Op deze pagina’s behandelen we in vier delen (beknopt!) een paar aspecten met betrekking tot de situatie van het volk Israël, zoals de Bijbel het leert. Het advies is om ze in deze volgorde te lezen:
1. Wie heeft recht op het land Israël?
2. Gods verbond met Israël
3. Israël vandaag – het zionistische project
4. Israëls toekomst
Drie partijen
Als het gaat om de perikelen rond het heilige land in het algemeen en Jeruzalem in het bijzonder, zijn er eigenlijk drie ´partijen´ in het spel: Arabieren (incl. de Palestijnen), Joden/Israëlieten en… de HEERE God.
Onderaan de pagina (iets kleinere lettergrootte):
Tussen twee haakjes: Het woord ‘Joden’ wordt te pas en te onpas gebruikt. Ook spreekt men vaak over ‘de Joodse staat’, etc. Officieel zijn Joden degenen die voortkomen uit de stam Juda. Na de regeerperiode van Salomo werd het rijk gesplitst in een Noordelijk rijk, de tien stammen, aangeduid als Israël, en een Zuidelijk rijk, de twee stammen: Juda (en Benjamin). De tien stammen zijn in 722 v. Chr. door de Assyriers in ballingschap terechtgekomen. De twee stammen in 586 v. Chr. in Babylonische ballingschap, waaruit ze zijn teruggekeerd o.l.v. Ezra en Nehemia. In de tijd van de Heere Jezus waren het voornamelijk Joden die in Judea woonden. In 70 na Chr. is de ballingschap of verstrooiing (diaspora) compleet geworden, toen er een einde kwam aan het nationale bestaan. De recente terugkeer omvat Joden en Israëlieten. Zij leven in de staat Israël en worden als collectief dikwijls aangeduid als Israëli’s.
- Arabieren en Palestijnen zeggen: ‘Het is ons land; wij hebben er eeuwenlang gewoond; wij hebben het land lief; sinds Israël het in bezit genomen heeft zijn velen van ons verdreven’. Ondanks het feit, dat de Palestijnen nu een eigen territorium hebben, leeft er bij velen nog steeds een peilloze haat tegenover de Israëli’s, die gezien worden als bezetters.
- Joden/Israëlieten, die het land beschouwen als hun eigen thuis, zeggen: ‘Onze vaderen hebben hier vanouds gewoond en zijn hier begraven; in Jeruzalem hebben onze koningen geregeerd; Israël is het heilige land, omdat God het aan ons heeft gegeven’. Het land wordt beschouwd als een toe¬vluchts¬oord voor de verstrooiden, en uit alle windstreken zijn inmiddels mensen teruggekeerd naar hun vaderland.
- De HEERE God, die eigenlijk de eerste 'partij' is! De HEERE heeft het land afgezonderd voor Zichzelf. In Leviticus 25:23 zegt Hij: "... het land behoort Mij toe ...". Daarmee heeft geen enkele andere partij recht op het land Israël, tenzij dit recht door de HEERE is verleend. De vraag is dan ook uitermate relevant voor WIE God dat land bestemd heeft. Aan wie heeft Hij het land beloofd? Het antwoord is niet zo moeilijk, hoewel het in de praktijk nogal wat problemen oproept: God heeft Zijn land beloofd aan Abraham en aan Zijn zaad (zie Gen. 12:1-9). En hier ligt nu juist de moeilijkheid! Want Israëlieten en Arabieren zijn beiden afstammelingen van Abraham!
Abrahams nageslacht
De volgende vraag is in dit verband enorm belangrijk: Wie van die afstammelingen vormen "het zaad van Abraham"? En dan blijkt dit vraagstuk een erfeniskwestie te zijn! God heeft deze kwestie echter geregeld in Zijn testament, in Zijn heilig Woord. Uit Genesis 17:18-21 blijkt, dat niet Ismaël, Abrahams oudste zoon (van Hagar, de slavin), maar Izak, de zoon van Sara, de tweede zoon, de erfgenaam is.
In Genesis 21:8-13 zien we vervolgens het begin van de verwijdering en haat tussen de twee broers: Ismaël spotte met Izak! Hier zien we het eerste symptoom van de haat, die zich in de verdere geschiedenis heeft voortgezet. Sara wil de slavin met haar zoon verjagen, zeer tot misnoegen van Abraham, maar God zei tegen hem: "Laat deze zaak met betrekking tot de jongen en uw slavin niet kwalijk zijn in uw ogen. Bij alles wat Sara u zegt, luister naar haar stem, want alleen het nageslacht van Izak zal uw nageslacht genoemd worden” (vs. 12).
We zien hier dus heel duidelijk een splitsing ontstaan in de nakomelingen van Abraham, door God Zelf aangebracht! Het 'zaad' of 'nageslacht' van Abraham is: Izak, en vervolgens degenen, die in de lijn van Izak geboren zijn. Zo heeft God het uitdrukkelijk gewild en geopenbaard in Zijn Woord. Izak is de zoon der belofte en de lijn van het erfgenaamschap loopt via hem.
Foto: Izak zegent; Jakob-Gover Flinck (1638)-Rijksmuseum
Het is nu duidelijk dat Arabieren, Palestijnen, of wie dan ook, vanuit deze achtergrond geen rechten op het land kunnen doen gelden. Het ligt dus voor de hand te denken, dat dit recht de Joden c.q. de Israëlieten toekomt. Maar nu moeten wij oppassen! Verderop in de Bijbel wordt namelijk nog meer geopenbaard over dit erfrecht. In Galaten 3:16 lezen wij het volgende: "Welnu, zo zijn de beloften aan Abraham en aan zijn nageslacht gedaan. Hij zegt niet: En aan de nageslachten, alsof er sprake zou zijn van velen; maar van één: En aan uw Nageslacht; dat is Christus.”
Gelovigen
De erfelijke lijn liep dus van Abraham naar Izak, vervolgens naar Jakob (niet Esau!), de stamvader van Israël. De HEERE zei destijds tegen Mozes: “Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob” (Exod. 3:6). Uit Jakob kwam Juda voort en vele jaren later is uit deze stam (naar het vlees) Jezus geboren, die de Christus is. En Hij is dé erfgenaam van Abraham. Met andere woorden: het land behoort Christus toe! Hij alléén bezit de rechten op het land volgens de Goddelijke ordonnantie. En wat de overige nazaten van Izak betreft: in de eindtijd zullen zij delen in de erfenis van Christus en wonen in het land der belofte, onder heerschappij van de Koning der Joden. Dat wil zeggen, als zij gelovigen zijn! Want dat is de laatste afsplitsing in het nageslacht van Abraham. De Bijbel leert, dat alleen gelovigen delen in het heil. Ongelovigen niet, ook al stammen zij af van Izak!
Degenen, die straks dus het recht hebben om te wonen in het beloofde land, dat God ooit aan Abraham en zijn (aardse) nageslacht beloofd heeft, moeten dus aan de volgende voorwaarden voldoen:
1. Zij moeten voortkomen uit de lijn van Izak en Jakob
2. Zij moeten gelovigen zijn
Dus: de erflijn loopt van Abraham via Izak en Jakob naar Christus. Hij is de laatste en blijvende erfgenaam (en dus bezitter) van het land. En degenen die voortkomen uit het geslacht van Jakob en door het geloof met de Messias verbonden zijn, hebben het recht om in het land te (gaan) wonen.
Onder andere in Romeinen 4 en Galaten 3 wordt duidelijk, dat alleen gelovigen gezegend worden met Abraham.
In Johannes 8 wordt op pijnlijke wijze voor 'de Joden' duidelijk, dat deze scheiding tussen gelovigen en ongelovigen essentieel is! Alleen gelovigen worden aangemerkt als kinderen of zonen van Abraham en de beloften gelden dan ook alleen voor hen! En omdat dit niet gezien en begrepen wordt, of omdat dit betwist wordt, zijn er door de tijden heen altijd vijandigheden als het gaat om de bewoning van het land, zoals bijvoorbeeld eertijds al in de dagen van Nehemia.
Nehemia en de herbouw van Jeruzalem
Tegen het einde van het verblijf van de Joden in Babel kreeg Nehemia toestemming van koning Artachsasta om Jeruzalem te herbouwen. Het is treffend, dat als Nehemia en de zijnen daarmee beginnen, dat dan de tegenstander in actie komt!
Nehemia 2, vers 10: “Toen Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Ammonitische dienaar, dat hoorden, was het volstrekt kwalijk in hun ogen dat er iemand gekomen was om het goede te zoeken voor de Israëlieten."
Hier ontmoeten wij allereerst Sanballat. Zijn naam is de Hebreeuwse vorm van een Assyrische naam, die betekent: ‘Sin (= de maangod) doet leven’. Sanballat bevestigt met de naam die hij draagt, dat hij zijn leven van de maangod ‘San’ (of: ‘Sin’), de heerser van de nacht, ontvangen heeft.
Dan ontmoeten wij ook nog ene Tobia, wiens naam betekent: ‘goed is de HEERE’. Tobia is een Ammoniet, d.i. een afstammeling van Ben-Ammi, één van de zonen van Lot en diens jongste dochter (!).
Samen openbaren zij zich als tegenstanders van Nehemia.
Bij hen voegt zich ook nog: Gesem, een Arabier (Neh. 2:19). Uit Arabische inscripties is gebleken, dat Gesem (= stortregen) een vorst (bedoeï¬nensjeik?) uit Kedar (zoon van Ismaël) was. Zijn zoon en opvolger heette Kaïn!
In Nehemia 4:7 komen daar nog de Asdodieten bij. Asdod is een stad van de Enakieten, één van de vijf steden der Filistijnen. In vers 8 lezen wij dan: "Zij spanden allemaal samen om tegen Jeruzalem te gaan strijden en verwarring te stichten."
Als je nu ook nog bedenkt, dat Jeruzalem voordien was ingenomen door de koning van Babel (afstammeling van Nimrod, uit het geslacht van Cham) dan wordt het plaatje aardig compleet.
Want een soortgelijke samenzwering zal zich ook in de toekomst richten tegen Jeruzalem.
Sanballat : vertegenwoordiger van de vorst der duisternis.
Tobia : vertegenwoordiger van de vrome, godsdienstige haat tegen de Joden.
Gesem : vertegenwoordiger van de Arabieren.
Asdodieten : vertegenwoordiger van de Filistijnen.
Tenslotte : Babel als potentiële, aardse machthebber en tegenhanger c.q. vijand van Jeruzalem.
Resumé: op grond van Gods verbond met Abraham (Gen. 17) kan diens nageslacht, nl. Christus (en degenen uit Israël die Hem toebehoren, gelovigen) rechten doen gelden op het land. Omdat daarover onbegrip is, of omdat het betwist wordt, is er voortdurend strijd en onenigheid. Dit zal pas ophouden als de (weder)komst van de Messias een feit is!
Maar… er is meer, want God heeft niet alleen een verbond gesloten met Abraham (en zijn nageslacht) destijds, maar ook met het volk Israël! Daarover meer in het volgende artikel.