Paulus was bereid alles op te geven om Christus te mogen winnen. In Handelingen 20:24 tekende Lukas de volgende woorden van Paulus op: "Maar ik maak mij nergens zorgen over, en ook acht ik mijn leven niet kostbaar voor mijzelf, opdat ik mijn loop met blijdschap mag volbrengen, evenals de bediening die ik van de Heere Jezus ontvangen heb om te getuigen van het evangelie van Gods genade". Ook in Filippenzen 3 lezen we over zijn gezindheid.
De relatie tussen Paulus' gevangenschap en zijn boodschap
Het slot van het boek Handelingen beschrijft de eerste gevangenschap van Paulus. De 'eerste' omdat er in de Bijbel sprake is van twee gevangenschappen van Paulus: die in Handelingen en de gevangenschap van waaruit hij de 2e Timotheüsbrief schreef (zie 2 Tim. 1:8 en 16 en 2:9 waar hij verwijst naar zijn gevangenschap). De 2e Timotheüsbrief was de laatste brief van de apostel; naar alle waarschijnlijkheid is hij in de daarin beschreven gevangenschap gestorven.
Gedurende zijn eerste gevangenschap schreef Paulus de brieven aan de Efeziërs, de Filippenzen, de Kolossenzen en aan Filémon. In twee daarvan - de Efezebrief en de Kolossenzenbrief - schreef hij iets over de relatie tussen zijn gevangenschap en zijn boodschap.
In Efeze 6:19 en 20 staat: "... opdat mij het woord gegeven wordt bij het openen van mijn mond, om met vrijmoedigheid het geheimenis van het evangelie bekend te maken, waarvan ik een gezant ben, in ketenen ...".
In Kolossenzen 4:3 lezen we: "... Bid meteen ook voor ons dat God voor ons de deur van het Woord opent, om van het geheimenis van Christus te spreken, om welke oorzaak ik ook gebonden ben ...".
Beide teksten laten duidelijk het verband zien tussen Paulus' gevangenschap en de boodschap die hem door de Heere op het hart gelegd was. Let hierbij op de woorden die deze verbinding aangeven. In Efeze 6:20 is dat het woord "waarvan" en in Kolossenzen 4:3 is dat "om welke oorzaak".
Paulus' boodschap
De gevangenschap van Paulus staat dus in direct verband met de boodschap, die hij in de hierboven genoemde teksten omschrijft als "het geheimenis van het evangelie" en "het geheimenis van Christus".
Er worden in de Bijbel diverse geheimenissen genoemd. Zo zijn er de geheimenissen van het koninkrijk der hemelen of het koninkrijk van God (Matt. 13 / Luk. 8) en zijn er de geheimenissen van:
- de gedeeltelijke verharding over Israël (Rom. 11:25);
- de geloofsgehoorzaamheid onder de heidenen (Rom. 16:25);
- de wijsheid van God omtrent de kruisiging van de Heere Jezus (1 Kor. 2:7);
- de verandering van gelovigen bij Christus' wederkomst op aarde (1 Kor. 15:51);
- de wetteloosheid (2 Thess. 2:7);
- het geloof (1 Tim. 3:9);
- de godsvrucht (1 Tim. 3:16);
- de zeven sterren (Openb. 1:20);
- van God (Openb. 10:7) en
- van Babylon (Openb. 17:5)
Er is dus een grote verscheidenheid aan geheimenissen. Als Paulus in Kolossenzen 4:3 vraagt om gebed voor de voortgang van zijn boodschap (ons woord, en even later: het geheimenis van Christus, om welke oorzaak ik ook gebonden ben), dan zouden we een geheimenis uit de hiervoor genoemde lijst kunnen pikken en zeggen: 'Hij bedoelt hier dit of dat geheimenis'. Dan krijgen we echter de situatie dat de één zal zeggen, dat Paulus in Kolossenzen 4 onder 'geheimenis' dat van het koninkrijk der hemelen verstaat, terwijl de ander kan zeggen dat Paulus daarmee het geheimenis van de zeven sterren bedoelt. Iedereen begrijpt dat het zo niet werkt!
Het geheimenis van Christus
Als Paulus aan het einde van de brieven aan de Efeziërs en de Kolossenzen schrijft over "het geheimenis" (Statenvertaling: "de verborgenheid"), dan moeten we de inhoud van het geheimenis vanzelfsprekend zoeken in de Efeze- dan wel de Kolossenzenbrief zelf.
Paulus gebruikt in deze twee brieven in totaal tienmaal het woord 'geheimenis'. De teksten waarin hij dat doet, zijn Efeze 1:9; 3:3, 4 en 9; 5:32 en 6:19 en Kolossenzen 1:26 en 27; 2:2 en 4:3. In deze teksten en in het verband waarin ze staan, schrijft Paulus onder meer over de grote genade die de Heere hem betoond heeft door hem dit geheimenis bekend te maken. Het is een boodschap die tót het moment van het schrijven van deze brieven verborgen was gebleven in God, Die alle dingen geschapen heeft (Efe. 3:9); dus níet bekendgemaakt aan de mensenkinderen (Efe. 3:5 en Kol. 1:26).
Maar wat was er nu eigenlijk niet bekendgemaakt? Anders gezegd: wat was nu feitelijk dat geheimenis of die verborgenheid? Efeze 3:6 geeft het antwoord: "... dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, en tot hetzelfde lichaam behoren en mededeelgenoten zijn van Zijn belofte in Christus, door het evangelie ...". Het moment waarop Paulus deze woorden schreef, is belangrijk voor de betekenis van het begrip 'heidenen'! Aan het einde van Handelingen - in het bijzonder het moment waarop de Efeze- en de Kolossenzenbrief geschreven werden - brak de situatie aan waarin er wat de heilspositie betreft voorlopig geen verschil is tussen Israël en de overige volken. Israël is vanaf dat moment niet meer Gods volk voor wat betreft het verbond tussen God en het volk. Natuurlijk: wat betreft de belofte blijft Israël Gods volk. Maar het moment waarop die belofte in vervulling gaat, is nog niet aangebroken. En zolang dat het geval is, is er nog geen sprake van een effectief verbond tussen God en Israël.
Toen de Heere het (oude) verbond sloot met Israël omschreef Hij het volk als een 'heilig volk' (Exod. 19:6; 'volk' is hier het Hebreeuwse goi, dat doorgaans gebruikt wordt voor volken waar God geen verbond mee heeft). Zoals Israël aan het begin als goi apart gezet werd, zo is het aan het einde van de Handelingentijd uit die speciale positie gehaald en teruggezet in de volkeren waar God géén effectief verbond heeft. Onder 'heidenen' (zie bijv. Efeze 3:6) mogen we simpelweg 'alle mensen' verstaan (vgl. ook Tit. 2:11) met onder hen de nakomelingen van het verstrooide volk van Israël.
Het gaat er bij een uitdrukking als 'mede-erfgenamen' om, dat - op het moment van schrijven van de Efeze- en de Kolossenzenbrief - gelovigen uit de heidenen samen met gelovigen uit het Joodse volk, één lichaam vormen, met Christus Zelf als Hoofd. In dat 'samen-lichaam' (zoals het in Efeze 3:6 letterlijk staat) is er sprake van een volkomen eenwording met Christus Jezus Zelf: met Hém erfgenamen, met Hém één lichaam en met Hém deelgenoot van het plan dat de Heere Zichzelf had voorgenomen (vgl. Tit. 1:2).
Dit alles doet natuurlijk niets af aan het feit dat Israël, wanneer het eenmaal als Zijn volk is aangenomen - wat bekrachtigd wordt bij de sluiting van het nieuwe verbond bij de wederkomst van de Heere - centraal zal staan in de vervulling van alle beloften die aangaande het volk zijn uitgesproken. God is trouw aan Zijn Woord en zal Israël onder Zijn zegen volkomen in de positie stellen die Hij voor Israël op het oog heeft.
Waarom zat Paulus eigenlijk gevangen?
Efeze 6:19 en 20 en Kolossenzen 4:3 laten ons - zoals gezegd - het verband zien tussen Paulus' gevangenschap en de boodschap van het geheimenis. Nu worden deze verzen over het algemeen zo opgevat en in veel gevallen ook uitgelegd, alsof Paulus gevangen zou zitten, omdat hij de boodschap van het geheimenis (verborgenheid) van Christus verkondigde. Dan zou deze boodschap dus de oorzaak zijn van zijn gevangenschap en al gepredikt zijn tijdens de Handelingenperiode.
Hiervoor is het van belang om in het boek Handelingen na te gaan, waarom de apostel gevangen genomen was. De gevangenschap van waaruit de apostel de vier eerder genoemde brieven schreef, duurde behoorlijk wat langer dan we veelal beseffen. In Handelingen 28:30 lezen we dat het over een termijn van twee jaar in Rome gaat. Paulus was echter al als gevangene naar Rome gebracht!
Sterker: het begin van deze gevangenschap wordt al in Handelingen 21:33a beschreven: "Toen kwam de overste dichterbij, greep hem en gaf bevel hem met twee ketenen te boeien ...". Vanaf dat moment was Paulus een gevangene in Jeruzalem, Caesarea en tot slot in Rome.
De reden waarom Paulus gevangengenomen was, wordt in Handelingen 21:28 door "Joden uit Asia" onder woorden gebracht: "Mannen van Israël, kom helpen! Dit is de man die overal iedereen onderwijs geeft dat indruist tegen het volk, tegen de wet en tegen deze plaats. Bovendien heeft hij ook nog Grieken in de tempel gebracht en deze heilige plaats ontheiligd".
Na zijn gevangenneming volgt er een aantal uitspraken van Paulus, waarin hij de reden verklaart van zijn gevangenschap:
- "Ik word geoordeeld over de hoop en de opstanding van de doden" (Hand. 23:6b; zie ook: Hand. 24:21);
- "En nu sta ik hier en word geoordeeld over de hoop op de belofte die door God aan de vaderen gedaan is ..." (Hand. 26:6);
- "... maar door de hulp die ik van God gekregen heb, sta ik tot op deze dag als een getuige tegenover klein en groot, en zeg ik niets anders dan wat de Profeten en Mozes gezegd hebben dat er gebeuren zou, namelijk dat de Christus moest lijden en dat Hij, als Eerste uit de opstanding van de doden, een licht zou aankondigen aan dit volk en de heidenen" (Hand. 26:22 en 23) en
- "... want om de hoop van Israël heb ik deze boeien om" (Hand. 28:20).
Deze Schriftplaatsen laten ons bepaald niet in het ongewisse ten aanzien van de oorspronkelijke reden van Paulus' gevangenschap.
Gevangen ten behoeve van ...
Maar in de periode dat hij in Rome gevangen zat, ontdekte Paulus dat hij niet een gevangene was van mensen, maar van Christus, de Heere (Efe. 3:1; 4:1; 6:20; Fil. 1:7, 13, 14 en 17; Kol. 4:18 en Flm. 1, 9, 10 en 13). En daar in die gevangenschap gebeurde het! Daar openbaarde de Heere hem die machtige boodschap, die Hij eeuwenlang in Zichzelf verborgen had gehouden.
Paulus werd dus als gevolg van de boodschap - waarin de opstanding van Christus centraal stond - gegrepen en gevangengezet. Hij móest die boodschap van Godswege brengen aan het volk. Maar later - namelijk tijdens de tweejarige periode in Rome - bleek hierin op een bijzondere wijze Gods leidende hand. Paulus' gevangenschap had niet alleen een oorzaak, maar ook een doel! Hij zat gevangen ter wille van het geheimenis (zie Kol. 4:3 in de N.B.G.-'51-vertaling); dat wil zeggen: opdat het geheimenis geopenbaard zou worden!
En het is juist de rijkdom van die boodschap waardoor Paulus zijn gevangenschap zo blijmoedig kon dragen. Nooit een negatief woord hierover. Nooit: 'Waarom moet mij dit nu weer overkomen'. Nooit: 'Bid toch alsjeblieft dat ik weer gauw vrij kom, want in vrijheid kan ik God veel beter dienen'.
Het is eerder andersom: "Mij, de allerminste van alle heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het evangelie de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen ..." (Efe. 3:8).
Dit alles plaatst de eerder door de apostel uitgesproken woorden in Handelingen 20, zoals: "... hoe ik niets van wat nuttig was, nagelaten heb u te verkondigen en te onderwijzen, in het openbaar en in de huizen ..." (vs. 20) en "... want ik heb niet nagelaten u heel het raadsbesluit van God te verkondigen ..." (vs. 27) in een bijzonder licht! "Heel het raadsbesluit van God" was voor de apostel op dat moment "niets anders dan wat de Profeten en Mozes gezegd hebben dat er gebeuren zou, namelijk dat de Christus moest lijden en dat Hij, als Eerste uit de opstanding van de doden, een licht zou aankondigen aan dit volk en de heidenen" (Hand. 26:22 en 23). Méér wist hij eenvoudig niet op dat moment.
Sommigen menen dat hij wél eerder wist van het geheimenis. Zij menen dat "heel het raadsbesluit van God" inclusief het 'geheimenis' is. Dit zou betekenen dat Paulus al veel eerder op de hoogte was van hét geheimenis, maar ondertussen toch een boodschap op basis van Mozes en de Profeten verkondigde.
Dit lijkt niet erg voor de hand te liggen. Ten eerste maakt niets het brengen van een boodschap zo krachteloos als de wetenschap dat het eigenlijk toch anders in elkaar zit dan je verkondigt. Ten tweede vinden we in Paulus' boodschap in Handelingen nergens de bijzondere woorden en begrippen die bij het geheimenis horen en die we in zijn late brieven wel lezen. Lees hier meer over in het Morgenroodboekje De dingen die verschillen.
Overigens maakt het weinig uit welk standpunt hierin wordt ingenomen. Feit blijft immers, dat het pas verkondigd werd na Handelingen 28:29!
Het gebed
Paulus schrijft over de relatie tussen zijn gevangenschap en boodschap in verband met zijn vraag aan de Efeziërs en de Kolossenzen om gebed voor zijn verkondiging. Zoals we gezien hebben, zat hij gevangen niet door, maar voor het geheimenis. En voor de verkondiging daarvan vraagt hij om gebed. Nu is bidden altijd belangrijk. Maar zeker het gebed om de voortgang van deze boodschap is van het allergrootste belang. En zo komt in Paulus' woorden de indringende vraag naar ons toe: Wanneer bidden wij hiervoor? Wanneer hebt u er voor het laatst voor gebeden dat het geheimenis van Christus verkondigd zou worden? Natuurlijk: er is heel wat om voor te bidden, maar hier wordt ons zo maar een gebedsonderwerp vanuit de Bijbel aangereikt! Zodat de boodschap op de juiste wijze in het licht gesteld zal worden, ook vandaag! Paulus schrijft: "... zoals ik móet spreken ..." (Efe. 6:20 en Kol. 4:4).