Genade
'Begenadiging' draagt het woord 'genade' in zich. In twee van de acht wondertekenen in het Johannesevangelie wordt Gods genade benadrukt. Het gaat dan om de genezing van de man die niet kon lopen (Joh. 5) en die van de man die niet kon zien (Joh. 9). Er zijn diverse overeenkomsten tussen deze twee genezingen. In beide geschiedenissen is er sprake van een badwater. In het eerste geval is dat Bethesda en in het andere Siloam. Beide genezingen gebeuren in Jeruzalem en op een sabbat. Bovendien gaat in beide geschiedenissen het initiatief van de Heere Jezus uit en dat wijst ons op Zijn genade. Zo staat er in Johannes 5: "En daar was een man die achtendertig jaar ziek was. Jezus zag hem liggen ..." (vs. 5 en 6a) en in Johannes 9: "En in het voorbijgaan zag Hij iemand die blind was ..." (vs. 1). In Johannes 5 vraagt de Heere: "Wilt u gezond worden?" (vs. 6b); een vraag die bij de blindgeborene achterwege gelaten wordt. Al in het Oude Testament lezen we dat God een genadig God is. Iets dat in het Nieuwe Testament nog veel meer tot uitdrukking komt, zoals het geval is in deze beide genezingen.
Genade is de kern van de boodschap die de Heere voor de mens heeft. In de bediening van Paulus zien we op de meest uitgebreide wijze wat genade voor ons betekent. Dat is ook het geval in Efeze 1:5-10. Vers 6 begint met een verwijzing naar de "lof van de heerlijkheid van Zijn genade", meteen gevolgd door: "... waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde". Vers 7 eindigt met "de rijkdom van Zijn genade" waarover in vers 8 staat dat God ons die overvloedig geschonken heeft. Woorden die in deze verzen gelinkt worden aan genade, zijn: overvloed, rijkdom, schenken, heerlijkheid en natuurlijk: de Geliefde.
De Geliefde
“In Hem hebben wij de verlossing door Zijn bloed” (vs. 7). Dit is iets wat de hemelse Vader ons gegeven heeft. Bovendien heeft Hij allerlei dingen aan of met ons gedaan. In vers 4 staat dat "Hij ons vóór de grondlegging van de wereld in Hem uitverkoren heeft". Vers 5 zegt letterlijk dat Hij ons voorbestemd heeft tot in het zoonschap. En zo heeft Hij ons ook begenadigd in de Geliefde. Het is dus de Vader Die deze dingen aan ons heeft gedaan in of door Christus. Hij heeft ons - voor zover we kunnen belijden dat we gelovigen in Christus zijn - in Christus geplaatst.
Vers 6 zegt dat we met Zijn genade begenadigd zijn in de Geliefde. Dat klinkt dubbelop. Het wijst er in ieder geval op dat de wijze waarop de Heere met ons omgaat één en al genade is. De Geliefde, in Wie we begenadigd zijn, is ook Degene in Wie we de verlossing hebben ontvangen "door Zijn bloed".
Iets soortgelijks staat ook in de Kolossenzenbrief: "Hij heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde. In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de zonden" (Kol. 1:13 en 14). En ook hier gaat het in eerste instantie van de Vader uit. In vers 12 schrijft Paulus dat wij de Vader danken, van Wie hij in vers 13 zegt dat Hij ons getrokken heeft uit de macht van de duisternis en dat Hij ons overgezet heeft in het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde. Beide teksten - Efeze 1 en Kolossenzen 1 - spreken over de verlossing "door Zijn bloed". En deze verlossing wordt in beide teksten nader ingevuld met "vergeving". In Paulus' late brieven - dat zijn de brieven die hij schreef tijdens en na zijn tweejarige gevangenschap in Rome, die aan het einde van de Handelingenperiode plaatsvond - gebruikt hij verder nergens het woord vergeving. Dat doet hij alleen hier in Efeze 1:7 en Kolossenzen 1:14.
Er ligt een overeenkomst in Efeze 1 en Kolossenzen 1 in hoe de Zoon omschreven wordt: de "Geliefde" en de "Zoon van Zijn liefde". Deze omschrijvingen bepalen ons bij Gods liefde die Hij in Zijn Zoon heeft geopenbaard. Verlost door Zijn bloed hebben we de vergeving ontvangen als basis voor alles waar we vérder nog mee begenadigd zijn. De vergeving maakt het voor ons mogelijk om met God om te gaan, maar meer nog is er hierdoor de mogelijkheid dat Hij met ons kan omgaan. Zolang die vergeving er niet was, stond de zonde tussen Hem en ons in en kón er geen sprake zijn van een relatie. En juist daarom heeft God ons in de Geliefde vergeving geschonken.
Soms kunnen dergelijke waarheden voor ons 'gewoon' worden. Daarom is het goed om aan de hand van de uitdrukking de 'Geliefde' een paar Bijbelteksten te lezen die ons duidelijk maken wat ermee bedoeld wordt en zo kunnen we opnieuw onder de indruk komen van de enorme genade waarmee God ons begenadigd heeft. In het Nieuwe Testament worden drie situaties beschreven waarin de Zoon de 'Geliefde' genoemd wordt. Je vindt ze achtereenvolgens in Mattheüs 3, 12 en 17, en natuurlijk in de parallelgedeelten in de andere evangeliën.
De eerste situatie - De Hogepriester
Aan het einde van Mattheüs 3 gaat het over het moment waarop de Heere Jezus gedoopt wordt. Een belangrijk moment, want het markeert het begin van de 'officiële bediening' van de Heere Jezus.
In vers 13 staat: "Toen kwam Jezus van Galilea naar de Jordaan, naar Johannes, om door hem gedoopt te worden". Johannes' doop was een doop van bekering tot vergeving van zonden (vs. 11a; zie ook Mark. 1:4). Begrijpelijk dus dat Johannes moeite had met het gegeven dat híj de Heere Jezus moest dopen: "Ik heb het nodig door U gedoopt te worden, en komt U naar mij?" (vs. 14b). "Maar Jezus antwoordde hem en zei: Laat het nu gebeuren, want op deze wijze past het ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij het Hem toe" (vs. 15). Hiermee neemt de Heere Jezus de volle verantwoordelijk voor wat er gebeuren moest. Dat Johannes doopte tot vergeving van zonden, kan niet toegepast worden op de Heere Jezus. Bij Hem viel er immers niets te vergeven! Hij was zonder zonde. Daarom had Zijn doop een ander doel: het vervullen van alle gerechtigheid. In die zin is de doop van de Heere Jezus niet als voorbeeld voor gelovigen in het algemeen bedoeld. Zijn doop was uniek.
Het vervullen van de gerechtigheid heeft alles te maken met wat er in het Oude Testament staat over het zalven van mensen tot een bepaalde taak. Toen Aäron werd aangesteld tot hogepriester, moest hij eerst gewassen worden, voordat hij gezalfd werd (Lev. 8:6 en 12). Zo werd ook de Heere Jezus eerst 'gewassen' - in Zijn doop namelijk - en vervolgens werd Hij gezalfd. Deze 'zalving' wordt in Mattheüs 3:16 beschreven: "En nadat Jezus gedoopt was, kwam Hij meteen op uit het water; en zie, de hemelen werden voor Hem geopend, en Hij zag de Geest van God als een duif neerdalen en op Zich komen".
In Lukas 3:22a staat erbij: "... dat de Heilige Geest op Hem neerdaalde in lichamelijke gedaante als een duif". Wij kennen de duif als de vogel die altijd weer terugkeert naar waar hij vandaan kwam. Zo zou de Heilige Geest vanaf dit moment de Heere Jezus door dood (Hebr. 9:14) en opstanding (1 Pet. 3:18) heen weer terugbrengen naar waar de Zoon vandaan kwam: de hemel.
Door de wassing en de zalving te ondergaan, werd ook dat aspect van de gerechtigheid van de wet vervuld. Dat het 'op Hem neerdalen van de Geest' staat voor de zalving, wordt duidelijk in de woorden van de Heere Jezus kort na de verzoeking in de woestijn, als hij in de synagoge van Nazareth is: "De Geest van de Heere is op Mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft (...) Heden is deze Schrift in uw oren in vervulling gegaan" (Luk. 4:18a en 21). Dat wat er met de doop van de Heere Jezus gebeurde, markeerde in íeder geval het begin van Zijn officiële bediening als Hogepriester. Vanaf dat moment was hij daadwerkelijk de Gezalfde van de Heere. De doop aan het begin van Zijn bediening is meteen een beeld van de doop in de dood aan het einde van Zijn bediening.
Na de doop in de Jordaan klinkt er een stem uit de hemelen: "Deze is Mijn Zoon, de Geliefde, in Wie Ik Mijn welbehagen heb" (Matt. 3:17; N.B.G.-'51-vertaling). In deze beschrijving richt de Vader Zich tot de aanwezigen met de woorden: "Deze is Mijn Zoon ...". In de beschrijving in het Markus- en Lukasevangelie richt de Vader Zich tot de Zoon: "U bent Mijn Zoon ...".
Al met al kan de eerste situatie waarin we over de Geliefde lezen, verbonden worden aan het hogepriesterschap van de Heere Jezus Christus.
De tweede situatie - de Knecht
Als je verder bladert in het Mattheüsevangelie kom je vanzelf bij Mattheüs 12 waar het tweede voorval wordt beschreven waarbij de uitdrukking de 'Geliefde' klinkt.
In een synagoge geneest de Heere "iemand die een verschrompelde hand had" (vs. 10). Net als de aan het begin van dit artikel genoemde genezingen vond ook deze plaats op een sabbat. Vóór de daadwerkelijke genezing, wordt de Heere Jezus gevraagd: "Is het ook geoorloofd op de sabbatdagen te genezen? Dit om Hem te kunnen beschuldigen". De Heere antwoordt met een wedervraag: "Welk mens onder u die één schaap heeft, zal het niet, als het op een sabbat in een kuil valt, grijpen en eruit tillen?" (vs. 11), waarna Hij de man geneest.
In de ogen van de Farizeeën was dit zo ongeveer het ergste wat je kon doen: iemand genezen op de sabbat. Zij hadden liever gewild dat mensen ziek, verminkt en verschrompeld zouden blijven, dan dat er op de sabbat iemand genezen zou worden. Zo bekrompen konden en kunnen mensen dus zijn. De Farizeeën zagen maar één oplossing en "beraadslaagden tegen Hem, hoe zij Hem om zouden kunnen brengen" (vs. 14). In het vervolg van deze beschrijving staat: "Maar Jezus wist dat en vertrok vandaar, en veel menigten volgden Hem en Hij genas hen allen. En Hij gebood hun streng dat zij niet bekend zouden maken Wie Hij was, opdat vervuld zou worden wat gesproken is door de profeet Jesaja toen hij zei: Zie, Mijn Knecht, Die Ik uitverkoren heb, Mijn Geliefde, in Wie Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal Mijn Geest op Hem leggen" (Matt. 12:15-18a; een aanhaling vanuit Jes. 42).
Hier vindt je opnieuw de uitdrukking 'Geliefde' en wéér heeft het betrekking op Christus. Ditmaal in verband met Zijn dienst als Knecht: "Zie, Mijn Knecht, Die Ik uitverkoren heb, Mijn Geliefde ...". Hiermee hebben we een tweede facet van Wie de Geliefde is. Waar we aanvankelijk deze term zagen in verband met het Hogepriesterschap van de Heere Jezus, zien we hier dat Hij niet alleen de Hogepriester is, maar ook de Knecht. Dit heeft vooral te maken met Zijn lijden en sterven; de Hogepriester Die ook het Offer - het Lam van God - is. In Filippenzen 2 staat dat Hij "Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een Dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in Zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises" (vs. 7 en 8; N.B.G.-'51-vertaling).
De derde situatie - de Koning
De derde geschiedenis waarin de Heere Jezus de 'Geliefde' genoemd wordt, is - net als de eerste - heel bekend. We komen deze term namelijk ook tegen in de beschrijving van 'de verheerlijking op de berg' in Mattheüs 17.
Dit hoofdstuk begint met: "En na zes dagen nam Jezus Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broer, met Zich mee en bracht hen op een hoge berg, alleen". In de Bijbelse typologie wordt met een berg vaak verwezen naar een of het koninkrijk. Bovendien vindt deze gebeurtenis plaats "na zes dagen", wat ons brengt bij de zevende dag. Eén van de manieren om naar Gods plan te kijken, is dat we ons dat plan voorstellen als een week met zeven 'dagen' van duizend jaar. De zevende 'dag' omvat onder meer de duizendjarige binding van de satan, tijdens de periode waarin het koninkrijk van God op aarde gevestigd zal zijn. Zowel "na zes dagen" als "de hoge berg" verwijzen achtereenvolgens naar de tijd dat dit koninkrijk er zal zijn en naar het koninkrijk zelf.
De Bergrede in Mattheüs 5 tot 7 omvat de grondregels van het koninkrijk. Ook in Mattheüs 24 is sprake van een 'Bergrede', Die de Heere Jezus uitspreekt op de helling van de Olijfberg, kijkend over de stad Jeruzalem.
Wat er vervolgens op die 'hoge berg' gebeurt, is bijna niet voor te stellen. Terwijl de drie apostelen daar zijn, zien ze de Heere Jezus voor hun ogen compleet veranderen. De beschrijving daarvan is te vergelijken met die in Openbaring 1:13-18, waar Johannes - één van degenen die ook bij de verheerlijking op de berg aanwezig was! - de verheerlijkte Heere Jezus Christus te zien krijgt.
Zijn gedaante veranderde dus voor hun ogen, evenals Zijn gelaat dat straalde als de zon. Zijn kleren werden wit als het licht. Hier werd iets van de koninklijke heerlijkheid gezien, die eenmaal - 'na zes dagen en op een hoge berg' - realiteit zal zijn; op het moment namelijk dat Hij zal regeren als Koning der koningen.
Daarnaast verschenen aan hen Mozes en Elia - die onder meer staan voor het getuigenis van de wet en van de profeten - in heerlijkheid. Zij spraken met de Heere Jezus over "Zijn heengaan (Grieks: exodus, uitweg), dat Hij zou volbrengen in Jeruzalem" (Luk. 9:31). Wonderlijk dat deze twee ook meteen herkend werden, terwijl zij hun taak op aarde honderden jaren daarvoor al hadden afgerond. Petrus zegt nog iets over het bouwen van drie tenten, maar "terwijl hij nog sprak, zie, daar overschaduwde hen een lichtende wolk, en zie, een stem uit de wolk zeide: Deze is Mijn Zoon, de Geliefde, in Wie Ik Mijn welbehagen heb; hoort naar Hem!" (vs. 5; N.B.G.-'51-vertaling).
De term 'Geliefde' staat hier in de context van het koninkrijk. Zowel bij de gebeurtenis in Mattheüs 3 als die in Mattheüs 17 horen we Psalm 2:7 weerklinken, waar de HEERE tegen David - wiens naam 'Geliefde' betekent! - onder meer zegt: "... U bent Mijn Zoon ...". Met David begon de koninklijke lijn die uiteindelijk zou uitlopen op de Zoon van David: de Heere Jezus Christus. Overigens zijn hier ook verwijzingen naar de Knecht van de HEERE (Jes. 42:1) en de Heere Jezus als Profeet (Deut. 18:15).
Begenadigd in de Geliefde
In Efeze 1 staat dat wij begenadigd zijn in de Geliefde. Als je het voorgaande in dit artikel een beetje 'meeneemt', kom je erachter dat als je zegt: 'Ik ben begenadigd in de Geliefde', je toch wel enorm veel zegt! Bij het lezen van al deze teksten zien we een hele reeks van omschrijvingen van de Heere Jezus naar voren komen: Hogepriester, Knecht, Koning, Profeet, Gezalfde, Zoon en ... Geliefde. Hij is de Persoon in Wie God Zijn plan volbrengt; in vernedering en in verhoging. En in Hem ben je met Zijn genade begenadigd. Het kan niet op!