Boven
Gelovigen worden geacht de dingen te zoeken die boven zijn waar Christus is en niet die op aarde zijn, volgens Kolossenzen 3:1. En vers 2 zegt: “Bedenk de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn”.
Christus is dus nu ‘boven’. Hij voer ten hemel en een wolk onttrok Hem aan het gezicht van de apostelen: “En nadat Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen” (Hand.1:9).
De hemel der hemelen is de plaats waar Christus naartoe is gegaan en die is hoog boven ons. De mensen bleven achter op de aarde, beneden, waar de levenden nog steeds zijn.
Jesaja 55:9 zegt: “Want zoals de hemel hoger is dan de aarde, zo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen”. Ook Gods Woord komt van boven want “heilige mensen van God, door Heilige Geest gedreven, hebben gesproken”, volgens 2 Petrus 1:21.
En daarom wordt ook de Hebreeuwse taal onder tegen de lijn aan geschreven. Wij schrijven bovenop de lijn, zo is het ons geleerd. Maar de Hebreeuwse letters worden onder tegen de lijn aan geschreven. De letters komen van boven bij de Heere God vandaan, door Zijn Geest.
Zo komt alles wat voor ons van belang is van boven. Onze zegeningen verwachten we ook van boven en het zijn dan ook hemelse zegeningen volgens Efeze 1:3.
De woorden van de Heere God komen ook van boven en ook zal de Heere Jezus in de toekomst weer “op dezelfde wijze” van boven weer naar beneden op de aarde komen (Hand.1:10-11). Jakobus zegt: “Elke goede gave en elk volmaakt geschenk is van boven en daalt neer van de Vader der lichten” (1:17). En in 3:17 lezen we: “Maar de wijsheid die van boven is, is ten eerste rein, vervolgens vreedzaam, welwillend, voor rede vatbaar, vol barmhartigheid en goede vruchten, onpartijdig en ongeveinsd.”
Zo hebben we Bijbels gedefinieerd wat ‘boven’ is. Al het andere is dus ‘beneden’.
Beneden
Als de cruciale gebeurtenis op Golgotha plaatsvindt, scheurt het gordijn van de tempel van boven naar beneden lezen we in Mattheüs 27:51. De actie werd van bovenaf ingeleid en eindigde beneden.
Het gevolg was dat het aardse heiligdom open en bloot lag voor iedereen.
Zacheüs was kennelijk klein van gestalte. Hij zocht het hogerop, omdat hij toch wel erg nieuwsgierig was om Jezus te zien. Maar Jezus ziet hem in die boom en zegt: ”Zacheüs haast u en kom naar beneden, want heden moet Ik in uw huis verblijven.”
En om alles nog wat scherper te stellen, zegt de Heere Jezus tegen de Farizeeën en andere toehoorders in Johannes 8, vers 23: “U bent van beneden, Ik ben van boven; u bent van deze wereld, Ik ben niet van deze wereld.”
Voor ‘wereld ‘staat hier in het Grieks: ’kosmos’, d.w.z. alles wat de Heere God geschapen heeft en die is dus ook beneden; in ieder geval beneden de bovenste hemel (der hemelen).
Buiten en binnen
Daar, heel hoog boven ons, is volgens Hebreeën 6:19 het binnenste ‘Heiligdom’ van de Heere God. Het heilige der heiligen van de tempel op de aarde was daar een afbeelding van: “Want Christus is niet binnen gegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is en dat een tegenbeeld is van het ware, maar in de hemel zelf, om nu voor het aangezicht van God te verschijnen voor ons” (Hebr. 9:24).
Iedere aardse hogepriester moest één keer per jaar in het aardse heiligdom naar binnen mét bloed om verzoening tot stand te brengen. Maar Christus hoefde dat maar één keer te doen: “… door bloed van bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed voor eens en altijd binnengegaan in het heiligdom en heeft een eeuwige verlossing teweeg gebracht” (Hebr. 9:12).
Christus is dus naar boven en toen binnen gegaan in het echte Heiligdom. Dat Heiligdom daar boven is dus tegelijkertijd binnen en dan moet dus hetgeen hier beneden is, buiten zijn.
En dat klopt ook met wat we lezen in Kolossenzen 4, vers 5: “Wandel met wijsheid bij hen die buiten zijn, en buit de geschikte tijd uit.” En in 1 Korinthe 5:12 zegt Paulus: “Het is toch niet aan mij om hen die buiten zijn te oordelen?”
Ongelovigen staan dus buiten, hoewel ze in de praktijk naast ons kunnen staan. Maar de gelovigen in deze genadeperiode zijn overgeplaatst in het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde en die zijn dus binnen (Kol. 1:13); zij zijn hemelburgers (Fil. 3:20). Dat is onze nieuwe hemelse status hoewel we nog steeds hier beneden op de aarde rondwandelen.
Binnengaan in het Koninkrijk of buiten tanden knarsen?
Voornamelijk in het evangelie naar Mattheüs wordt over het aardse Koninkrijk gesproken waar dient te worden binnengegaan (Matt. 5:20; 7:21; 19:23; 23:13).
De nieuwe slogan van Johannes de doper was: “Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen” (Matt.3:2). Dat was vanaf toen de actuele boodschap. De Koning was immers geboren op de aarde en Zijn volk had Hem moeten herkennen en erkennen. Maar afgezien van een handjevol trouwe volgelingen bleef de massa onbekeerd. Men was wel enthousiast over tekenen en wonderen, zoals genezingen en dergelijke, maar men ging niet in geloof en overgave het Koninkrijk binnen. Ja, men werd er zelfs van weerhouden!
In dit evangelie wordt een aantal keren gezegd dat het buiten dit beloofde Koninkrijk niet goed toeven is, want er wordt gejammerd en tanden geknarst.
In Mattheüs 13:42 staat: “De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden en zij zullen uit Zijn Koninkrijk verzamelen alle struikelblokken en hen die de wetteloosheid doen, en zij zullen hen in de vurige oven gooien: daar zal gejammer zijn en tandengeknars” (zie verder Matt. 8:12; 13:50; 22:13; 24:51; 25:30 en Luk. 13:28).
Allemaal erg onaantrekkelijke zaken die het gevolg zijn van het zich niet bekeren van en het aanvaarden van Jezus als Messias en Koning.
De schuld daarvan lag voor een groot deel ook bij de geestelijke leiders in die tijd (en tegenwoordig is het soms niet anders). In Mattheüs 23:13 zegt de Heere Jezus: “Maar wee u, Schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen: u gaat er immers zelf niet binnen, en hen die er binnen willen gaan, laat u er niet binnengaan.”
En onder de aarde?
In Exodus 20:4 wordt tegen Israël gezegd dat ze geen beeld(en) moesten maken: “… geen enkele afbeelding van wat in de hemel of beneden op de aarde of in het water onder de aarde is.”
De wateren zijn veelal lager dan het gemiddelde aardoppervlak en dat niveau wordt ’onder de aarde’ genoemd.
Ga je nog lager dan spreekt de Bijbel over de ‘onderste plaats’ als de plaats waar zich iedereen bevindt die gestorven is, volgens Ezechiël 31:14 en 18; het wordt ook de ‘onderste kuil‘ genoemd. (zie ook Ezech. 21:18 en 23).
Het gaat hier natuurlijk over het ‘dodenrijk’ dat in het Hebreeuws ‘sheol’ wordt genoemd. Ga je daarheen, naar beneden, dan ga je dus verder van de Heere God af.
Er wordt over het graf en het dodenrijk gesproken als een kuil of een put en dat het er diep is.
Ezechiël 32, vers 18: “Mensenkind, klaag over de menigte van Egypte, en doe die neerdalen (…) in de onderste plaatsen van de aarde, bij hen die in de kuil zijn neergedaald.” Er moet worden ‘neergedaald’ om er te komen dus het zit onder de aardoppervlakte.
Als Jakob wordt verteld dat zijn lievelingszoon Jozef verscheurd is door een wild beest, verzucht hij: ”Voorzeker, ik zal treurend naar mijn zoon in het graf afdalen.” Voor ‘graf’ staat hier weer het Hebreeuwse ‘sheol’.
Als we alle teksten opzoeken waar sprake is van dit ‘dodenrijk’ zal blijken dat alle mensen die sterven daar naartoe gaan, gelovigen en ongelovigen in ieder geval gedurende de periode van het Oude Testament. Prediker 3, vers 20: ”Zij allen gaan naar één plaats, ze zijn allen uit het stof en keren allen terug naar het stof.”
Het woord sheol is soms wel behoorlijk suggestief vertaald, zoals in Numeri 16:32 en 33. Het betreft hier Korach, Datam en Abiram die de fout ingingen, waarna er een oordeel wordt uitgesproken en uitgevoerd. Vers 32: “De aarde opende haar mond en verzwolg hen, met hun gezinnen, en alle mensen die Korach toebehoorden en al hun bezittingen. En zij daalden levend af naar het graf” (HSV). De Statenvertaling zegt hier: “… ze voeren levend ter helle.”
Maar voor ’graf’ en ‘helle’ staat er gewoon het Hebreeuwse woord sheol en dat is het dodenrijk.
Wat er echt gebeurde was dat de aarde zich opende, de mensen vielen erin en ze werden allemaal op slag gedood. Hun lichamen bleven daar dus liggen ergens in de aarde. Hun levensgeest ging terug naar God, zoals ook beschreven wordt in Prediker 12:7. De mensen zelf gingen naar het dodenrijk waar ze nog steeds wachten op het oordeel op de jongste dag.
Hoe zijn de omstandigheden in het dodenrijk?
De omstandigheden in dat rijk der doden daar diep onder de aarde worden wel omschreven in de Bijbel:
Psalm 6:6 “Want in de dood is er geen gedachtenis aan U, wie zal U loven in het graf?”
Psalm 88:3 “U hebt mij in de onderste kuil gelegd, in duistere oorden, in diepten”.
Prediker 9:10 “Alles wat uw hand vindt om te doen, doe dat naar uw vermogen, want er is geen werk, geen overleg, geen kennis of wijsheid in het graf, waar u naar toe gaat”.
In het dodenrijk is het dus donker en stil, er is geen overleg en er zijn geen gedachten en de Heere God wordt niet geprezen. Alle personen die daar verblijven wachten dus op de jongste dag bij de algemene opstanding der doden. Dat is bijvoorbeeld aan de orde in Lukas 11:31-32.
En tot die tijd hebben ze geen idee van tijd, ze zijn als het ware stilgezet. Maar hoe het ook zij, steeds gaat het over een kuil of een put of een onderste kuil of het graf. Allemaal onder het aardoppervlak en ver bij God vandaan. Er blijken ook verschillende afdelingen in dat dodenrijk te zijn, maar dat valt buiten het kader van dit artikel.
De buitenste duisternis
In het gesprek tussen de Heere Jezus en de gelovige centurion (Matt. 8:11) zegt Hij: “Maar Ik zeg u dat velen komen van oost en west en zij zullen aan tafel gaan met Abraham, Izak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen, en de kinderen van het Koninkrijk zullen buitengeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.”
Dat klopt met bijvoorbeeld Spreuken 2:21 en 22: “De vromen zullen immers de aarde bewonen, en de oprechten zullen erop overblijven. De goddelozen echter zullen van de aarde uitgeroeid worden, trouwelozen zullen ervan worden weggerukt.”
Job 18:17 “De gedachtenis aan hem (de goddeloze uit vers 5) zal van de aarde vergaan... ”.
Ps. 104:35 “De zondaars zullen van de aarde verdwijnen, de goddelozen zullen er niet meer zijn”.
Buiten het (komende) aardse Koninkrijk voor Israël is dus ‘buiten’ en daar is duisternis.
Mattheüs 13, vers 40: “Zoals dan het onkruid verzameld en met vuur verbrand wordt, zo zal het ook zijn aan het einde van deze wereld (Gr. aioon, eeuw). De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk verzamelen alle struikelblokken en hen die de wetteloosheid doen en zij zullen hen in de vurige oven werpen: daar zal gejammer zijn en tandengeknars. Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon, in het Koninkrijk van hun Vader” (zie ook Matt. 22:13).
Zo zal het dus gaan in de toekomst. De bekeerde gelovigen mogen blijven in het Koninkrijk op de aarde en de onbekeerden worden eruit gezet. Dat geeft een duidelijke verklaring voor de vraag die opkomt bij Mattheüs 24, vers 41: “Dan zullen er twee op de akker zijn: de één zal (aan)genomen worden en de ander zal (achter)gelaten worden” (zie ook Luk. 17:35).
Als je dit voor het eerst zo leest, klinkt je dat misschien een beetje vreemd in de oren, maar het klopt precies met de voorgaande teksten. Het is in Mattheüs en Lukas een beetje suggestief vertaald. De indruk wordt gewekt dat diegene die ‘achter’ gelaten wordt het slechtste af is, maar het is precies andersom. Van de twee vrouwen die aan het malen zijn mag er één in het aardse Koninkrijk blijven, en letterlijk staat er: zij wordt gelaten en de andere wordt genomen. Zij mag niet blijven en wordt ‘buiten’ geplaatst.
Dit gaat realiteit worden voor het Koninkrijk der hemelen voor Israël. Daarom leerde Jezus zijn discipelen bidden: “Uw Koninkrijk kome” (Matt. 6:10). Het moet op de aarde gevestigd worden, want het is een aards Koninkrijk met als hoofdstad Jeruzalem en het volk Israël is een aards volk met aardse zegeningen en een aardse toekomst.
Wij echter, gelovigen in deze genadeperiode, die het Lichaam van Christus vormen, zijn een hemels volk met hemelse zegeningen en een hemelse toekomst. We zijn burgers van een rijk dat boven is volgens Filippenzen 3:20, hemelburgers dus.
Conclusie
Recht boven ons is de hemel der hemelen; daar is ons burgerschap en daar is onze positie. Onze status en positie zijn dus boven en binnen. Na het sterven van ons aardse lichaam gaan wij naar de hemel, krijgen een hemels lichaam met een andere hemelse glans (1 Kor. 15:49).
Voor wat betreft Israël liggen de zaken anders. Het volk Israël heeft een roeping en bestemming op aarde en dat gaat in de toekomst door de Heere God ten uitvoer worden gebracht. Degenen van Israël die teruggekeerd zijn tot de Heere God en Zijn wetgeving (bekeerden) zullen het land beërven en de niet-bekeerden zullen daar buiten zijn.
Wij, als leden van het Lichaam van Christus, zijn binnen gegaan in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde. Wij gaan na het sterven (‘ontbonden te zijn’) naar onze hemelse Vader boven, want wij zijn hemelburgers. Dat is (nu al) ons domicilie. En dan zijn we definitief boven én binnen!