De Heere wandelt
God heeft Zijn schepselen lief, wandelde in de hof en sprak met Adam en Eva (Gen. 3:8), totdat er scheiding kwam door de zonde. Wandelen, betrokken zijn met, vinden wij ook terug in de wolk- en vuurkolom "Die voor u uit ging (wandelde SV) op de weg, om voor u een plaats te zoeken om uw tenten op te zetten; 's nachts met het vuur, om u de weg te tonen die u moest gaan, en overdag met de wolk" (Deut. 1:33). Dit geldt ook voor de tabernakel waarin de Heere onder Zijn volk wandelde. God wil bij de mensen wonen (2 Sam. 7:6).
De hoogmoedige levenswandel
Satan, als cherub aangesteld, was op Gods heilige berg en wandelde daar. Volmaakt waren zijn wegen, totdat hij hoogmoedig werd, zich aan de Allerhoogste gelijk wilde stellen en zondigde (Ezech. 28 / Jes. 14). Deze levenswandel drong uiteindelijk door in het mensengeslacht. Deze is zo verdorven (Gen. 6:12) dat er een oordeel nodig was. De levenswandel, zoals in de dagen van Noach, zal ook weer naar voren komen in de (nabije) toekomst in de dagen van de Zoon des mensen (Luk. 17:26), waarbij ook weer een oordeel nodig is.
Hartsverlangen
Het volk Israël is een halsstarrig volk en de Heere wil Zelf niet meer in hun midden verder meetrekken (Ex. 33:3). Mozes weet: “Als Uw aangezicht niet meegaat, laat ons dan van hier niet verder trekken" (Ex. 33:15), want op eigen houtje wandelen is gedoemd te mislukken. De Heere stemt toe, “want u hebt genade gevonden in Mijn ogen en Ik ken u bij naam” (Ex. 33:17). Mozes beseft wat het betekent dat Gods aangezicht meegaat, dat is de aanwezigheid van Zijn heerlijkheid. Mozes’ hartsverlangen is om die heerlijkheid te zien (Ex. 33:18-20). Het is bijzonder om te lezen wat een vrijmoedigheid Mozes heeft om de vraag te stellen! De Heere ziet het hart aan en komt Mozes tegemoet.
Wandel
In het Oude Testament vinden we veel aanwijzingen van de Heere om voor Zijn aangezicht te wandelen. In oprechtheid (Gen. 17:1), met heel het hart (1 Kon. 8:23), Hem lief te hebben door te wandelen in de verordeningen (1 Kon. 3:3), in het licht van Zijn aangezicht (Ps. 89:16). Denk hierbij ook aan de priesterlijke zegen, waar de Heere Zijn aangezicht doet lichten over Israël en hen genadig is (Num. 6:25).
Praktisch
Spreuken is bij uitstek het boek vol met aanwijzingen om met zo min mogelijk kleerscheuren door het leven te komen. De leidraad is: “Ken Hem in al je wegen, dan zal Hij je paden rechtmaken” (Spr. 3:6). De innige omgang met de Heere is: Hem deelgenoot maken van je wegen, je zorgen, je verlangens en je blijdschap in Hem.
Dwalen op de weg
De oproepen en aanwijzingen voor onze wandel zou je kunnen opvatten als een les in goede werken, maar uit werken van de wet wordt geen mens gerechtvaardigd (Gal. 2:16). In Jesaja 53:6 komt de realiteit naar voren: “Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons ieder naar zijn eigen weg. Maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen”. In het evangelie van Johannes wordt de Knecht des Heeren getoond in de Heere Jezus: “De Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door mij” (Joh. 14:6). Kijken we terug op ons leven dan is dwalen helaas realiteit, maar prijs de Heer, het hangt niet af van onze wandel of levensweg, maar van geloof alleen!
Wandelen vanuit de nieuwe mens
Paulus heeft een oproep aan ons: "… namelijk dat u, wat betreft de vroegere levenswandel, de oude mens aflegt, die te gronde gaat door de misleidende begeerten, en dat u vernieuwd wordt in de geest van uw denken, en u bekleedt met de nieuwe mens" (Efe. 4:22-24a). De boodschap is dat de oude mens gestorven is met Christus en dat we de nieuwe mens hebben aangedaan toen we met Christus zijn opgewekt. Vanuit die positie roept Paulus op tot een wandel: in goede werken (Efe. 2:10), waardig onze roeping (Efe. 4:1), in liefde (Efe. 5:2), als kinderen van het licht (Efe. 5:8), niet als dwazen maar als wijzen (Efe. 5:15). Het is de vernieuwing van ons denken, gevoed door Gods Woord dat onze wandel bepaalt!
"En wandel in de liefde, zoals ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelf voor ons heeft overgegeven als een offergave en slachtoffer, tot een aangename geur voor God" (Efe. 5:2).