Bovenhemels
Het Griekse ´epouraniois´ is lastig te vertalen. Het is een samentrekking van het voorzetsel ´epi´ (op, over) en ´ouranos´ (hemel). Het duidt dus eigenlijk op het boven-hemelse, alleen dan in het meervoud, te omschrijven als: bovenhemelse (plaatsen). De uitdrukking komt alleen in de Efezebrief voor en wel vijfmaal: 1:3 en 20; 2:6; 3:10 en 6:12. Het gaat inderdaad over plaatsen (meervoud).
De Bijbel spreekt van drie hemelen (vgl. 2 Kor. 12:2). De eerste hemel (de lucht) bevat hemelse dingen, zoals de “vogelen des hemels". Elke plaats daarboven is dus 'bovenhemels'; deze term kun je dan toepassen op de tweede hemel (de sterrenhemel) en de derde hemel (de woonplaats van God, de hemel der hemelen). De bovenhemelse plaatsen zijn dan de tweede en derde hemel. Volgens Efeziërs 1:3 zijn wij, gelovigen, in de bovenhemelse plaatsen gezegend, maar dan wel "in Christus"; dat wil zeggen in het bovenste deel van deze bovenhemelse plaatsen: de hemel der hemelen, of: de derde hemel, namelijk daar waar Christus is! Hierover later meer
Machten
Deze ´bovenhemelse plaatsen´ - in dit artikel houden we verder de bekende uitdrukking ´hemelse gewesten´ aan - vormen volgens Efeze 6 het domicilie van de geestelijke machten.
Daar bevinden zich overheden (arche), machten (exousia), wereldbeheersers (kosmokratos) van de duisternis van deze eeuw (aioon), boze geesten (Lett.: geestelijken der boosheid).
Allemaal aanduidingen van hemelse wezens. Dat die hemelse machten er zijn, is in overeenstemming met Gods wil, zoals Kolossenzen 1:16 leert: “… want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen…”
We hebben het over ´geestelijke machten´ en dat komt omdat zij voor ons mensen in principe niet waarneembaar zijn. De regionen waarin zij zich ophouden, kunnen door ons nu niet worden gezien. Dat betekent echter niet, dat het geen realiteit is. We hebben het namelijk (ook) over de engelenwereld. Zij kúnnen zich als het moet wel manifesteren in onze zichtbare wereld. Tot nog toe zijn de hemelse gewesten voor ons ondoorzichtig gebied.
Twee kampen
Als we de Bijbel erop naslaan, ontdekken we dat er in de hemelse gewesten sprake is van twee partijen. Enerzijds zijn daar de engelen die God dienen, zoals hierboven al aangegeven aan de hand van Hebreeën 1:13. Een bekende engel van God is Gabriël. Zijn naam betekent: held van God, of: machtige man van God. Hij verscheen bijvoorbeeld destijds aan Daniël en later aan Jozef en Maria om de geboorte van de Messias aan te kondigen: “Ik ben Gabriël, die voor Gods aangezicht sta, en ik ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze blijmare te verkondigen” (Luk. 1:19).
Een andere naam die we tegenkomen is: Michaël. Zijn naam betekent: wie is gelijk aan God? Ook hem treffen we aan in het boek Daniël als de vorst van Israël. Later doet Judas in zijn brief verslag van een dispuut met de duivel: “Michaël, de aartsengel, echter durfde, toen hij met de duivel redetwistte en een woordenwisseling had over het lichaam van Mozes, geen oordeel van lastering tegen hem uit te brengen, maar zei: Moge de Heere u bestraffen!”
Dat brengt ons bij die andere figuur, die in de Bijbel veelvuldig en onder diverse benamingen in Gods Woord genoemd wordt: satan. Het Hebreeuwse satan en het Griekse satanas betekent: tegenstander. Hij is degene die zich als de grote opponent van God manifesteert en daaruit voortvloeiend steeds weer probeert de plannen van de Allerhoogste te doorkruisen. Daarbij stelt hij alles in het werk om zijn eigen plannen te realiseren. Hij wordt daarbij terzijde gestaan door tal van geestelijke machten, zoals o.a. genoemd in Efeziërs 6. De Bijbel spreekt in Openbaring 12 over ‘satan en zijn engelen’. In de hemelse regionen zijn dus twee kampen gestationeerd: die van God en van satan, van goed en kwaad, van licht en duisternis. En deze machten, die nu nog in het verborgene opereren, hebben alles te maken met de heerschappij en de gang van zaken in de hemelen en op aarde.
Benamingen
Genoemde ´engelmachten´ worden in de Bijbel ook aangeduid als ´goden´.
- Psalm 95:3-5 “Want de HEERE is een groot God, ja, een groot Koning, boven alle goden. In Zijn hand zijn de diepste plaatsen van de aarde en de toppen der bergen zijn van Hem. Van Hem is ook de zee, want Hij heeft haar gemaakt, Zijn handen hebben het droge gevormd.”
- Psalm 97:9 “Want U, HEERE, bent de Allerhoogste over de hele aarde, U bent zeer hoog verheven boven alle goden.”
Het woord ´goden´ is hier de vertaling van het Hebreeuwse ´elohiem´. Dit is hetzelfde woord, dat ook in Genesis 1:1 gebruikt wordt voor ´God`. - Psalm 89:6-8 “Daarom looft de hemel Uw wonderen, HEERE, ja, prijst men Uw trouw in de gemeente van de heiligen. Want wie kan in de hemel met de HEERE gemeten worden? Wie is de HEERE gelijk onder de machtige vorsten? God is zeer geducht in de raad van de heiligen en ontzagwekkend boven allen die Hem omringen.”
De HSV heeft hier: ´machtige vorsten´. Dat is wel een heel vrije weergave van de grondtekst, waar letterlijk staat: zonen van God (Hebr. ´El´).
In deze tekst wordt gesproken over de ´raad van de heiligen´, namelijk: ´allen die Hem omringen´. Het begrip ´heiligen´ wil zeggen, dat zij afgezonderd zijn. Het gaat dus om een aparte groep onder die heiligen. In Openbaring 4 is sprake van 24 oudsten die zich in de hemel bevinden. Hun plaats is ´rondom de troon´; zij zijn gezeten op tronen, gehuld in witte klederen en met gouden kronen op hun hoofd.
Dezelfde uitdrukking, zonen van God, vinden we ook in Psalm 29:1, een psalm van David: “Geef de HEERE, machtige heersers, geef de HEERE eer en macht. Geef de HEERE de eer van Zijn Naam, buig u voor de HEERE neer in Zijn heerlijk heiligdom.”
Hier is het vertaald met: ‘machtige heersers’ en in de NBG-’51 vertaling met: ‘hemelingen’. Hoewel niet bepaald nauwgezet vertaald, is het wel een mooi woord voor die hemelse machten c.q. hemelse wezens.
Ook Psalm 8:5 en 6 willen we hier nog noemen. Deze verzen worden nogal verschillend weergegeven in de vertalingen:
- HSV “… wat is dan de sterveling, dat U aan hem denkt, en het mensenkind, dat U naar hem omziet? Toch hebt U hem weinig minder gemaakt dan de engelen en hem met eer en glorie gekroond.”
- NBG “Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond.”
- SV “Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt ? En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen, en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond?”
Allereerst vers 5. HSV en NBG-‘51 hebben ´mensenkind´ en de SV (Statenvertaling) heeft: ´zoon des mensen´. In de grondtekst wordt het woord ´ben´ gebruikt: zoon. De Statenvertaling geeft dat ook weer. In vers 6 zegt de NBG-‘51: ´Gij hebt hem bijna goddelijk gemaakt´, terwijl de HSV en SV zeggen: ´En hebt hem (een) weinig minder gemaakt dan de engelen´.
In de Hebreeuwse tekst wordt het woord ´elohiem´ gebruikt, hetgeen nog het best terug te vinden is in de NBG. Maar zoals we zagen wordt het woord ‘elohiem’ ook vertaald met ‘goden’ en wordt het hier in Psalm 8 weergegeven met ‘engelen’. Daarmee geven de HSV en SV wel de strekking van dit vers weer, zoals namelijk blijkt uit Hebreeën 2.
In de verzen 6 en 7 wordt Psalm 8 geciteerd: “… maar iemand heeft ergens getuigd: Wat is de mens, dat U aan hem denkt, of de mensenzoon, dat U naar hem omziet? U hebt hem voor korte tijd minder gemaakt dan de engelen; met heerlijkheid en eer hebt U hem gekroond. U hebt hem gesteld over de werken van Uw handen …”
Hieruit wordt duidelijk dat Psalm 8 niet zozeer de verhoging van de mens bedoeld wordt, maar juist de vernedering van de Zoon des mensen. Hij is destijds beneden de engelen gesteld om als mens het werk der verlossing tot stand te brengen. Daarna is Hij verhoogd en zijn alle dingen Hem onderworpen!
Zo hebben we in een paar vertalingen een aantal benamingen voor de hemelse wezens voorbij zien komen: hemelingen, engelen, goden, zonen van God ofwel godenzonen. Daarnaast kennen we ook nog: ‘heren’ of ‘heerscharen’, en ook het begrip ´sterren´.
In Job 1:6 verschijnen de ´godenzonen´ voor God en satan bevindt zich onder hen. In Job 38:7 vinden we de ´godenzonen´ terug, samen met de ´morgensterren´. Zij waren eertijds met blijdschap getuige van de grondvesting der aarde.
Het begrip ´ster´ wordt eveneens gebruikt als aanduiding van hemelse wezens. De tegenstander van God wordt in Jesaja 14 ´morgenster´ genoemd, terwijl de opgestane en verhoogde Christus in Openbaring 22:16 wordt aangeduid als ´de blinkende Morgenster´.
God der goden
Mozes zegt dat God boven alle ´autoriteiten´ verheven is: “Want de HEERE, uw God, is de God der goden en de Heere der heren; die grote, machtige en ontzagwekkende God …” (Deut. 10:17). David heeft dat destijds goed begrepen en wekte zijn volksgenoten op om Hem de eer te geven:
- “Toen loofde David de HEERE voor de ogen van heel de gemeente. David zei: Geloofd zij U, HEERE, God van onze vader Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Van U, HEERE, is de grootheid, de macht, de luister, de kracht en de majesteit. Want alles wat in de hemel en op de aarde is, is van U. Van U, HEERE, is het Koninkrijk, en U hebt Zich verheven tot een Hoofd boven alles. Rijkdom en eer komen van voor Uw aangezicht, en U heerst over alles. In Uw hand is kracht en macht, in Uw hand is het om ieder groot te maken en sterk te maken”
(1 Kron. 29:10-12).
Hoofd boven alles
God is als hoofd boven alles verheven, zegt David. Onwillekeurig moeten we denken aan de woorden van Paulus in Efeziërs 1. David sprak ´ten aanschouwen van de gehele gemeente´, d.w.z. de gemeente van Israël. Paulus spreekt in Efeziërs 1 tot de ´heiligen en gelovigen in Christus Jezus´. Zij behoren tot de Gemeente, waarover Paulus spreekt in het kader van de bekendmaking van het geheimenis in de Efeze- en Kolossenzenbrief. Deze Gemeente is het Lichaam van Christus, onlosmakelijk met Hem verbonden als ‘mede-erfgenamen, tot hetzelfde lichaam behorend (lett.: samen-lichaam) en mededeelgenoten van Zijn belofte in Christus, door het Evangelie…” (Efe. 3:6).
Welnu, in Efeziërs 1 bidt Paulus voor de gelovigen dat zij mogen weten hoe geweldig het is om in deze positie verbonden te zijn met Christus en wat dat betekent. God heeft Zijn kracht en macht betoond in Christus “… toen Hij Hem uit de doden opwekte en aan Zijn rechterhand zette in de hemelse gewesten, ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de komende” (Efe. 1:20-21). Het woord ‘wereld’ komt van het Griekse ‘aioon’: eeuw.
De mens Christus Jezus, die op aarde als de getrouwe Dienstknecht Zijn werk heeft volbracht is uitermate verhoogd en heeft de Naam boven alle naam ontvangen (Fil. 2:8 en 9). Hij is gezeten ´aan de rechterhand van God´, oftewel in de macht van God… dus: als hoofd boven alles verheven! Alle (geestelijke) machten die er zijn, moeten (en zullen) hun Meerdere in Christus erkennen.
Gegeven aan de Gemeente
Maar…dat is nog niet alles. Paulus zegt nog meer in Efeze 1: “En Hij heeft alle dingen aan Zijn voeten onderworpen en heeft Hem als hoofd over alle dingen gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is en de vervulling van Hem Die alles in allen vervult” (vs. 22-23).
Hier ontvouwt de apostel een indrukwekkend geheim, dat niet eerder was geopenbaard. De Gemeente, het Lichaam van Christus (en dus ook elk lid individueel!), deelt met Hem in de positie die Hij zelf heeft ontvangen: boven alles verheven. Als hoofd boven alles is Hij gegeven aan de Gemeente, die Zijn Lichaam is. Onvoorstelbaar!
Door genade bevindt het Lichaam van Christus zich samen met het Hoofd in het bovenste gedeelte van de hemelse gewesten: de hemel der hemelen. In het onderste gedeelte van de hemelse gewesten bevinden zich overheden en machten en ook de tegenstander van God zelf. Hij ziet (met de zijnen) als het ware op naar de hemel van God en ziet daar het Lichaam op een positie waar hij zich zelf ooit naar had uitgestrekt om de Allerhoogste gelijk te zijn (Jes. 14).
Zou hij in dit hoogmoedig streven geslaagd zijn, dan was datgene wat God Zich vóór de tijden der eeuwen had voorgenomen gedwarsboomd. Zijn hoogmoed kwam echter voor de val. En de Heer hield al die tijd Zijn plan verborgen om het uiteindelijk in al z'n onnaspeurlijke rijkdom bekend te maken in de bediening van Paulus.
God had dus 'tevoren' een groep van -gelovige- mensen uitverkoren tot deze bestemming, tot deze positie: samen met Christus het hoofdschap boven alle dingen te bezitten.
Deze Gemeente, het Lichaam, is "vervuld met Hem, Die alles in allen volmaakt", zegt Paulus ten slotte.
Dit is nu nog altijd een verborgen aangelegenheid: "Want u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God" (Kol. 3:3). Het is de gelovige dus niet uiterlijk aan te zien. Het is een realiteit in de Geest. Wij mogen ons daarop richten: " Als u nu met Christus opgewekt bent, zoek dan de dingen die boven zijn, waar Christus is, Die aan de rechterhand van God zit. Bedenk de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn" (Kol. 3: 1,2).
Paulus vermaant ons dus bezig te zijn met de boven-hemelse dingen: "daar waar Christus is". Hij wijst daarbij op die allerhoogste plaats, waar ons 'thuis' is. En dat is boven alle overheid en macht.
Die onnaspeurlijke rijkdom van Christus wordt in de bediening van het geheimenis ontvouwd, en Paulus is de genade te beurt gevallen om dat te verkondigen (Efe. 3:8, 9).