4:1
Hierna zag ik – Het ‘hierna’ heeft betrekking op de volgorde waarin Johannes de dingen ziet. Het gaat dus niet om de chronologische volgorde van gebeurtenissen.
Met Johannes mogen wij een blik in de hemel werpen, op de majesteit van God, Degene Die op de troon zit, met in Zijn rechterhand een boekrol, beschreven van binnen en van buiten, welverzegeld met zeven zegels (vs. 1). Vanaf het vijfde hoofdstuk begint eigenlijk zichtbaar te worden waartoe het boek Openbaring dient, namelijk de afwikkeling van de geschiedenis van het volk Israël en de volkeren op aarde.
De eerste stem – dit is de stem uit 1:10.
Deur – Wij denken aan een plank waar je een ruimte mee afsluit, maar het betekent eigenlijk ‘opening’. Zie bijvoorbeeld Matt. 27:60 waar hetzelfde woord vertaald is met ‘ingang’. Deze betekenis geldt ook voor wat de Heere Jezus zei: "Ik ben de Deur; als iemand door Mij naar binnen gaat, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden" (Joh. 10:9).
Johannes ging door een opening naar de derde hemel. De eerste twee hemelen horen bij de geschapen werkelijkheid, dat is het uitspansel of gewelf (Gen. 1:6-8; Jes. 40:22). Boven deze twee hemelen bevindt zich de ‘hemel der hemelen’, d.i. de derde hemel (2 Kor. 12:2). Dit is afgebeeld in de tabernakel en de tempel: je hebt de voorhof, het heilige en het heilige der heiligen. "Deze priesters doen dienst in een afbeelding en schaduw van de hemelse dingen …” (Hebr. 8:5). Die hemel is een fysieke plek. "Zo zegt de HEERE: De hemel is Mijn troon en de aarde de voetbank van Mijn voeten" (Jes. 66:1a).
4:2
In geest – Johannes was in geest, hij was er niet in het lichaam (vgl. 1:10; 17:3 en 21:10).
4:3
Jaspis, sardius en smaragd – deze edelstenen wijzen op grote heerlijkheid door hun glans en schittering. "En boven het gewelf dat boven hun hoofden was, was iets met het uiterlijk van een saffiersteen, iets wat leek op een troon. En daarboven, op wat op een troon leek, was iets wat leek op een mens" (Ezech. 1:26). Het zijn wonderlijke gezichten en moeilijk om te beschrijven. Degene die op de troon zit, wordt beschreven in hoofdstuk 4:8, 11 en 7:10: De Heere God.
Regenboog rond de troon die eruit ziet als smaragd – Het is niet duidelijk of smaragd op de troon slaat of op de regenboog. Een smaragd is groen en een regenboog heeft alle kleuren. Het Griekse woord voor regenboog is iris. Iris zit in je oog en is ook een plant. Een iris kan groen zijn. Dit woord komt ook voor in hs. 10:1.
4:4
24 oudsten – Wie zijn die ouderlingen of oudsten? De ouderlingen "zongen een nieuw lied en zeiden: U bent het waard om de boekrol te nemen en zijn zegels te openen, want U bent geslacht en hebt ons voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam, taal, volk en natie" (Openb. 5:9). Dit gaat over Israël. Deze 24 zitten op tronen rondom de troon. Het woord ‘ouderling’ komt van het Griekse presbutoros en wordt vertaald met ‘oudste zoon’, ‘oude man’ en ‘oude vrouw’. Het gaat daarbij om mensen die een bepaalde positie bekleden in een gemeente of in een stad. In het visioen van Johannes kan het gaan om personen of engelen met een bepaalde positie. Ze zijn verbonden aan schalen met reukwerk voor aanbidding, dat hoort bij priesterschap, maar de tronen doen denken aan koningschap. Israël is bestemd om een koninkrijk van priesters te zijn (Exod. 19:6). Er zijn 24 familiehoofden uit de stam Levi (1 Kron. 24:4) die op hun beurt, volgens het lot, dienst mochten doen in het huis van de HEERE. Je hoeft niet te speculeren wie die oudsten zijn, want wat op aarde gebeurt is een afspiegeling van wat in de hemel gebeurt. Dus het zou een hemelse vertegenwoordiging van het aardse volk Israël kunnen zijn.
4:5
Zeven geesten – Zie de beschrijving bij 3:1.
Bliksemstralen, donderslagen en stemmen – Ze duiden op naderend onheil. Ze komen nog vaker voor (8:5; 11:19 en 16:18) en het wordt steeds heftiger, net als de weeën bij een barende vrouw. Het loopt uit op de wedergeboorte. De eindtijd is een betrekkelijk korte tijd waarin alles in snel tempo gebeurt.
4:6
Glazen zee als kristal voor de troon – soort deksel over de aarde. Ezechiël zag het ook, maar het is niet duidelijk wat het is.
Troon – d.i. meer dan alleen een zetel, want er staat: ‘in het midden van de troon’ en ‘om de troon’.
4:7
Vier dieren – De beschrijving komt overeen met het eerste hoofdstuk van Ezechiël. Ze hebben te maken met de troon en de heerlijkheid van God. Christus is de viervoudige Erfgenaam en deze dieren zijn daar ook een beeld van. Denk ook aan de vier Evangeliën en de vier namen in hs. 19.
4:8
Heilig, heilig, heilig – Driemaal geeft aan dat God de hoogste is, de meest heilige. Hij is de volmaakte, volkomen Heilige, volmaakt zondeloos en integer. Hij heeft alles bedacht, op schrift gesteld en volvoert alles in overeenstemming met Zijn plan, overeenkomstig de raad van Zijn wil (Efe. 1:11).
Almachtige – Het Grieks is panta krator: alles heerser. "In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik de Heere zitten op een hoge en verheven troon, en de zomen van Zijn gewaad vulden de tempel. Serafs stonden boven Hem. Ieder had zes vleugels: met twee bedekte ieder zijn gezicht, met twee bedekte hij zijn voeten, en met twee vloog hij. De een riep tot de ander: Heilig, heilig, heilig is de HEERE van de legermachten; heel de aarde is vol van Zijn heerlijkheid!" (Jes. 6:1-3). ‘HEERE van de legermachten’ is JHWH Sebaoth, Hij staat boven de mensen- en engelenwereld. Hij is de allesbeheerser. "Toen loofde David de HEERE voor de ogen van heel de gemeente. David zei: Geloofd zij U, HEERE, God van onze vader Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Van U, HEERE, is de grootheid, de macht, de luister, de kracht en de majesteit. Want alles wat in de hemel en op de aarde is, is van U. Van U, HEERE, is het Koninkrijk, en U hebt Zich verheven tot een Hoofd boven alles. Rijkdom en eer komen van voor Uw aangezicht, en U heerst over alles. In Uw hand is kracht en macht, in Uw hand is het om ieder groot te maken en sterk te maken. Nu dan, o onze God, wij loven U en prijzen Uw luisterrijke Naam" (1 Kron. 29:10-13). Christus zit in de macht van God: "… die Hij gewerkt heeft in Christus, toen Hij Hem uit de doden opwekte en aan Zijn rechterhand zette in de hemelse gewesten, ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de komende" (Efe. 1:20–21). ‘Wereld’ is hier de vertaling van het woord aioon. "En Hij heeft alle dingen aan Zijn voeten onderworpen en heeft Hem als hoofd over alle dingen gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is en de vervulling van Hem Die alles in allen vervult" (Efe. 1:22 en 23). Gelovigen, leden van Zijn lichaam delen in die rijkdom, tot lof van Zijn heerlijkheid.
4:10
Leeft in alle eeuwigheid – vgl. 1:18.
4:11
U bent het waard – Uiteindelijk zal heel de schepping God de eer geven die Hem toekomt.
Hoofdstuk 5 – De troon
5:1
Troon – Het woord ‘troon’ komt vaak voor in Openbaring. Het komt voor het eerst in Het Nieuwe Testament voor in Mattheüs: "Maar Ik zeg u: Zweer in het geheel niet, niet bij de hemel, want dat is de troon van God; niet bij de aarde, want dat is de voetbank van Zijn voeten; en ook niet bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote Koning" (Matt. 5:34 en 35). De hemel, de woonplaats van God, is de troon van God, en vol van Zijn heerschappij. De aarde is een voetbank en is dus lager dan Zijn voeten. Deze troon is er altijd geweest en zal er altijd zijn.
"En Jezus zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, als de Zoon des mensen zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid, ook zult zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël zult oordelen" (Matt. 19:28). Hier zien we een tijdelijk aspect van de troon, want hier staat ‘zal zitten’, dat is nu nog niet zo, het gaat om de wedergeboorte van Israël.
"Wie daarom zweert bij het altaar, die zweert daarbij en bij alles wat daarop ligt; en wie zweert bij de tempel, die zweert daarbij en bij Hem Die daarin woont; en wie zweert bij de hemel, die zweert bij de troon van God en bij Hem Die daarop zit" (Matt. 23:20–22). God zit altijd op die troon, in het koninkrijk Gods, een koninkrijk dat er altijd is.
"Wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid" (Matt. 25:31). Hier zit de Zoon op een troon in de zevende dag, de Dag des Heeren.
God zit op de troon, maar we kunnen God niet zien: "Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard" (Joh. 1:18). "Hij is het Beeld van de onzichtbare God, de Eerstgeborene van heel de schepping" (Kol. 1:15, zie ook 1 Tim. 1:17). In de hemel is alleen Christus zichtbaar in WIe de volheid van God aanwezig is. Afhankelijk van waar de nadruk op ligt, wordt er gesproken over de Vader of de Zoon. Het komt aan op Bijbels denken: je snapt het niet, maar je gelooft het wel.
5:2
Sterke engel – Er is nog een sterke engel in 10:1.
Wie is het waard? – Wie heeft het recht, wie is de eigenaar van deze schepping? Vol spanning is de blik gericht op Hem, Die op de troon zit en op de boekrol in Zijn hand. Daar is nu de aandacht op gevestigd. De boekrol is verzegeld met 7 zegels.
Wat verzegeld is daar kan men niet bijkomen, dat is afgesloten, ontoegankelijk. Blijkbaar is dit een document van grote waarde en onbruikbaar als de zegels niet verbroken worden. Uit Openbaring 6 e.v. blijkt, dat de opening van de zegels alles te maken heeft met de voortgang van de gebeurtenissen in de eindtijd, die leiden naar het einddoel: het in bezit nemen van de aarde door de openbaring van het koningschap van Christus. Eerst worden 7 zegels geopend, daarna lezen wij over 7 bazuinen en tenslotte over 7 schalen. Gaandeweg worden de oordelen intensiever. Dit alles loopt uit op de glorieuze intocht van de Ruiter op het witte paard. Deze Ruiter is de Heere Jezus Christus Zelf, hetgeen blijkt uit de namen, die Hij draagt (Openb. 19:11-16). In hoofdstuk 20 zien we dan hoe de satan gebonden wordt, 1000 jaren lang. Men zou dus deze boekrol kunnen zien als de akte van Gods Raadsbesluit met betrekking tot de verlossing van deze wereld en de komst van het Koninkrijk op de aarde.
5:3 Boekrol
Boekrol – Jeremia koopt een akker, maar hij zit in de gevangenis, opgesloten door zijn eigen volksgenoten. "Jeremia zei: Het woord van de HEERE kwam tot mij: Zie, Hanameël, de zoon van uw oom Sallum zal naar u toe komen en zeggen: Koop voor uzelf mijn akker die in Anathoth is, want u hebt het recht van lossing om hem te kopen" (Jer. 32:6 en 7). Jeremia heeft het recht van lossing: “Dus kocht ik van Hanameël, de zoon van mijn oom, de akker die in Anathoth is. Ik woog voor hem het geld af, zeventien sikkel zilver. Ik ondertekende de koopbrief en verzegelde die (…) Ik gaf Baruch voor hun ogen deze opdracht en zei: Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Neem deze brieven, deze koopbrief – de verzegelde en deze opengelaten brief – en doe ze in een aarden pot, zodat ze vele dagen in goede staat blijven. Want zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Er zullen weer huizen en akkers en wijngaarden gekocht worden in dit land" (Jer. 32:8–15). Een beloftevolle koop. Jeremia had over 70 jaar ballingschap voor Juda geprofeteerd, en daarna zullen er weer huizen en akkers gekocht worden. Er zijn bij de koop twee brieven: een verzegelde en een open brief en ze worden bewaard in een aarden pot, zodat ze goed blijven. Het gaat om het langdurig bewaren, zodat het goed blijft. De open brief is voor iedereen te lezen. De andere had zegels. Om te bewijzen dat het jouw eigendom was, moest je de zegels openen, zodat de tekst in de verzegelde brief overeenkwam met de open brief. Het gaat om het recht van lossing.
Het volk ging in ballingschap, maar de Heere beloofde dat Hij hen terug zou brengen in het land: "Men zal akkers kopen voor geld, de koopbrieven ondertekenen en verzegelen, en die door getuigen laten bevestigen in het land van Benjamin, in de omstreken van Jeruzalem, in de steden van Juda, in de steden van het Bergland, in de steden van het Laagland, en in de steden van het Zuiderland. Ik zal namelijk een omkeer brengen in hun gevangenschap, spreekt de HEERE" (Jer. 32:44). Het gaat om de koopbrief van de akker. Die verzegelde boekrol heeft te maken met hoop, want er kunnen weer akkers gekocht worden. Maar het gaat ook om de rechtmatige eigenaar. Toen Jeremia gevangen zat, kon hij niets, maar het stond zwart op wit in de open en in de gesloten brief dat hij de eigenaar was. De Heere Jezus vertelde een gelijkenis van het onkruid in de akker en verklaart dan: "De akker is de wereld, het goede zaad zijn de kinderen van het Koninkrijk en het onkruid zijn de kinderen van de boze" (Matt. 13:38). ‘Wereld’ is hier het Griekse kosmos, de hele schepping: hemelen en aarde. Het woord ‘kinderen’ is niet goed vertaald, er staat: zonen.
"De vijand die het gezaaid heeft, is de duivel; de oogst is de voleinding van de wereld (aioon) en de maaiers zijn engelen" (Matt. 13:39). In de toekomende wereld/eeuw is het koninkrijk op aarde en zal Christus regeren. "Zoals dan het onkruid verzameld en met vuur verbrand wordt, zo zal het ook zijn bij de voleinding van deze wereld: de Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk verzamelen alle struikelblokken, en hen die de wetteloosheid doen, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal gejammer zijn en tandengeknars. Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon, in het Koninkrijk van hun Vader. Wie oren heeft om te horen, laat hij horen" (Matt. 13:40–43).
In de open Bijbel staat zwart op wit dat God de Eigenaar is van de akker, het land, de wereld. Het verzegelde gedeelte zal dit in de toekomst bevestigen als het, zoals in Openbaring beschreven, open gemaakt wordt.
5:4
Ik huilde erg - De grote vraag voor Johannes was: Wie zal de wereld kunnen redden van de ondergang? Wie is het waard de boekrol te openen, te lezen of in te zien? In vers 3 staat dat er niemand is, noch in de hemel, noch op aarde of onder de aarde. De engel daagt als het ware elk schepsel uit de boekrol, deze akte te openen (vs. 2). Maar er is niemand die het waard is, niemand die daarvoor bevoegd is! Hier wordt het dreigende faillissement van de wereld aangetoond en de hopeloze positie van de mens onderstreept. Niemand die in staat is, sterker nog, het recht heeft, de boekrol te openen... Geen mens, geen macht ter wereld kan herstel, vernieuwing en vrede brengen. Nergens in de Bijbel maakt God zó duidelijk, dat alle pogingen van de mens om het ‘verloren paradijs’ te herwinnen vergeefs zijn.
5:5
Huil niet – In de Evangeliën wordt ook gehuild en dan zegt de Heere: huil niet. Het is een gebod, omdat Hij er was: de Hoop in eigen persoon. Tegen Johannes zegt een oudste: huil niet. De Leeuw heeft overwonnen, en als Johannes zijn betraande ogen opslaat, ziet hij het Lam.
Leeuw uit de stam van Juda – In Genesis 49 zegt Jakob wat zijn zonen ‘in later tijd’ zal overkomen. Letterlijk: aan het einde van de dagen. "Juda, jij bent het, jou zullen je broers loven! Je hand zal rusten op de nek van je vijanden; voor jou zullen de zonen van je vader zich neerbuigen. Juda is een leeuwenwelp; van je prooi ben je opgestaan, mijn zoon. Hij heeft zich gekromd, zich als een leeuw neergelegd, als een leeuwin; wie zal hem doen opstaan? De scepter zal van Juda niet wijken en evenmin de heersersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Hem zullen de volken gehoorzamen" (Gen. 49:8-10). ‘Silo’ betekent: vredestichter of rustbrenger, denk aan shalom, maar oorspronkelijk was het Shelo en dat betekent: aan wie het toebehoort.
Heeft overwonnen - De Leeuw uit de stam Juda heeft overwonnen! En dat geeft Hem de waardigheid, het recht! Hoe en wanneer dat gebeurd is, mag duidelijk zijn. Het Lam heeft in Zijn komst op aarde, 2000 jaar geleden, geleefd, geleden en is gestorven. Vervolgens is Hij opgestaan en is Hij verhoogd aan de rechterhand van God. Zo heeft Hij overwonnen om de boekrol te nemen en te openen! Het Lam is de Leeuw: Christus, de Zoon van God, Heere der heren en Koning der koningen. De Enige die het recht heeft, en de capaciteit, om de boekrol te openen, is het Lam, Jezus Christus. Hij heeft daarvoor de losprijs betaald met zijn eigen bloed! Hij zal opstaan om de boekrol te nemen en de zegels verbreken. Dat betekent in de eerste plaats oordelen, die nodig zijn om de mensen te leren wat Gods wil is, zie Jesaja 26:9 en 10.
Psalm 24:1 zegt: “De aarde is van de HEERE en al wat zij bevat, de wereld en wie er wonen.” De Heere heeft alles gemaakt, dus Hij is de eigenaar. Hij heeft de schepping destijds overgelaten aan Adam en uiteindelijk aan zijn erfgenaam, de laatste Adam, Die opgestaan is en daarmee de erfgenaam van alle dingen is. Hij heeft recht van lossing, Hij heeft overwonnen en kan Zijn eigendom opeisen, zoals Psalm 2:8 zegt over de Gezalfde Koning: “Eis van Mij en Ik zal U de heidenvolken als Uw eigendom geven, de einden der aarde als Uw bezit.” Hij alleen is waardig om de zegels te verbreken, de boekrol te openen en de geschiedenis tot een goed einde te brengen. Het Lam dat geslacht is, is het waard.