Inleiding
In de Bijbel staat de redding van de mens centraal. Of, wat uitgebreider, de redding van de mens door dé Mens. Daar is het verlossingsplan van God op gericht. Je zou kunnen zeggen dat het daarbij eigenlijk maar om twee mensen gaat: de eerste mens en de tweede Mens. Zo kunnen we het in ieder geval zeer beknopt zien. De eerste mens is Adam, de tweede Mens is de opgestane Heere Jezus Christus. Onder het kopje 'eerste mens' valt elke in deze wereld geboren mens. Adam is de grondlegger van de mensheid in de huidige oude schepping. Onder de tweede Mens valt elk mens die weet dat hij of zij verlost is door het bloed van de Heere Jezus. Dan behoor je tot de nieuwe schepping (2 Kor. 5:17) of ben je in Christus Jezus geschapen (Efe. 2:10).
We zien in de Bijbel dat de mensheid die uit de eerste mens is voortgekomen, bestaat uit vele volkeren. En uit die volkeren heeft God dat ene volk gekozen: Israël. Dat deed Hij op basis van Zijn liefde voor het volk (Deut. 7:6-8). Uiteindelijk kwam uit Israël de laatste Adam voort, de tweede Mens. In het Nieuwe Testament wordt beschreven hoe de Heere in eerste instantie verder gaat met Zijn volk onder het nieuwe verbond, en komen we tot slot terecht bij het lichaam van Christus. Als het gaat over Adam, de volkeren en Israël zien we dus een rode draad lopen die begint bij Adam en ons via de volkeren en Israël leidt naar de laatste Adam, de Heere Jezus.
De laatste Adam en de tweede Mens
In het Nieuwe Testament staan meerdere vergelijkingen tussen de eerste mens en de laatste Adam / de tweede Mens. We beginnen met Romeinen 5. In vers 14 wordt Adam een voorbeeld genoemd van Hem Die komen zou. Het woord ‘voorbeeld’ is de vertaling van het Griekse tupos. Van dit woord komt 'typologie', de leer van de typen. Voor zover het om Bijbelse typologie gaat, moeten we dan denken aan bijvoorbeeld personen die verwijzen naar - een beeld zijn van - Christus. Denk aan Salomo, Jona, David, Mozes, e.a. Maar ook dieren kunnen verwijzen naar Christus. Denk aan de leeuw. Adam is met deze tekst overigens de enige persoon die in het Nieuwe Testament ook echt een 'type', een 'beeld' van Christus genoemd wordt. Let erop dat in vers 14 staat 'een voorbeeld van' en niet 'een voorbeeld voor'. Adam was immers bepaald geen voorbeeld voor de Heere Jezus, maar wel van Hem. Bij de meeste personen die een beeld zijn van Christus, zijn ze dat vanwege bepaalde goede eigenschappen en/of daden waarmee ze verwijzen naar Christus. Bij Adam is dat niet het geval. Eigenlijk kun je nauwelijks iets positiefs over hem lezen. Hij is een tegengesteld beeld - een antitype - van Christus. Dat wordt wel duidelijk in het overzichtje hieronder, waarin ze vergeleken worden. Overigens geldt ditzelfde eigenlijk ook voor Jona. Waar Jona door zijn ongehoorzaamheid drie dagen en drie nachten onzichtbaar was, daar was de Heere Jezus juist door Zijn gehoorzaamheid drie dagen en drie nachten onzichtbaar. Maar nu eerst Romeinen 5:
Adam | Christus | |
vs. 12 | de zonde kwam de wereld binnen | |
vs. 12 | door de zonde de dood | |
vs. 15 | overtreding | genadegave |
vs. 16 | veroordeling | rechtvaardiging |
vs. 17 | dood | leven |
vs. 18 | overtreding | rechtvaardigheid |
vs. 19 | ongehoorzaamheid | gehoorzaamheid |
Ook in 1 Korinthe 15 worden dingen genoemd waarmee we het bovenstaande rijtje kunnen uitbreiden:
vs. 21 | dood | opstanding van de doden |
vs. 22 | sterven | levend maken |
vs. 42 | vergankelijkheid | onvergankelijkheid |
vs. 42a | oneer | heerlijkheid |
vs. 43b | zwakheid | kracht |
vs. 44 | natuurlijk lichaam | geestelijk lichaam |
vs. 45 | een levend wezen | een levendmakende geest |
vs. 47 | uit de aarde | uit de hemel |
vs. 48 | het stoffelijke | het hemelse |
De woorden uit het rechter rijtje hebben allemaal te maken met dat wat na de dood en opstanding van de Heere Jezus tot stand komt. Nu zegt vers 45 het volgende: "De eerste mens Adam is geworden tot een levend wezen, de laatste Adam tot een levendmakende Geest". Als we de teksten in het Nieuwe Testament lezen waarin het werkwoord 'levend maken' voorkomt, mogen we daaruit opmaken dat deze uitdrukking vooral te maken heeft met de opstanding (levend maken = Gr. dzoopoieo; zie Joh. 5:21 en 6:63; Rom. 4:17 en 8:11; 1 Kor. 15:22, 36, 45; 2 Kor. 3:6; Gal. 3:21 en 1 Petr. 3:18).
Toen de Heere God Adam tot een levende ziel maakte door hem de levensadem in te blazen, betrof het daar het leven van de oude schepping. Ook voor de oude schepping geldt dat God de Gever is van het natuurlijke leven. Zie bijvoorbeeld Handelingen 17:25, waar staat: "Hij (= God) wordt ook door mensenhanden niet gediend alsof Hij iets nodig heeft, omdat Hij Zelf aan allen het leven, de adem en alle dingen geeft". Als het gaat over God Die mensen levend maakt, dan gaat het ook echt om het nieuwe leven. In dat verband staat 1 Korinthe 15:45 in elk geval wel. Eerder in dit hoofdstuk wordt het werkwoord 'levend maken' ook gebruikt:
- vers 22 "Want zoals allen in Adam sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden" en
- vers 36 "Dwaas, wat u zaait, wordt niet levend, als het niet gestorven is" (vs. 36; "wordt niet levend" zou hier eigenlijk moeten zijn: 'wordt niet levend gemaakt').
Dus waar het in vers 45 gaat over "de levendmakende Geest", is dat een omschrijving van de opgestane Heere Jezus. Er ligt een overeenkomst in dit vers:
De eerste mens Adam is geworden tot een levend wezen (moet zijn: levende ziel - zie SV en NBG-'51)
de laatste Adam (is geworden tot) een levendmakende Geest.
De eerste Adam werd een levende ziel. En dat hij een levende ziel werd, is een beeld van de opstanding van de laatste Adam, Die een levendmakende Geest werd. Over de schepping van Adam lezen we onder meer: "... toen vormde de HEERE God de mens uit het stof van de aardbodem en blies de levensadem in zijn neusgaten; zo werd de mens tot een levend wezen" (Gen. 2:7). Toen Adam geschapen was uit het stof van de aardbodem, leefde hij nog niet. Eerst moest de levensadem in zijn neusgaten geblazen worden en waarschijnlijk stond hij toen letterlijk op. Toen de laatste Adam stierf, zou Hij terugkeren naar het stof: "... stof bent u en u zult tot stof terugkeren" (Gen. 3:19). De eerste Adam werd een levende ziel, de laatste Adam een levendmakende Geest.
Er is een verschil tussen de uitdrukkingen 'laatste Adam' - wat eigenlijk betekent: laatste mens - en 'tweede Mens'. Christus was en is beide: de laatste Adam én de tweede Mens. Als laatste Adam is Hij de afronding van de mensheid die uit de eerste Adam voortkwam. Vergelijk hier Paulus woorden: "... als Eén voor allen gestorven is, dan zijn zij allen gestorven" (2 Kor. 5:14). Als tweede Mens is Hij de Grondlegger van de nieuwe schepping, waar Adam dat was ten opzichte van de oude schepping.
We komen in het volgende artikel nog uitgebreid terecht op Adam als degene uit wie alle mensen zijn voortgekomen.
Gods plan
Zoals in de inleiding al is vermeld, is de uitkomst van het heilsplan de verlossing van de mens door dé Mens. Door simpelweg te geloven in deze door God gezonden Mens - de Heere Jezus Christus - mag je weten deel te hebben aan alle geestelijke zegen in Christus. Dat is namelijk wat de gelovige in de huidige fase van Gods heilsplan ontvangt: alle geestelijke zegen in de hemelse gewesten in Christus (Efe. 1:3). Nadat Paulus in Efeze 1:4-12 geschreven heeft over de verschillende aspecten van de zegen die hem - als gelovige uit het Joodse volk - ten deel waren gevallen in Christus, richt hij zich tot de lezers van de Efezebrief: heidenen. Eén en ander wordt duidelijk als we de vijf teksten uit deze brief waarin 'heidenen' staat op een rijtje zetten:
- 2:11 "Bedenk daarom dat u die voorheen heidenen was in het vlees en die onbesnedenen genoemd werd door hen die genoemd worden besnijdenis in het vlees, die met de hand gebeurt ...";
- 3:1 "Om deze reden ben ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus, voor u, die heidenen bent ...";
- 3:6 "... namelijk dat de heidenen mede-erfgenamen zijn en tot hetzelfde lichaam behoren en mededeelgenoten zijn van Zijn belofte in Christus, door het evangelie ...";
- 3:8 "Mij, de allerminste van alle heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het evangelie de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen ..." en
- 4:17 "Dit zeg ik dan en getuig ervan in de Heere, dat u niet meer wandelt zoals de andere heidenen wandelen, in de zinloosheid van hun denken ...".
Uit deze teksten is meteen duidelijk dat de lezers heidenen waren en dat Paulus' bediening zich op hén richtte. Vooral Efeze 3:1 heeft deze beide kenmerken in zich. In een later artikel zal nog naar voren komen wat de precieze betekenis is van het Nederlandse woord 'heiden'. Het is eigenlijk een behoorlijk misleidende term, zoals we deze in onze Bijbelvertalingen lezen, maar het is niet anders.
Enfin: nadat Paulus in Efeze 1:4-12 geschreven heeft over de verschillende aspecten van de zegen die hem - als gelovige uit het Joodse volk - ten deel waren gevallen in Christus, richt hij zich tot zijn heidense lezers: "In Hem bent ook u, nadat u het Woord van de waarheid, namelijk het evangelie van uw zaligheid, gehoord hebt; in Hem bent u ook, toen u tot geloof kwam, verzegeld met de heilige geest van de belofte ..." (Efe. 1:13). Door het Woord van de waarheid te horen, te gehoorzamen, kregen deze gelovige heidenen hun positie in Christus - en dat geldt ook ons! Dit vers bestaat uit twee delen die beide met dezelfde woorden beginnen: "In Hem bent ook u ..." en "In Hem bent u ook ...":
- "In Hem bent ook u, nadat u het Woord van de waarheid, namelijk het evangelie van uw zaligheid, gehoord hebt;
- in Hem bent u ook, toen u tot geloof kwam, verzegeld met de heilige geest van de belofte ...".
En zo hebben ook wij deel gekregen aan Gods heilsplan! Nu is al vaker geschreven over het plan van God. Daar willen we nu niet te uitgebreid op ingaan, maar toch wel enkele opmerkingen daarover. Als we het hebben over volkeren, Israël, het lichaam van Christus, etc. hebben we het concreet over Gods handelen met de mens. In grote lijnen kunnen we zeggen dat het heilsplan van God het herstel omvat van wat Adam 'verspeelde'. Vandaar ook die op de voorgrond tredende vergelijking in de Bijbel met betrekking tot de eerste Adam en de tweede Mens. Het lukte Adam niet de opdracht die hij kreeg om de aarde te onderwerpen - "En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen!" (Gen. 1:28) - uit te voeren. Kort gezegd: hij die alles moest onderwerpen en daarom door God boven alle dingen geplaatst was, faalde in zijn taak. Alle hoop is nu terecht gevestigd op Christus Die als tweede Mens zal redden wat met Adam verloren gegaan was. Daarom lezen we regelmatig in de Bijbel dat alle dingen aan de Zoon van God onderworpen zijn en worden. 'Zijn' omdat dit in principe nu al zo is; 'worden' omdat wat in principe nu wáár is, nog niet effectief en zichtbaar is op dit moment.
Aan het einde van de toekomstige regering van Christus - als Hem daadwerkelijk alle dingen onderworpen zijn - vindt de afronding plaats van Gods heilsplan waarin de verlossing van de mens door dé Mens centraal staat.
Bedelingen en eeuwen
Gods plan tot verlossing van de mens speelt zich af in 'bedelingen'. Voor wie de oude Statenvertaling gewend is, is dit geen onbekende term. Bedelingen kun je zien als manieren waarop de Heere met de mens omgaat. Dit begint met de schepping van Adam en eindigt met de onderwerping van alle dingen door Christus, de tweede Mens. In de Griekse taal is het grondwoord voor 'bedeling' ook het woord waarvan ons woord 'economie' is afgeleid. 'Economie' is: huishouding. Grieks: oikonomia. Dit komt van 'huis' (oikos) en 'regelen' (nemo; ook wel: 'administreren', 'indelen'. Vandaar ook 'bedeling'). Oikonomia komt negenmaal voor in het Nieuwe Testament en wordt in de Herziene Statenvertaling op acht verschillende manieren weergegeven: rentmeesterschap (Luk. 16:2 en 3); als rentmeester (Luk. 16:4); beheer (1 Kor. 9:17); bedeling (Efe. 1:10); uitdeling (Efe. 3:2); gemeenschap (Efe. 3:9 - de HSV gaat hier uit van een grondtekst waarin inderdaad 'gemeenschap' in plaats van 'huishouding' staat); beheerstaak (Kol. 1:25 - in de in 2016 'verbeterde' HSV: taak van de dienst) en opbouw (1 Tim. 1:4).
Naast het plan met de bedelingen is er ook het plan of het voornemen van de eeuwen (Gr. aionen). Bij 'eeuwen' denken we aan grotere tijdperken die doorgaans eindigen met een oordeel dat grote kosmische gevolgen heeft, waarna het volgende tijdperk begint. Denk aan de zondvloed of aan wat er zal gebeuren met de wederkomst van Christus of met het voorbijgaan van de huidige hemelen en aarde en het begin van de nieuwe. Het plan met de bedelingen valt samen met drie van de waarschijnlijk vijf eeuwen. Die van Adam tot Noach, die van Noach tot de wederkomst van Christus en die van Zijn wederkomst tot het voorbijgaan van de huidige kosmos (= hemelen en aarde).
Graag verwijzen we u voor veel meer informatie over deze plannen van God en hoe ze zich tot elkaar en tot de wereld verhouden naar het Morgenroodboekje Het voornemen van de eeuwen (ISBN 9789066944268).
Wordt vervolgd