Hoop is doorgaans in beweging, niet alleen vanwege de wisselende omstandigheden, maar ook vanwege ons eigen denkproces en de beleving van de dingen die gebeuren. Ook bij personen in de Bijbel komen we deze dynamiek tegen, bijvoorbeeld in de geschiedenis van Job. Job is zijn hoop kwijt door alles wat hij meemaakt (7:6; 17:15; 30:26). En dat terwijl hij zelf veel mensen heeft bemoedigd in lastige situaties (4:3-4; 29:21-25). Zo kan het gaan. De dichter van Psalm 42 en 43 zegt het drie keer: “Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven” (42:6, 12; 43:5). Na de opstanding van Jezus ontmoeten we twee mannen die gedesillusioneerd op weg zijn naar Emmaüs en die vol vreugde terugkeren naar Jeruzalem als ze ontdekt hebben dat de Heere leeft (Luk. 24:21, 35). Paulus is aanwezig op een schip vol mensen die denken dat hun laatste uur is aangebroken en die alle hoop op behoud verloren hebben. Maar na bemoedigende woorden van Paulus en door zijn gedrag, dat in overeenstemming is met zijn woorden, ‘grepen ze weer moed’ (Hand. 27:20, 36).
Niet alleen omstandigheden kunnen van invloed zijn op onze hoop, maar ook ons karakter. De een is snel somber gestemd over de toekomst, terwijl de ander altijd wel lichtpuntjes ziet.
Bijbelse hoop
In de Bijbel komen we de woorden ‘hoop’ en ‘hopen’ regelmatig tegen. Als we alle woorden die verwijzen naar afval, andere materialen of mensenmenigten daaruit filteren, dan houden we twee ‘hopen’ over: het hopen als menselijke activiteit en de hoop als zekerheid van Gods beloften. Juist dit laatste is kenmerkend voor de hoop waarover Gods Woord spreekt. Bijbelse hoop is meer dan de hoop op een goede afloop en meer dan hoop die opgloeit als situaties ten goede keren.
Bijbelse hoop is verbonden met de zekerheid dat God echt gaat doen wat Hij belooft.
God kan niet liegen (Tit. 1:2). Zijn Woord is recht en al Zijn werken zijn betrouwbaar (Ps. 33:4). De Bijbelse hoop is verbonden met dat wat God belooft en zal doen; met het feit dat God het raadsbesluit van Zijn wil uitvoert (Jes.46:9-10; Ef.1:11), ongeacht de omstandigheden. Gods raadsbesluit, Gods wil… Daar wordt al snel de karikatuur van gemaakt van God als de grote heerser, die vanuit de hemelen Zijn gang gaat en Zich niets aantrekt van het lot van mensen. Zo is Hij niet! Wat moeten we dankbaar zijn dat God uitvoert wat Hij ooit besloten heeft. Anders zou er echt géén hoop zijn!
Hoop is één van de rode spandraden door de Bijbel heen, waardoor we zicht krijgen op de uitwerking van Gods plan in de tijd en de openbaring daarvan. De essentie van Gods handelen draait om Zijn grote plan van verlossing en verzoening, betrekking hebbend op individuele mensen, op Israël, op de volken en zelfs op het geheel van hemelen en aarde (Kol. 1:20). Al vanaf het begin (Gen. 3:15; Rom. 5:14) staan hierin de Persoon en het werk van Jezus Christus, de grote Verlosser, centraal. Niet alleen Zijn trouw, maar ook Zijn almacht staan garant voor de hoopvolle toekomst waarnaar ook wij mogen uitzien.
De landsbelofte
Ik wil je meenemen op een korte tijdreis van hoop. Laten we beginnen bij een bekende, hoopvolle tekst: “Ik immers, Ik ken de gedachten die Ik over u koester, spreekt de HEERE. Het zijn gedachten van vrede en niet van kwaad, namelijk om u toekomst en hoop te geven” (Jes. 29:11). Deze tekst wordt nogal eens misbruikt om gelovigen ervan te verzekeren dat een verandering ten goede mogelijk is in alle nare omstandigheden waarmee ze in hun leven te maken krijgen. En als het dan toch anders loopt… dan wordt de hoopvolle toekomst geherdefinieerd naar het ingaan in de hemelse heerlijkheid. Een schrijnend voorbeeld van Bijbeluitleg naar menselijke maatstaven, met heel vaak pastorale schade tot gevolg.
De hoop waarover Jeremia hier spreekt, is verbonden met het opnieuw in het land komen van de Joodse ballingen, na een zeventigjarige periode van ballingschap. Deze hoop is verankerd in de belofte die we lezen in Genesis 13:14-17 met als kernwaarheid: “Want al het land dat u ziet, zal Ik voor eeuwig aan u en uw nageslacht geven.” Dit is de landbelofte voor Israël, een goddelijke waarheid en tegelijk een bron van conflict door alle eeuwen heen.
De realisatie van deze hoop gaat door veel situaties heen die wij doorgaans als ‘hopeloos’ zouden bestempelen of waarbij de voortgang van Gods werk aan een zijden draadje lijkt te hangen. Denk bijvoorbeeld aan Abraham en Sara, die kinderloos waren (Gen. 11:30). Hoezo nageslacht als er niet eens één kind is? Toch hebben Abraham en Sara niet getwijfeld aan het feit dat de HEERE deze hoop zou waarmaken. Door het geloof bleef hun hoop levend (Rom. 4:18-21). Denk ook aan alle situaties waarin Gods volk ten prooi leek te vallen aan de destructieve werken van de tegenstander.
Zegen en vloek
De landbelofte is niet gericht op de individuele nakomeling van Abraham, maar op zijn hele nageslacht. Het is een nationale belofte. Voorwaarde voor het komen, zijn en blijven in het land is gehoorzaamheid aan de wet (Joz. 1:1-8; Deut. 6:1-3). Bij ongehoorzaamheid zal het tegenovergestelde gebeuren (Deut. 28:15, 64).
Gehoorzaamheid wordt gevoed door liefde tot de HEERE. Dit werd zichtbaar in het leven van de gelovigen in Israël; die ongeacht omstandigheden en de koers van de massa trouw bleven aan Hem (Luk. 1:6; 2:25 en 37; Hebr. 11:32-33). Deze relatief kleine groep kon helaas niet de nationale afval tegenhouden. Gods volk verlaat de HEERE, Die ook zelf de Hoop van Israël genoemd wordt (Jer. 14:8; 17:13). De voorzegde vloek gaat daarom (stapsgewijs) in vervulling en Gods volk raakt de zegen van het goede leven in het land kwijt. Eeuwen van ellende in één zin. Echter, niet het gedrag van Gods volk, maar de trouw van de HEERE is bepalend voor de uitkomst en de toekomst. Hij zal de hoop vervullen (Jer. 23:7-8).
Een betere hoop
Tijdens de periode van de wet, ofwel onder het oude verbond, kwam Abrahams nageslacht als natie niet aan het dienen van de HEERE toe. In de brief aan de Romeinen en de Galaten werkt Paulus uit hoe dit in z’n werk ging (Rom. 7; Gal. 2-4). Maar de HEERE laat Zich niet van Zijn plan afbrengen. De hoop blijft bestaan en een betere hoop dient zich aan. Hebreeën 7, vers 19: “De wet heeft namelijk niets tot volmaaktheid gebracht, maar de totstandbrenging van een betere hoop, waardoor wij tot God naderen, doet dat wel.” Deze betere hoop is niet gebaseerd op verbeterd gedrag van mensen, maar op het volmaakte werk van de grote Hogepriester die eens en voor altijd verzoening heeft bewerkt voor de zonden van Abrahams nageslacht (Hebr. 2:16-17; Matth. 1:21). Dit is de hoop van het nieuwe verbond (Jer. 31:17, 31, 33). De HEERE zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden (Ps. 130:7-8). Met het ingaan van het geestelijk herstel zal ook het wonen in het land weer realiteit worden. Geestelijk en nationaal herstel gaan voor Israël hand in hand (Ez. 37:21-28). Dit alles wordt werkelijkheid bij de komst en aanwezigheid van Christus als Koning op deze aarde. Dan zal er ook herstel komen in deze schepping en zal de heelheid waarnaar velen nu verlangen realiteit worden (Jes. 65:17 e.v.).
Wie zou niet in de realisatie van deze hoop willen delen? De realiteit is echter dat dit onderwijs aan Hebreeërs meer dan ooit nodig is. Ondanks de overduidelijke bewijzen dat het nieuwe verbond in werking treedt, blijft het merendeel van het Joodse volk zich immers verharden (Hebr. 4). Dit kunnen we ook concluderen vanuit het verloop van Handelingen. De apostelen en ook Paulus hebben door hun werk veel haat en ellende door hun Joodse broeders moeten meemaken. Paulus verwoordt heel treffend waarom dit alles hem waard is: “Om de hoop van Israël heb ik deze boeien om” (Hand. 28:20).
Hoop voor de volken
De route van onze tijdreis van hoop voert allereerst langs Israël. Dat hoeft ons niet te verbazen als we beseffen dat het overgrote deel van Gods Woord ook over Gods plan met dit volk gaat. Toch delen ook de volken in de hoop van Gods plan. Hierover lezen we al in Genesis 12:3, als de HEERE met Abraham over de toekomst spreekt. Alle volken zullen uiteindelijk delen in de zegen van zijn nageslacht. Deze belofte wordt op allerlei manieren herhaald en aangevuld. Niet alleen in de profetische boeken, maar ook in het Nieuwe Testament vinden we de heilrijke toekomst voor de volken verwoord (Jes. 11:10; Luk. 2:30-32). Er is hoop voor de volken!
Een deel van deze hoop is al realiteit geworden, maar de vervulling van een ander deel ligt nog in de toekomst. Het is belangrijk om deze twee te onderscheiden.
Het evangelie van het Koninkrijk is vanuit Jeruzalem tot over de landsgrenzen gegaan, “Het Evangelie van Christus … is een kracht van God tot zaligheid voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood, en ook voor de Griek. Want de gerechtigheid van God wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, zoals geschreven is: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven” (Rom. 1:16-17). Naast de twaalf apostelen stelt de Heere ook een apostel voor de volken aan: Paulus (Gal. 2:8). Gelovigen uit de volken krijgen deel aan de ‘geestelijke weldaden’ van Israël (Rom. 15:27). Zij die ‘uit het geloof zijn’ worden gezegend met de gelovige Abraham (Gal. 3:7-9).
Dit evangelie geeft hoop voor de toekomst, voor Jood en heiden. Hoop op de behoudenis van de toekomende toorn (1Thess. 5:9-10). Hoop op de genade die gebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus (1 Petr. 1:13) Hoop op het openbaar worden van de kinderen van God en bevrijding van de schepping (Rom. 8:19-25). Deze hoop wordt werkelijkheid bij de komst (Gr. parousia, aanwezigheid) van Christus uit de hemelen.
Een deel van deze hoop voor de volken wacht nog op vervulling. Israël is nog niet de plaats geworden waar de volken naartoe zullen stromen om de HEERE te dienen (Jes. 2:1-5). De vervulling hiervan is ‘vertraagd’ door het ongeloof van het volk (Hand. 28:26-28). De volken delen dus al wel in de zegen van Abraham, maar nog niet in de zegen van het herstelde Israël.
Christus, de hoop op de heerlijkheid
Met het zicht op deze toekomst van herstel van de situatie op aarde (Jes. 11:9-10) lijkt het erop dat we onze tijdreis van hoop kunnen afronden. Toch is er nog een belangrijk aspect van hoop wat ons niet mag ontgaan. Deze hoop vinden we beschreven in de gevangenisbrieven van Paulus (aan Efeze, Filippi, Kolosse). Tien keer spreekt hij daarin over hoop. De hoop van Zijn roeping, de hoop die bewaard wordt in de hemelen, de hoop van het evangelie… allemaal vinden ze hun basis in Christus: “Aan hen (de heiligen) heeft God willen bekendmaken wat de rijkdom is van de heerlijkheid van dit geheimenis onder de heidenen: Christus onder u, de hoop op de heerlijkheid. Hem verkondigen wij, terwijl we ieder mens terechtwijzen, en ieder mens onderwijzen in alle wijsheid, opdat wij ieder mens volmaakt zouden stellen in Christus Jezus” (Kol. 1:27-28). Hoop is hier verbonden met Degene om Wie alles draait (Kol. 1:14-20). De openbaring van het onderwijs hierover kennen we als ‘het geheimenis’ (Efe. 3:3-9), waarover Paulus als beheerder werd aangesteld (Efe. 1:10; Kol. 1:25) en waarmee het Woord van God haar vervulling ofwel volheid bereikte (Kol. 1:25-26).
De hoop van dit geheimenis wordt vaak allereerst en ook vooral betrokken op ónze positie in Christus (Efe. 1:3-14; 2:6 e.v.) en de heerlijkheid die hiermee verbonden is (o.a. Efe. 3:16; Kol. 3:4). De kern van deze openbaring draait echter niet om ons, maar om Christus en het werk dat Hij door het kruis tot stand bracht, namelijk de verzoening van alle dingen naar de ordening die er is (Kol. 1:16; 20), zowel van de dingen op aarde als de dingen die in de hemelen zijn. Het bijzondere woord ‘apokatalasso’ (verzoening) dat Paulus hier gebruikt, duidt een totale verandering en samenvoeging aan van dingen die eerder gescheiden raakten; een herpositionering van de dingen naar de oorspronkelijke verhouding die ze tot Christus hadden. In Efeze 1:10 spreekt Paulus ook over dit ‘wederom bijeen brengen’ van de dingen, wat we letterlijk kunnen vertalen met ‘het hoofden van alle dingen’ in Christus. Door het kruis en vanaf de opstanding worden alle dingen weer onder Zijn hoofdschap geschikt.
In de uitwerking van dit herstel delen wij als gelovigen op een bijzondere manier, omdat wij als gemeente samen het lichaam van Christus vormen (Efe. 1:23). Ook hiervoor gebruikt Paulus het woord ‘apokatalasso’ (Kol. 1:21). Het lichaam kan niet bestaan zonder het Hoofd, maar het Hoofd ook niet zonder het lichaam. Zoals Eva eerst verborgen was in Adam, daarna zichtbaar werd en samen met hem een eenheid vormde, zo zijn ook Christus en de gemeente met elkaar verbonden. Een onbevattelijk diepe waarheid, die Paulus binnen de openbaring van ‘het’ geheimenis ook weer aanduidt als een geheimenis (Efe. 5:32). De hoop op dit alles komt bij elkaar in één Persoon: Christus. Hij is onze Hoop (1 Tim. 1:1). In Hem werkt God Zijn voornemen van de aionen uit (Efe. 3:11) en komt alle hoop die God uitwerkt tot vervulling.
Er is hoop
Wat een hoop biedt Gods handelen in deze schepping! Hoop voor Israël, hoop voor de volken, hoop voor de hele schepping, hoop in Christus, hoop voor jou en mij! Waarom? Omdat God belooft wat Hij zal doen en doet wat Hij belooft. Dat heeft Hij allang bewezen. Hij is trouw en sterk! De realisatie van de Bijbelse hoop gaat door alle ellende heen (Job 19:25), over de krachten van de dood heen, letterlijk (1 Kor. 15:19-22) en ook geestelijk (Rom. 11:5). Ook in ons leven! Onze God ís de God van hoop (Rom. 15:4) en daarom mogen we zonder aarzeling zeggen dat er altijd hoop is, ongeacht hoe de omstandigheden ook zijn. De Heere wil ons hierin bemoedigen, elke keer als we in Zijn nabijheid zijn, bij Zijn Woord en in gebed. Wat er ook gebeurt, Hij maakt Zijn werk af en wij mogen daarin delen. Deze hoop mogen en zullen we ook uitstralen naar mensen om ons heen, van wie er velen worstelen met de hopeloosheid van alle (vaak goedbedoelde) pogingen die er op aarde ondernomen worden om situaties te verbeteren.
De Bijbelse hoop is niet alleen een test voor ons geloof, maar ook van onze kennis van Gods Woord, net zoals dat voor Abraham het geval was (Rom. 4:18). Tegen alles in… en overeenkomstig wat er gezegd was… Wat kan het al dan niet kennen of herinneren van het Woord veel invloed hebben op onze beleving (Luk. 24:27). Weten we wat er gezegd is en wat er geschreven staat? Spannen we er ons voor in om het Woord te kennen?
Inderdaad, de uitwerking van de hoop van Gods plan kost tijd… Maar doet dit iets af aan Gods almacht (Ps. 33:9)? Een betere vraag is of wij, verslaafd als we zijn aan instant behoeftebevrediging, nog kúnnen (ver)wachten: “Ik verwacht de HEERE, mijn ziel
verwacht Hem en ik hoop op Zijn woord” (Ps. 130:5). Onze verwachting kan zo gemakkelijk gebaseerd zijn op dat wat wij zien, weten en inschatten, maar alleen de diepere kennis die de Heere ons wil schenken (Efe. 1:17-23; Kol. 1:9-11) zal ons kijkraam van hoop echt vergroten.
Kostbare waarheden worden ook bevochten en daarom is het ook belangrijk om onszelf af te vragen of we bereid zijn om vast te houden aan de waarheid van Gods Woord en te volharden bij tegenstand. Ook nu zijn er zoveel menselijke waarheden die valse hoop geven (vgl. Jer. 23:16), hoop waarmee je bedrogen uitkomt. Zijn we in staat om de hoop waarover Gods Woord spreekt te onderscheiden van valse hoop? Wie hoopt op God gaat tegen de hoop van de massa in. Wie getuigt van deze hoop zal ook tegenstand krijgen. Dat was in Bijbelse tijden zo en is nu niet anders. Voor de realisatie van de Bijbelse hoop vloeide het bloed van Jezus Christus. Voor het getuigenis rondom deze hoop vloeit nog steeds bloed: “Dit is een betrouwbaar woord en alle aanneming waard. Want daarvoor spannen wij ons ook in en worden wij gesmaad, omdat wij onze hoop gevestigd hebben op de levende God, Die een Behouder is van alle mensen, in het bijzonder van de gelovigen” (1 Tim. 4:9-10).
Deze korte tijdreis van hoop komt nu ten einde, maar onze persoonlijke reis binnen de tijd gaat verder. We mogen elkaar bemoedigen vanuit Gods Woord, “Want alles wat eertijds geschreven is, is tot onze onderwijzing eerder geschreven, opdat wij in de weg van volharding en vertroosting door de Schriften de hoop zouden behouden... De God nu van de hoop moge u vervullen met alle blijdschap en vrede in het geloven, opdat u overvloedig bent in de hoop, door de kracht van de Heilige Geest” (Rom. 15:4, 13).