Bekeren
Dit woord komt in het laatste Bijbelboek diverse keren voor. In hoofdstuk 2 en 3 waarschuwt de Heere de gemeenten voor moreel verval en roept hen op tot bekering (Opb. 2:5, 16, 21 en 22; 3:3 en 19). Later, in de hoofdstukken 9 en 16, wordt duidelijk dat mensen die afschuwelijke plagen ondergaan, zich niet bekeren. Je vraagt je af hoe dat in de wereld mogelijk is.
Het woord ‘bekeren’ is in Openbaring de vertaling van het Griekse werkwoord ‘metanoeo’. Dit is een samentrekking van ‘meta’ (= verandering) en ‘noeo’ (verstand, denken). Dit leidt tot deze betekenis(sen): omdenken, van gedachten veranderen, tot inkeer komen, tot bezinning komen, e.d.
Het gaat dus om een ommekeer in het denken (en daaruit voortvloeiend: handelen) van mensen. De mens wordt als zondaar geboren, zoals David zegt: “Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen” (Ps. 51:7).
Zijn/haar denken is dan ook niet gericht op God, daarvoor is een ommekeer nodig, bekering. Om dat te bewerkstelligen heeft God door de eeuwen heen de oproep tot bekering laten klinken door Zijn Woord, rechtstreeks of via zijn dienstknechten. En op het moment dat iemand Zijn boodschap hoort, wordt hij of zij geacht het te geloven c.q. te gehoorzamen. Zo bracht Abel door het geloof een beter offer dan Kaïn (Hebr. 11:4), hetgeen hem overigens duur kwam te staan: hij werd gedood door zijn broer. Later lezen we over Abram. God sprak tot hem en dan staat er: “En hij geloofde in de HEERE, en Die rekende hem dat tot gerechtigheid” (Gen. 15:6). Enfin, zo zijn er meer voorbeelden van mensen die Gods boodschap hoorden en dat bracht een ommekeer in hun denken: zij geloofden in Hem.
Jona in Ninevé
De opdracht van God was duidelijk: kondig voor Ninevé het oordeel aan: “En Jona begon de stad in te gaan, één dagreis. Hij predikte en zei: Nog veertig dagen en Ninevé wordt ondersteboven gekeerd! (Jona 3:4). De reactie was duidelijk: “De mensen van Ninevé geloofden in God. Zij riepen een vasten uit en trokken rouwgewaden aan, van de grootste tot de kleinste onder hen” (vs. 4). Gevolg was dat het oordeel niet werd voltrokken!
In het Nieuwe Testament vinden we een commentaar op deze geschiedenis. Zijn eigen volk aanvaarde de Heere Jezus niet als de gezonden Messias, zij verlangden een teken. En dan zegt de Heere: “De mannen van Nineve zullen opstaan in het oordeel samen met dit geslacht en zullen het veroordelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona; en zie, meer dan Jona is hier! (Matt. 12:41). Het woord ‘bekeerd’ is hier ‘metanoeo’: zij kwamen tot inkeer!
‘Wee u’
Wat die tekenen betreft, die zijn in die tijd overvloedig gegeven. De bediening van de Heere werd gekenmerkt door het doen van tekenen en wonderen. Sommigen kwamen daardoor tot geloof, maar de meerderheid kwam niet tot inkeer. In Mattheüs 11 beklaagt de Heere Zich: “Toen begon Hij de steden waarin de meeste krachten door Hem verricht waren, te verwijten dat zij zich niet bekeerd hadden: “Wee u, Chorazin, wee u, Bethsaïda! Want als in Tyrus en Sidon de krachten gebeurd waren die in u plaatsgevonden hebben, dan zouden zij zich allang in zak en as bekeerd hebben” (vs. 20 en 21). Hetzelfde geldt voor Kapernaüm (vs. 23). Ondanks de duidelijke manifestatie van God en de oproep tot bekering, bleven de meesten ongelovig en vertrouwden zich niet aan de Heere toe.
Het feit dat mensen zich niet bekeerden, kwam ook door de negatieve invloed van hun leiders, de Joodse elite, priesters, Farizeeën, schrift- en wetgeleerden, e.a. Zij zagen de Heere Jezus niet als de beloofde Verlosser, maar beschouwden Hem als hun vijand. In Mattheüs 23:13 zegt de Heere over hen: “Maar wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen; u gaat er immers zelf niet binnen, en hen die er binnen willen gaan, laat u er niet binnengaan.”
Onvergeeflijk en onmogelijk
In Mattheüs 12 lezen we over iemand die door een demon bezeten was; bovendien was hij blind en hij kon niet spreken. De Heere Jezus genas hem: “En heel de menigte was buiten zichzelf en zei: Is dit niet de Zoon van David?” (vs. 23). Vervolgens kwamen de leidslieden in actie: “Maar de Farizeeën hoorden dit en zeiden: Deze drijft de demonen alleen maar uit door Beëlzebul, de aanvoerder van de demonen” (vs. 24). Nota bene, de Zoon van God wordt hier afgeschilderd als een dienaar van de satan! Echter, alle wonderen en tekenen werden door Hem verricht in de kracht van Gods Geest. Hun beschuldiging was dan ook onvergeeflijk: “Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal de mensen vergeven worden, maar de lastering tegen de Geest zal de mensen niet vergeven worden, En wie een woord spreekt tegen de Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar wie tegen de Heilige Geest spreekt, het zal hem niet vergeven worden, niet in deze eeuw (Gr. aioon), en ook niet in de komende” (vs. 31-32).
De zonde tegen de Heilige Geest is dus niet zomaar ongelovig zijn, ofzo, maar bewust de krachtige manifestatie van Gods Geest loochenen en het benoemen als werk van de satan. Kort gezegd: satan dienen en verheerlijken in plaats van God de eer te geven en Hem te dienen.
In Hebreeën 6 wordt dat thema ook aangesneden. Op onnavolgbare wijze heeft God destijds door de prediking, aangevuld met tekenen en wonderen, opgeroepen tot ‘bekering (Gr. metanoia) van dode werken en van geloof in God’ (vs. 1). Wat had de Heere God nog meer moeten en kunnen doen om de Israëlieten te overtuigen en te bewegen tot geloof (vgl. Jes. 5:1 e.v.)? Op een gegeven moment is de grens van het mogelijke bereikt, zegt ook de schrijver van de Hebreeënbrief: “Want het is onmogelijk om hen die eens verlicht zijn geweest, die de hemelse gave geproefd hebben en deelgenoot zijn geworden van de Heilige Geest, en die het goede Woord van God geproefd hebben en de krachten van de komende wereld (beter: eeuw, Gr. aioon), en die daarna afvallig worden, weer opnieuw tot bekering te brengen, omdat zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw kruisigen en openlijk te schande maken. Want de aarde die de regen indrinkt, die er dikwijls op valt, en die nuttig gewas voortbrengt voor hen door wie hij ook bewerkt wordt, ontvangt zegen van God. Maar de aarde die dorens en distels voortbrengt, is verwerpelijk en de vervloeking nabij, waarvan het einde tot verbranding leidt” (vs. 4-8).
Zo’n onverzettelijke anti-houding tegenover de goede wil van God, laat in de praktijk geen ruimte meer voor geloof en overgave, en het ontvangen van het (beloofde) heil. Laat staan dat zoiets tot eer van God kan zijn: “Zonder geloof is het echter onmogelijk God te behagen. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij beloont wie Hem zoeken” (Hebr. 11:6).
Eindtijd
Nu naar de toekomst. Het boek Openbaring gaat over de dingen die te maken hebben met de Dag des HEEREN. Johannes was “… in de geest op de dag des Heeren” (hs. 1:10). Hij heeft als het ware een blik mogen slaan in toekomstige gebeurtenissen. Zo heeft hij gezien dat God Zich niet langer verborgen houdt, maar op indringende wijze gaat optreden. Dit alles om een einde te maken aan het satanisch regime en de zonde en ongerechtigheid van de mensen, ook dan veelal aangevoerd door de leiders, de elite. Het zal een totaal andere tijd zijn dan we tot nu toe gewend zijn. In het 6e hoofdstuk staat dat de hemel geopend gaat worden, hetgeen een ongelooflijke schrikreactie onder de mensen, groot en klein, teweegbrengt. Wie had dat ooit voor mogelijk gehouden, dat er een fysieke hemel is boven de aarde… Men vlucht weg en zoekt een veilig heenkomen. De troon van God wordt zichtbaar en men wil zich het liefst verbergen: “Want de grote dag van Zijn toorn is aangebroken en wie kan staande blijven?” (vs. 17).
Oordelen
De Heere Jezus heeft tijdens Zijn verblijf op aarde al gewaarschuwd voor een tijd van oordeel in de toekomst en de apostel Paulus sprak erover op de Areopagus, ten overstaan van de Griekse wijsgeren. Hij verkondigde hen de ‘onbekende God’ en deed een dringende oproep: “God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden van de onwetendheid, nu overal aan alle mensen dat zij zich moeten bekeren (Gr. metanoeo), en wel omdat Hij een dag vastgesteld heeft, waarop Hij de wereld (beter: aardbodem, Gr. oikoumene) rechtvaardig zal oordelen door een Man Die Hij daartoe aangesteld heeft. Daarvan heeft Hij aan allen het bewijs geleverd door Hem uit de doden te doen opstaan” (Hand. 17:30-31).
Die ‘dag’ is de Dag des HEEREN en die ‘Man’ is de Heere Jezus Christus, de Zoon van God en de Zoon des mensen (vgl. Joh. 5:22-27).
Johannes ziet opeenvolgende oordelen die over de aarde zullen komen. Eerst de zogenoemde zeven ‘bazuinoordelen’ (hs. 8), dan de zeven ‘plagen’ (hs. 15) en tenslotte de zeven ‘schalen van de toorn van God’ (hs. 16).
Van meet af aan wordt duidelijk dat de mensen, die vreselijk gebukt gaan onder deze oordelen, waarbij talloze doden te betreuren zijn, zich niet tot God keren om Hem de eer te
geven: “En de overige mensen, die niet door deze plagen werden gedood, bekeerden (Gr. metanoeo)
zich niet van de werken van hun handen; zij bleven de demonen aanbidden en de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen zien, horen of lopen. Ook bekeerden zij zich niet van hun moorden, hun tovenarij, hun ontucht en het plegen van diefstal” (hs. 9:20-21).
De mensen die overblijven “bekeerden zich niet", staat er. Het woordje ‘niet’ (Gr. oudé) kan ook weergegeven worden als: ‘toch niet’, zoals de NBG-’51 vertaling heeft: de mensen “bekeerden zich toch niet van de werken hunner handen”. Deze weergave is indringender, het drukt iets uit van verbazing en ook van onverzettelijkheid. Zelfs de plagen waarmee de mensen wordt geteisterd, brengen geen verandering, geen ommekeer, in hun denken en handelen.
In hoofdstuk 16 wordt het nog heftiger. Daar blijkt dat mensen zich niet bekeren en zich zelfs verzetten en God lasteren: “En de mensen werden verzengd door grote hitte. Maar zij lasterden de Naam van God, Die macht heeft over deze plagen, en zij bekeerden zich niet om Hem eer te geven. En de vijfde engel goot zijn schaal uit over de troon van het beest, en zijn koninkrijk werd verduisterd. En zij beten op hun tong van pijn. En zij lasterden de God van de hemel vanwege hun pijn en vanwege hun zweren, maar zij bekeerden zich niet van hun werken” (vs. 9-11).
Meer dan slecht
Voordat het oordeel van de zondvloed kwam “over de wereld van de goddelozen” (2 Petr. 2:5) kwalificeerde de Heere God die ‘oude wereld’ als volgt: “En de HEERE zag dat de slechtheid van de mens op de aarde groot was, en dat al de gedachtespinsels van zijn hart elke dag alleen maar slecht waren” (Gen. 6:5). Die slechtheid (of: boosheid, kwaadheid) komt voort uit de zondigheid van de mens. De Spreukendichter schreef: “Het kwaad achtervolgt de zondaars …” (13:21) en dat zal in de eindtijd zeker blijken. Vandaag nemen we al veel slechtheid, boosheid, kwaadheid waar, maar dat is nog maar een zwakke afspiegeling van de situatie in de eindtijd. Dan is het meer dan slecht … Dan worden alle grenzen overschreden. Het kwaad komt tot een hoogtepunt, bijvoorbeeld als op de ‘heilige plaats’ in Jeruzalem een beeld wordt opgericht ter ere van de satan (Matt. 24:15, Opb. 13). Dit beeld wordt de ‘gruwel der verwoesting’ genoemd: een afgodsbeeld dat enorme verwoesting teweeg zal brengen.
Hoe kan dat?
Tenslotte de vraag hoe het toch mogelijk is, dat mensen zich in die tijd van zware oordelen toch niet tot God keren en buigen voor Hem. God laat zelfs nog op wonderbare wijze de boodschap horen: “En ik zag een andere engel, die hoog aan de hemel vloog. En hij had het eeuwige Evangelie, om dat te verkondigen aan hen die op de aarde wonen, en aan elke natie, stam, taal en volk. En hij zei met een luide stem: Vrees God en geef Hem eer, want het uur van Zijn oordeel is gekomen. En aanbid Hem Die de hemel, de aarde, de zee en de waterbronnen gemaakt heeft” (Opb. 14:6-7).
Ongetwijfeld zijn er die zich wel tot Hem keren en geloven, maar het gros van de mensen verhardt zich, keert zich van God af en blokkeert zodoende de weg naar het heil. Sterker nog, zij lasteren God, in navolging van de leiders, het beest (Opb. 13:4-6) en de valse profeet. De wereld verzinkt in een (korte) nacht van ongekende (geestelijke) duisternis, zonde, ongerechtigheid, kwaad en verderf.
Na eeuwen van voorbereiding middels de werking van het geheimenis der wetteloosheid (2 Thess. 2) wordt de mens der wetteloosheid openbaar (zie eerdere artikelen in AMEN 161, 162 t/m 168).
Op de vraag hoe het kan dat de mensen zich niet bekeren drie mogelijke antwoorden:
1. De mens is door de antichristelijke geest zo beïnvloed en gemanipuleerd, dat men niet meer in staat is nuchter en gezond na te denken. Vandaag zien we reeds hoe die beïnvloeding en manipulatie mensen verblindt voor de waarheid en de werkelijkheid. De media spelen daarbij een belangrijke en bedenkelijke rol. Om met wijlen Prof. dr. Huntemann (1929-2014), Duits filosoof en theoloog, te spreken: “De massamedia bouwen dag aan dag een beeld op van de werkelijkheid, dat echter niet een weergave hiervan is, maar een vervorming.” Natuurlijk zijn er uitzonderingen, maar de rol van de mainstream media is niet te onderschatten. Elke dag overladen zij ons met nieuws en achtergronden. Opvallend is dat zij over de hele wereld zo’n beetje dezelfde taal spreken. Veel nieuwsoutlets zijn verworden tot propagandakanalen van de elite. Eenzijdigheid troef. En hierbij geldt ook dat de leugen regeert. Check hier en hier. Naarmate de eindtijd nadert en later ook aanvangt zal de strijd tussen waarheid en leugen tot een hoogtepunt komen.
2. De mens kan zó volharden in het kwaad, dat een weg terug alleen nog in theorie lijkt te bestaan. We hebben dat eerder gezien in de geschiedenis. Denk bijvoorbeeld aan Farao, de koning van Egypte. Hij verzette zich tegen de wil van God, de verlossing van Israël, en ‘verhardde zijn hart’. Later verhardde God zijn hart, zodat hij de Israëlieten niet liet gaan, totdat… Ja, op enig moment (lees: op Zijn tijd) greep God in en verloste het volk uit de slavernij. In Daniël 5 lezen we wat er met de machtige koning Nebukadnezar van Babel gebeurde. Hij voelde zich onoverwinnelijk en oordeelde over leven en dood, hij waande zich de allerhoogste: “Maar toen zijn hart zich verhief en zijn geest zich verhardde in hoogmoed, werd hij van zijn koninklijke troon gestoten en heeft men hem zijn eer ontnomen, Hij werd uit de mensenwereld verstoten, zijn hart werd gelijk aan dat van de dieren, zijn verblijf was bij de wilde ezels, men gaf hem gras te eten, zoals aan runderen … (vs. 20-21). Uiteindelijk moet alles en iedereen buigen voor de wil van de Almachtige!
De apostel Paulus schreef aan de gelovigen in Thessalonica (ook) over de eindtijd. In 2 Thessalonicenzen 2 gaat het over de komst van de mens der wetteloosheid “… wiens komst overeenkomstig de werking van de satan is, met allerlei krachten, tekenen en wonderen van de leugen, en met allerlei misleiding van de ongerechtigheid in hen die verloren gaan, omdat zij de liefde voor de waarheid niet aangenomen hebben om zalig te worden. En daarom zal God hun een krachtige dwaling zenden, zodat zij de leugen geloven, opdat zij allen veroordeeld worden die de waarheid niet geloofd hebben, maar een behagen hebben gehad in de ongerechtigheid” (vs. 9-12).
Er komt dus een (korte) tijd, dat mensen zich verzetten tegen de waarheid en zelfs een behagen hebben in de ongerechtigheid (d.i. kort gezegd alles wat niet conform de wil van God is).
Net als Farao eertijds zal God hun hart verharden, zodat zij niet anders meer kunnen dan de leugen geloven en volgen, teneinde zodoende rijp te worden voor het oordeel. Zelfs bij de zwaarste oordelen lezen we dan: “En zij bekeerden zich niet”!
3. Er is tenslotte nog iets waar we aan moeten denken. De eindtijd wordt gekenmerkt door een onvoorstelbare activiteit van boze machten. In Openbaring 9 lezen we dat de afgrond zal opengaan en dan komt het rijk der duisternis als het ware tevoorschijn. Boze geesten, demonen, gevallen engelen, noem het maar op, zullen zich manifesteren. Satan haalt alles uit de kast. Eerder lazen we al, in Openbaring 9:20, dat men bezig blijft demonen te aanbidden, afgoderij te plegen, toverijen, e.d. Onderdeel daarvan is de aanbidding van het afgodsbeeld, de gruwel op de heilige plaats in Jeruzalem. Toppunt van satansverering!
De werking van die boze machten treft ook wereldleiders en hooggeplaatsten, zo lezen we in hoofdstuk 16: "En ik zag uit de bek van de draak, uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten komen, als kikvorsen. Dit zijn namelijk de geesten van de demonen, die tekenen doen en die uitgaan naar de koningen van de aarde en van de hele wereld, om hen te verzamelen voor de oorlog van de grote dag van de almachtige God” (vs. 13-14).
De regeringsleiders in die tijd zullen op een bepaald moment bezeten zijn, volslagen gek, zodanig dat zij zelfs het plan opvatten om te gaan strijden ‘tegen God en Zijn Gezalfde’. Zo heeft David al geprofeteerd in Psalm 2: “Waarom woeden de heidenvolken en bedenken de volken wat zonder inhoud is? De koningen van de aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de HEERE en tegen Zijn Gezalfde: Laten wij Hun banden verscheuren en Hun touwen van ons werpen!” (vs. 1-3). Het is de finale opstand tegen God. Wat ooit begon met de Babelse opstandigheid tegen God en ongehoorzaamheid aan Zijn wil (Gen. 11), mondt in het Babylon van de eindtijd uit in de ultieme poging om Gods heerschappij teniet te doen en het koningschap van de Gezalfde, de Zoon van God, te elimineren.
In die tijd, waarin de mensheid gekwalificeerd kan worden als ‘meer dan slecht’, met leiders die compleet doorgedraaid zijn, is van bekering geen sprake meer. Zelfs de meest intensieve oordelen en zware plagen brengen de mensen niet op de knieën. Het tekent het definitieve faillissement van de mensheid: een wereld van goddelozen, waarin de zonden zich hebben opgehoopt tot aan de hemel (Opb. 18:5). Dan is het moment aangebroken dat God ingrijpt en bij wijze van spreken zegt: ‘tot hier en niet verder, het is genoeg geweest’. Dat betekent het einde van deze eeuw en van heerschappij van de god van deze eeuw (2 Kor. 4:4). En … het begin van een nieuwe wereld, een nieuwe tijd van gerechtigheid en vrede, van licht en leven, van voorspoed en zegen!
“En Hij Die op de troon zit, zei:
Zie, Ik maak alle dingen nieuw.
En Hij zei tegen mij:
Schrijf, want deze woorden
zijn waarachtig en betrouwbaar.
En Hij zei tegen mij:
Het is geschied”
Openbaring 21:5-6