Als Petrus in de gaten heeft dat het daadwerkelijk de Heere Jezus is, zegt hij: “Heere, als U het bent, geef mij dan bevel over het water naar U toe te komen. Hij zei: Kom! En Petrus klom uit het schip en liep op het water om bij Jezus te komen. Maar toen hij op de sterke wind lette, werd hij bevreesd, en toen hij begon te zinken, riep hij: Heere, red mij! Jezus stak meteen Zijn hand uit, greep hem vast en zei tegen hem: Kleingelovige, waarom hebt u getwijfeld?" (vs. 28-31). Petrus loopt over het water en roept: Heere redt mij. En Hij doet het. De Heere Jezus is de Redder.
Redder
De Bijbel spreekt over God als de Redder. Paulus noemt God de Redder of Zaligmaker in 1 Timotheüs 2:3 en 4:10. In het Nieuwe Testament komt vierentwintig keer het Griekse woordje soter voor (Redder, Zaligmaker, Heiland). Zestien keer wordt het verbonden aan de Zoon, de Heere Jezus, en acht keer aan de Vader. Paulus gebruikt het woord twaalf keer in zijn brieven en heeft het dan zes keer over de Vader en zes keer over de Zoon. Paulus schrijft aan Titus: "Genade, barmhartigheid en vrede zij u van God de Vader en van de Heere Jezus Christus, onze Zaligmaker" (Tit. 1:4). Eigenlijk zijn ze allebei onze Redder.
Petrus dreigt te vergaan en schreeuwt het uit: Heere, redt mij. Zijn hoop is gevestigd op de Heere Jezus. Hij is degene op Wie ook wij onze hoop mogen vestigen: "Paulus, een apostel van Jezus Christus, overeenkomstig het bevel van God, onze Zaligmaker, en van de Heere Jezus Christus, onze hoop" (1 Tim. 1:1). Hoop en redding horen bij elkaar. Redding spreekt over de uitgestoken hand van God. De mens denkt zelf in staat te zijn om bij God te komen en het dan goed te hebben. Maar God is Degene Die Zijn hand uitsteekt, het gaat van Hem uit. God nadert tot de mens.
Adam
Al vanaf het begin van de Bijbel steekt God Zijn hand uit. Wanneer Adam en Eva van de vrucht hebben gegeten, verbergen ze zich voor God: "En zij hoorden de stem van de HEERE God, Die in de hof wandelde, bij de wind in de namiddag. Toen verborgen Adam en zijn vrouw zich voor het aangezicht van de HEERE God te midden van de bomen in de hof. En de HEERE God riep Adam en zei tegen hem: Waar bent u?" (Gen. 3:8 en 9). Maar God gaat op zoek naar Adam en steekt Zijn hand naar hem uit.
Noach
In de tijd van Noach was er enkel boosheid en slechtheid onder de mensen. Noach vond genade in de ogen van de HEERE. "Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven; want alle vlees had een verdorven levenswandel op de aarde. Daarom zei God tegen Noach: Het einde van alle vlees is voor Mijn aangezicht gekomen, want de aarde is door hen vervuld met geweld; en zie, Ik ga hen met de aarde te gronde richten" (Gen. 6:12 en 13). Noach leeft te midden van die ellende en God zoekt Hem op, en geeft hem de opdracht om een ark te bouwen, zodat hij gered kan worden in het oordeel van de zondvloed. Foto p 12-14 noahs-ark-pix
Abram
Na de zondvloed lezen we over Abram, die in Ur der Chaldeeën woont, samen met Saraï. En hij krijgt van God de opdracht om te vertrekken: "De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal. Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn" (Gen. 12:1 en 2). God zoekt Abram op. Het is niet Abrams plan en dat hij de Heere God erbij betrekt. Nee, het plan gaat helemaal van God uit.
Mozes
Mozes zag een brandende braamstruik: "Mozes zei: Laat ik nu naar dat indrukwekkende verschijnsel gaan kijken, waarom de doornstruik niet verbrandt. Toen de HEERE zag dat hij ging kijken, riep God tot hem uit het midden van de doornstruik en zei: Mozes, Mozes! Hij zei: Zie, hier ben ik! En Hij zei: Kom hier niet dichterbij. Doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats waarop u staat, is heilige grond. Hij zei verder: Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes bedekte zijn gezicht, want hij was bevreesd God aan te kijken. De HEERE zei: Ik heb duidelijk de onderdrukking van Mijn volk, dat in Egypte is, gezien en heb hun geschreeuw om hulp vanwege hun slavendrijvers gehoord. Voorzeker, Ik ken hun leed" (Exod. 3:3-7). God spreekt tegen Mozes, want God wil Zijn volk redden. God doet de dingen op Zijn tijd en Mozes aanvaardt het in geloof.
Saulus
Binnen het Jodendom van zijn tijd was Saulus druk doende met zijn ‘eigendunkelijke godsdienst’. Hij meende goed bezig te zijn door de christenen te vervolgen, maar hij deed de dingen zonder God: "En terwijl hij onderweg was, gebeurde het dat hij dicht bij Damascus kwam. En plotseling omscheen hem een licht vanuit de hemel, en toen hij op de grond gevallen was, hoorde hij een stem die tegen hem zei: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij? En hij zei: Wie bent U, Heere? En de Heere zei: Ik ben Jezus, Die u vervolgt. Het is hard voor u, met de hielen tegen de prikkels te slaan. En hij zei, bevend en verbaasd: Heere, wat wilt U dat ik doen zal? En de Heere zei tegen hem: Sta op en ga de stad in en daar zal u gezegd worden wat u moet doen" (Hand. 9:3-6).
Ananias vertelt wat hij moet doen: "En Ananias ging heen en ging het huis binnen; en na hem de handen opgelegd te hebben, zei hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gestuurd, namelijk Jezus, Die u verschenen is op de weg waarlangs u gekomen bent, opdat u weer ziende zou worden en met de Heilige Geest vervuld zou worden" (Hand 9:17). God steekt Zijn hand uit naar Saulus en verlost hem. Het overkwam de latere apostel Paulus allemaal. Ook hier gaat het van God uit.
Wij
God volvoert Zijn plan. Hij is de Redder en geeft alles in genade. God steekt Zijn hand niet uit, omdat mensen zo lief en aardig zijn en het zo goed voor elkaar hebben. Of omdat mensen het waard zijn om erbij te horen. Dat doen wij als mensen wel onder elkaar. Bij God is alles genade. "Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, heeft ons door Zijn grote liefde, waarmee Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de overtredingen, met Christus levend gemaakt – uit genade bent u zalig geworden – en heeft ons met Hem opgewekt en met Hem in de hemelse gewesten gezet in Christus Jezus, opdat Hij in de komende eeuwen de alles overtreffende rijkdom van Zijn genade zou bewijzen, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus" (Efe. 2:4-7).
Door genade zijn we gered. God bewijst Zijn alles overtreffende rijkdom van genade aan en in ons. Genade is een gunst. Wij kunnen anderen helpen en ons over ellendigen ontfermen en hen gunst verlenen. We kunnen elkaar helpen door mededogen en medelijden. Dat is menselijk. Je geeft het, omdat anderen er ook wel recht op hebben. Terecht vinden wij dat ze het waard zijn.
God echter betoont Zijn gunst aan mensen die het niet waard zijn om iets te ontvangen. Wij krijgen wat we niet verdienen en krijgen niet wat we wel verdienen. Daarom is God de Redder in Zijn Zoon, de Heere Jezus Christus. Toen Petrus riep om hulp, redde de Heere hem, omdat de Heere ieder mens wil redden. God geeft met gulle hand, met Zijn Rechterhand, met Zijn Zoon. Dat is de blijde boodschap van de Bijbel. God steekt Zijn hand uit en wil hand in hand met ons het leven door.
Vijf is genade
God steekt ons Zijn hand toe en zegt als het ware: geef me de vijf. Vijf is het getal van de genade. De vijfde letter in het Hebreeuwse alfabet is de hee. Het woord ‘hee’ betekent: venster. Je ziet ook een klein raampje in de letter. Er is uitzicht; als je naar buiten kijkt, zie je de hemel. Voor Petrus was er geen uitzicht, maar vanwege de genade die God geeft, werd hij gered. De Heere zegt als het ware: geef me je hand.
Wanneer God een verbond sluit met Abram en hem uitzicht geeft op een geweldige toekomst, geeft Hij Abram een extra letter in zijn naam, de letter hee. Zijn naam wordt: Abraham. Er was geen reden voor de Heere om Abram te kiezen, behalve dat hij uit het geslacht van Seth was. Maar God geeft genade. Wanneer God het verbond sluit met Abraham worden er vijf dieren geslacht (Gen. 15:9). Dan geeft God beloften aan Abraham: een verbond, een volk, een nageslacht, een land, een zoon. Er komt uitzicht in het leven van Abraham. Uit het geslacht van Abraham is de Redder geboren.
God gaf ook uitzicht op een nieuw land, en Abraham getuigde ervan. Hij verwachtte zelfs ‘de stad met fundamenten’ (Hebr. 11:10).
Door het venster naar buiten
Door een venster kijk je naar buiten. Door een venster kun je ook in de vrijheid komen. De twee verspieders die in Jericho zijn, worden door Rachab bevrijd. Zij erkende de almacht van God. Ze had begrepen dat de mannen gered moesten worden: "Daarop liet zij hen neer met een touw door het venster, want haar huis bevond zich op de stadsmuur en zij woonde op de muur" (Joz. 2:15). De mannen worden via een rood koord (beeld van het bloed en de redding van de Heere Jezus) door het venster in de vrijheid gezet, buiten de stadsmuur. Hun leven was in gevaar in de stad, ze konden door de soldaten gepakt worden. Na de bevrijding hadden ze weer uitzicht op hun verdere leven.
Paulus heeft hetzelfde meegemaakt: "In Damascus liet de stadhouder van koning Aretas de stad van de Damascenen bewaken, omdat hij mij gevangen wilde nemen; en door een venster werd ik in een mand door de muur neergelaten en ontvluchtte zo zijn handen" (2 Kor. 11:32-33). Door het venster heen was er zicht op redding. Het was genade van God dat ze werden gered.
Vijf
Vijf komt na vier. Vier heeft te maken met de wereld, vier jaargetijden, vier windstreken. In het statenbeeld van Daniël zijn er vier koninkrijken. Het vijfde koninkrijk is het koninkrijk van de Zoon, dat uitgebeeld wordt door de steen die het beeld vermorzelt. Van deze wereld hoeven we het niet te verwachten. De overwinning wordt behaald door de vijfde. David zoekt vijf gladde stenen. Vier zijn niet nodig de vijfde geeft de overwinning.
Paulus schrijft: "In de gemeente echter wil ik liever vijf woorden spreken met mijn verstand, om ook anderen te onderwijzen, dan tienduizend woorden in een andere taal" (1 Kor. 14:19). ‘Vijf woorden’ spreekt van de genade die God geeft.
God steekt Zijn hand uit
"Als ik middenin de benauwdheid verkeer, maakt U mij levend; U strekt Uw hand uit tegen de toorn van mijn vijanden, Uw rechterhand verlost mij" (Ps. 138:7). Het begint met de nood van de mens en dan steekt God Zijn hand uit. Foto p 12-14 helping hands-1
De mens roept het uit naar God: "Steek Uw handen uit van omhoog, bevrijd mij en ontruk mij aan de grote wateren, uit de hand van vreemdelingen" (Ps. 144:7). Alleen God kan bevrijden. De mens kan een beetje gunst verlenen of medelijden tonen, want ‘ach die ander heeft ook wel recht op een goed leven’. Maar omdat God ons heeft liefgehad toen wij zondaren waren, zegt Hij: Kom maar bij mij.
Ezechiël geeft ook een mooi voorbeeld: "Maar u, mensenkind, luister naar wat Ik tot u spreek. Wees niet opstandig, zoals dit opstandige huis. Doe uw mond open en eet wat Ik u geef. Toen zag ik, en zie, er was een hand naar mij uitgestoken. En zie, daarin was een boekrol" (Ezech. 2:8-9). We moeten luisteren naar God. Het gaat niet om wat wij vinden of spreken. God geeft met Zijn uitgestoken hand het Woord van God.
"En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid" (Joh. 1:14). De persoon van de Heere Jezus Christus is de machtige Rechterhand Die verlossing geeft.
"Hij heeft ons voorbestemd om als Zijn kinderen aangenomen te worden, door Jezus Christus, in Zichzelf, overeenkomstig het welbehagen van Zijn wil" (Efe. 1:5). We hebben dit niet verdiend, maar God geeft ons dit "… tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade, waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde. In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de overtredingen, overeenkomstig de rijkdom van Zijn genade" (Efe. 1:6-7).
Alles wat God geeft, is overeenkomstig Zijn genade: verlossing, vergeving en nieuw leven. Hij steekt Zijn hand uit naar ons. Laten we die Hand vastpakken en God danken voor het uitzicht dat Hij geeft en laten we genieten van die genade. En als het dan moeilijk wordt en angst of benauwdheid ons overvalt, denk dan aan de woorden die de Heere tot de discipelen sprak: “Heb goede moed, Ik ben het; wees niet bevreesd.”