Koning
De engel Gabriël kondigt de komst van de Koning aan: "En zie, u zult zwanger worden en een Zoon baren en u zult Hem de naam Jezus geven. Hij zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden, en God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven, en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde komen" (Luk. 1:31-33).
De wijzen uit het Oosten zoeken deze Koning: "Waar is de pasgeboren Koning van de Joden? Want wij hebben Zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om Hem te aanbidden" (Matt. 2:2). En wanneer de Heere gekruisigd wordt, staat er op een bordje boven Zijn hoofd "in Griekse, Romeinse en Hebreeuwse letters: DIT IS DE KONING VAN DE JODEN" (Luk. 23:38).
In de liederen die wij zingen, komt de gedachte van de troon met de Koning erop en hoe de gelovigen zich daartoe zouden verhouden naar voren. Een paar voorbeelden:
Opwekking 43 - Christus, onze Koning, stelt Zich aan het hoofd …
Opwekking 396 - Dankzij het bloed dat ons vrijpleit, komen wij voor Uw troon …
Opwekking 652 - Zing voor de Koning, het Lam op de troon ...
J. de Heer 106 - Voorwaarts, Christenstrijders, drukt uws Konings spoor …
J. de Heer 231 - Ja, ook ik zing mijn Koning ter eer, eerlang in de zalige rei …
J. de Heer 668 - Kind’ren des Konings waarom zoudt gij slapen?
J. de Heer 804 - Wij hebben een heerlijke Koning, Hij is onze hulde zo waard.
De vraag in de titel is dus relevant: ‘Is Jezus onze Koning?’
Koninkrijk
De eerste keer dat er over koning en koninkrijk gesproken wordt, gaat het niet over het koninkrijk van God, maar over het koninkrijk van Nimrod, van Babel: "En Cusj verwekte Nimrod; die begon een geweldenaar op de aarde te worden. Hij was een geweldig jager voor het aangezicht van de HEERE; daarom wordt gezegd: Als Nimrod, een geweldig jager voor het aangezicht van de HEERE. Het begin van zijn koninkrijk bestond uit Babel, Erech, Akkad en Kalne in het land Sinear" (Gen. 10:8-10). De tegenstander van God wil zijn koninkrijk op aarde vestigen en dat is aardig gelukt. Het einde van het koninkrijk zal ook weer Babel zijn, volgens Openbaring.
Het principe in de Bijbel is steeds: niet het eerste, maar het tweede. Zie bijvoorbeeld: "Daarna sprak Hij: Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God. Hij neemt het eerste weg om het tweede daarvoor in de plaats te zetten" (Hebr. 10:9). In plaats van het koninkrijk van de tegenstander komt het koninkrijk van God, zoals God aankondigt aan Israël: "U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die u tot de Israëlieten moet spreken" (Exod. 19:6). Wanneer Bileam het volk moet vervloeken, kan hij het alleen maar zegenen: "Toen hief hij zijn spreuk aan en zei: Sta op, Balak, luister; hoor mij aan, zoon van Zippor. God is geen man, dat Hij liegen zou, of een mensenkind, dat Hij ergens berouw over hebben zou. Zou Híj iets zeggen en het dan niet doen? Zou Híj spreken en het niet gestand doen? Zie, ik kreeg opdracht om te zegenen: als Hij zegent, kan ik het niet keren. Hij aanschouwt geen onrecht in Jakob; ook ziet Hij geen kwaad in Israël aan. De HEERE, zijn God, is met hem, en de jubelklank van de Koning is bij hem" (Num. 23:18-21).
De jubelklank van de Koning gaat over de Heere God Zelf. Hij is de Machthebber, Degene aan Wie alles toebehoort. Het gaat om Zijn koninkrijk. Maar als het volk dan toch een koning zou willen hebben, dan geeft de Heere daar regels voor: "Wanneer u in het land komt dat de HEERE, uw God, u geeft, en u dat in bezit neemt en erin woont, en u dan zegt: Ik wil een koning over mij aanstellen, zoals al de volken die rondom mij zijn, dan moet u voorzeker hem tot koning over u aanstellen die de HEERE, uw God, verkiezen zal. Uit het midden van uw broeders moet u een koning over u aanstellen; u mag geen buitenlander over u zetten, die uw broeder niet is" (Deut. 17:14 en 15).
De Heere God had al in de gaten dat het volk net zo zou zijn als de andere volken. Dat ze een koning zouden willen en dat ze zouden vergeten dat God Zelf de Koning is. "Toen zij zeiden: Geef ons een koning om ons leiding te geven, was dit woord kwalijk in de ogen van Samuel. En Samuel bad tot de HEERE. Maar de HEERE zei tegen Samuel: Geef gehoor aan de stem van het volk in alles wat zij tegen u zeggen; want zij hebben ú niet verworpen, maar Míj hebben zij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zou zijn" (1 Sam. 8:6 en 7). God is de Koning, de Almachtige, de Schepper van hemel en aarde, Degene Die alle eer toekomt.
Zichtbaar
Koning, koninkrijk en koningschap is in het Oude Testament afgeleid van het Hebreeuwse ‘melech’. Ook molech, de afgod waar kinderen aan geofferd werden, is daarvan afgeleid. Het gaat in de Bijbel over twee koningen: God aan de ene kant en de satan aan de andere kant. Het begin van satans macht is Babel en het einde ook: "Want God heeft het in hun hart gegeven om Zijn plan uit te voeren en dit eensgezind te doen en hun koningschap aan het beest te geven, totdat de woorden van God volbracht zijn. En de vrouw die u gezien hebt, is de grote stad, die koninklijke heerschappij voert over de koningen van de aarde" (Openb. 17:17 en 18). De andere Koning is de Ruiter op het witte paard: "Er stond op Zijn bovenkleed en op Zijn dij deze naam geschreven: Koning der koningen en Heere der heren" (Openb. 19:16). Bij de komst van Christus, zal de tegenstander tenietgedaan worden: "En dan zal de wetteloze geopenbaard worden. De Heere zal hem verteren door de Geest van Zijn mond en hem tenietdoen door de verschijning bij Zijn komst" (2 Thess. 2:8). In plaats van Babel komt dan de stad van de grote Koning, Jeruzalem, tot aanzien. Het koninkrijk van de Heere God wordt openbaar in Israël tot heil van de wereld. Het gaat om zichtbare dingen, koninkrijk, koningschap en de stad van de grote Koning. Als er een koning is, dan is er ook een troon en onderdanen, een volk dat de koning dient. Zichtbare zaken vinden we mooi, dan zie je wat er aan hand is. Maar we leven nu in de fase in Gods plan dat het om onzichtbare zaken gaat. "En Hij heeft alle dingen aan Zijn voeten onderworpen en heeft Hem als hoofd over alle dingen gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is en de vervulling van Hem Die alles in allen vervult" (Efe. 1:22 en 23). Alles is onder Zijn voeten onderworpen, maar dat zien we niet: "… alle dingen hebt U onder zijn voeten onderworpen. Want bij het onderwerpen van alle dingen aan Hem heeft Hij niets uitgezonderd dat Hem niet onderworpen is. Nu zien wij echter nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn" (Hebr. 2:8).
Verborgen
Het koningschap is verborgen en er is nu een andere koning, de tegenstander. Hij wordt ook genoemd: de ‘god van deze eeuw’ (Gr. aioon). David was als koning gezalfd door Samuel (1 Sam. 16:13), maar hij maakte niet gelijk gebruik van zijn koningschap, want Saul was nog koning. David moest zich zelfs verbergen voor Saul om in leven te blijven. Maar op Gods tijd manifesteert hij zich als de koning. Dit is een beeld van deze tijd, waarin wij leven. God is de Koning en alles is aan de voeten van de Heere onderworpen, maar we zien het nog niet.
Een ander voorbeeld zien we bij koning Joas. De geschiedenissen in de Bijbel zijn niet alleen weergaven van wat gebeurd is, maar er zitten dieperliggende lessen in. Het tweestammenrijk was de lijn van David en Salomo en het tienstammenrijk had Jerobeam als koning en die is een eigen lijn gevolgd. Daar wordt Achab koning; hij trouwt met Izebel en ze doen goddeloze dingen. Ze krijgen een dochter, Athalia. Deze dochter trouwt met Joram, de koning van Juda. De tegenstander is er altijd op uit om de lijn van David te vernietigen, zodat er geen erfgenaam van David op de troon zou zitten. Athalia probeert de macht te grijpen: "Toen Athalia, de moeder van Ahazia, zag dat haar zoon dood was, stond zij op en bracht zij heel het koninklijk nageslacht om. Maar Joseba, de dochter van koning Joram, de zuster van Ahazia, nam Joas, de zoon van Ahazia, en nam hem weg uit het midden van de zonen van de koning die ter dood gebracht werden, en bracht hem en zijn voedster naar de linnenkamer. En zij verborgen hem voor Athalia, zodat hij niet gedood werd" (2 Kon. 11:1 en 2). Eén zoon uit het geslacht van koning Joram wordt gered en verborgen, dus de erfgenaam van de troon werd verborgen: "Hij bleef zes jaar met haar verborgen in het huis van de HEERE, terwijl Athalia over het land regeerde" (2 Kon. 11:3). Athalia dacht dat ze de macht had, maar in het verborgene was er een koning. "In het zevende jaar stuurde Jojada boden en liet de bevelhebbers over honderd van de garde en van de lijfwacht halen. Hij bracht hen bij zich in het huis van de HEERE en sloot een verbond met hen; hij nam hun in het huis van de HEERE een eed af, en toonde hun de zoon van de koning" (2 Kon. 11:4). Zes jaar lang bleef de verborgen koning verborgen in het huis van de HEERE. En in het zevende jaar is de koning zeven jaar en wordt hij openbaar en koning van Juda: "Daarna bracht hij de zoon van de koning naar buiten, zette hem de diadeem op en gaf hem de getuigenis. Zij maakten hem koning en zalfden hem. Zij klapten in de handen en zeiden: Leve de koning!" (2 Kon. 11:12). De getuigenis is het Woord van God. In de Engelse vertaling staat: God save the king. Deze oude geschiedenis, waarin we kunnen voorstellen hoe de menselijke betrekkingen in zijn werk gaan, is een geweldig beeld. Na zesduizend jaar breekt het zevende duizend jaar aan. En de Koning Die verborgen was in het Heiligdom wordt zichtbaar. De Bijbel getuigt van deze waarheid. En het gebeurde op de sabbat. Want de zevende dag is de sabbat, dan komt er rust en vrede. Leve de Koning, met eer en heerlijkheid gekroond.
De Heere Jezus Christus is Koning
Is Jezus de Koning? Natuurlijk. De engel Gabriël had dat ook verkondigd. Natuurlijk is Hij de Koning en de Bijbel getuigt daar ook van. Maar de context waarin dit gezegd wordt, heeft alles te maken met de zienlijke dingen. Het heeft te maken met wat zich op aarde afspeelt. De tegenstander probeert het koningschap te krijgen en hij lijkt daar in te slagen, maar uiteindelijk zal hij overwonnen worden door de Koning der koningen en de Heere der heren. En die Koning zal hem verteren door de geest van Zijn mond.
Samenlichaam
Nu naar de vraag: ‘Is Jezus onze Koning, van mij als gelovige, als lid van het Lichaam van Christus? Veel liederen geven het idee dat dat zo is. Maar wat zegt Paulus? In Efeze 3:1-7 lezen we: "Om deze reden ben ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus, voor u, die heidenen bent, als u tenminste gehoord hebt van de uitdeling van de genade van God die aan mij gegeven is ten behoeve van u, dat Hij mij door openbaring dit geheimenis bekendgemaakt heeft (zoals ik eerder in het kort geschreven heb; waaraan u, als u dit leest, mijn inzicht kunt bemerken in het geheimenis van Christus), dat in andere tijden niet bekendgemaakt is aan de mensenkinderen, zoals het nu geopenbaard is aan Zijn heilige apostelen en profeten door de Geest, namelijk dat de heidenen mede-erfgenamen zijn en tot hetzelfde lichaam behoren en mededeelgenoten zijn van Zijn belofte in Christus, door het Evangelie, waarvan ik een dienaar geworden ben, krachtens de gave van de genade van God, die mij gegeven is, naar de werking van Zijn kracht."
Israël als volk en koninklijke natie staat in deze periode, tot de wederkomst van Christus op een zijspoor; daar gaat de Heere nog mee verder, maar nu even niet. De heidenen, de volken – dat zijn wij – zijn mede-erfgenamen, mede-lichaam en mededeelgenoten van de belofte. Christus is de Erfgenaam van alle dingen en wij, als Lichaam van Christus, zijn mede-erfgenaam, samen-erfgenaam. We zijn een samenlichaam en Hij is het Hoofd. En we zijn samendeelgenoot van de belofte in Christus. Wat is onze positie en hoe verhouden we ons tot Christus? Paulus spreekt over Christus als de Heere (Gr. Kurios). En de Heere Jezus Christus is het Hoofd. Voor elke individuele gelovige nu is Christus onze Heere. Hem behoren wij toe. De gemeente als groep is het Lichaam van Christus, waarvan Christus het Hoofd is. Paulus spreekt in dit verband niet over de Koning of het (geopenbaarde) koningschap. "Daarbij danken wij de Vader, Die ons bekwaam heeft gemaakt om deel te hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht" (Kol. 1:12). Wij hebben deel aan de erfenis in het heiligdom in het licht. "Hij heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde" (Kol. 1:13). De Zoon van Zijn liefde bestuurt een Koninkrijk. Het koninkrijk der hemelen, dat uit de hemel neer zal dalen. En Christus is daar de Gezalfde van. "In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de zonden" (Kol. 1:14). Wij zijn overgezet, we zijn van positie veranderd. We waren hier op aarde en zijn nu in het licht. We zijn overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde. Dat is een verborgen zaak, want het koninkrijk is evenals de Koning in de hemel, dus nog verborgen. De plaats waar Christus is, is een verborgen plaats. En wij zijn ook in die plaats. "Als u nu met Christus opgewekt bent, zoek dan de dingen die boven zijn, waar Christus is, Die aan de rechterhand van God zit" (Kol. 3:1). "In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de zonden" (Kol. 1:14). Let op dat ‘in Hem’, wij zijn in Hem. Bij een Koning is de ander de onderdaan. We gaan anders om met een collega, een familielid of een vriend. De verhoudingen die er zijn, bepalen onze omgang en hoe we iemand aanspreken, dat is normaal. Bij geestelijke dingen wordt het ingewikkeld. Christus is niet onze Bruidegom, want dan zouden wij de bruid zijn. Hij is niet onze Herder, want dan zouden wij de schapen zijn. Hij is niet onze Heelmeester, want dan zouden wij de zieken zijn. Dit zijn allemaal zaken die verband houden met de relatie van de HEERE met Israël.
Hoe verhouden wij ons tot Christus? Het gaat niet om wat wij vinden of hoe we ons voelen, maar wat zegt het Woord? Wij zijn mede-erfgenamen, medelichaam en mededeelgenoten van de belofte in Christus. "Zo bent u dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God" (Efe. 2:19). Ons burgerschap is in de hemel der hemelen, in het binnenste heiligdom en we zijn huisgenoten van God. De persoon van de Heere Jezus Christus is onze Heere, onze Kurios. En van het Lichaam is Hij het Hoofd. Deze verhouding is zo intens, zo uniek en bijzonder, dat we er misschien moeite mee hebben om ons dat voor te stellen. Logisch, want het gaat om onzienlijke, geestelijke zaken. We zijn één met Christus. We staan niet voor de troon in de hoop dat de Koning Zijn scepter toereikt en het goed vindt dat je bij Hem komt. We zijn bij Hem, we zijn in Hem en we genieten van alle geestelijke zegen in Christus. Als je denkt dat je in deze wereld aan het dolen bent, vindt niemand het erg als je het beeld gebruikt van de Herder Die leidt. Maar wees je bewust dat dat gaat over het volk van God, het volk Israël, waarvan Hij de Herder is.
Wij zijn gezegend met alle geestelijke zegen, dat voelen we niet altijd zo, maar het is wel zo. "Wanneer Christus geopenbaard zal worden, Die ons leven is, dan zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid" (Kol. 3:4). Dat is onze toekomst, een geweldige toekomst.
Wij mogen delen in alles wat God aan Hem gegeven heeft. "Bedenk de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn, want u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God" (Kol. 3:2 en 3). Als het om geestelijke dingen gaat, doe je ogen dicht, zodat je niet wordt afgeleid en zie Wie God is. Zo kun je genieten van alles wat je van Hem hebt ontvangen. Dan zal er een moment komen in de toekomst dat de genade die ons ten deel is gevallen geopenbaard wordt in deze wereld (Efe. 2:7). Dan zal blijken: Christus is het Hoofd, wij zijn de leden: één Lichaam. In die verhouding is Hij dus ons Hoofd, en niet onze Koning, hoewel we wel onderhorig zijn en Hem dienen. Hij heerst over ons en waakt over ons. Hij bestuurt ons, zoals ook ons hoofd ons lichaam bestuurt.
Voor deze wereld hebben we een geweldige boodschap dat Christus zal komen als de Koning der koningen en de Heere der heren. En wij zijn als het ware onderdeel van die Koning.
Komst van de Koning
En als Hij komt straks, komt Hij als Koning en wordt Zijn koningschap openbaar (zie Openb. 11:15 en 12:10). Het koninkrijk wordt op aarde gevestigd en dan zal het koningsvolk Israël Hem begroeten als haar Koning en psalmzingen voor Hem: “Zing psalmen voor God, zing psalmen, zing psalmen voor onze Koning, zing psalmen” (Ps. 47:7), “Want ons schild is van de HEERE, onze koning van de Heilige van Israël” (Ps. 89:19).
God heeft het duidelijk gezegd: “Ik ben de HEERE, uw Heilige, de Schepper van Israël, uw Koning” (Jes. 43:15). En de belofte via de profeet is: “Aanschouw Sion, de stad van onze samenkomsten. Uw ogen zullen Jeruzalem zien, een veilige woonplaats (…) Want de HEERE zal daar in Zijn macht bij ons zijn (…) De HEERE is immers onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Híj zal ons verlossen” (Jes. 33:20-22).