We besluiten naar de begrafenis te gaan. De kerk is overvol, mensen en kinderen staan buiten. Ik kom erachter dat de beide kinderen door de impact van de aanrijding uit de auto zijn geslingerd en direct zijn overleden. Vader, moeder en twee broers overleven het ongeluk.
De kerkdienst is triest, maar door alle rouw heen klinkt hoop en moed. Voorin de kerk staan twee witte kisten met foto’s, knuffeldieren en tekeningen.
Ondanks de liederen hangt er een sfeer van ‘ik kan het nog steeds niet geloven’, en dat voelt heel definitief. Ik realiseer me dat de twee meisjes bij God zijn. Ze hielden van God, en God hield van hen. Tijdens het zingen sta ik in de open kerkdeur. Twee witte Chevrolets komen aanrijden. De mannen in zwarte pakken openen het grote portier en maken alles klaar voor de laatste rit van Annegreet en Jeanette.
Annegreet heeft mij 2 maanden geleden nog een brief geschreven. Ze wilde graag zingen op het podium tijdens het Millennium-feest van de EO.
Ik heb haar brief gelezen, maar niet uitgekozen. Ik kan het niet meer veranderen. De kisten verdwijnen in de auto, terwijl vader en de twee broers van de meisjes met bleke gezichten de verrichtingen van de begrafenisondernemers lijdzaam volgen. Dit gebeurt echt, het is echt. Op de Amersfoortse begraafplaats staan Kim en ik iets achteraf op een heuveltje. Er zijn honderden mensen. Plotseling kijkt moeder mij aan en zingt: ‘Je bent een prins of een prinses als je de Koning kent’.
Ja, denk ik... ja, en ik knik haar vol begrip toe. Tranen rollen over mijn wangen terwijl ik me Annegreet in gedachten voorstel. Ze staat voor de televisie te zwaaien, ze danst mee op de muziek en zingt: ‘Je bent een prins of een prinses als je de Koning kent’ ...Mam, het begint...! Mammmmm!!!!
We rijden naar huis. In de auto denk ik: iedereen rijdt nu naar huis, ook een auto met twee lege plaatsen. Straks komt moeder thuis de was tegen van de kinderen. Wanneer worden de spulletjes opgeruimd? De kasten worden een keer leeggemaakt, de kleren opgevouwen. En dan over een tijdje houden de brieven op te komen.
De geloofsbelijdenis werd gezongen tijdens het begraven. ‘Ik geloof in God, de Almachtige...’ Soms zou ik graag willen dat God af en toe iets van die almacht zou gebruiken om dit te voorkomen. Ik weet hoe het zit, ik weet waar de teksten staan, ik weet het echt, van de zondeval en zo. Maar toch is er de vraag die nooit wordt beantwoord. Waarom nu juist hen? Waarom nu juist die twee meisjes? Godalmachtig, waarom nu juist zij allebei...?
Ben Ketting