat is een prachtige opsteker. Dank U wel.