God gedenkt Zijn belofte
Vanaf Noach breidt de mensheid zich steeds verder uit. In Genesis 10 is sprake van circa zeventig volkeren die voortgekomen zijn uit de drie zonen van Noach: Sem, Cham en Jafeth. Uit deze volkeren zijn (vanzelfsprekend) ook alle nu levende mensen en volkeren voortgekomen. Daar waar enerzijds de uitbreiding van de mensheid beschreven wordt, zien we anderzijds dat de Bijbel ons meer en meer bepaalt bij de lijn die zou leiden naar de komst van de Heere Jezus. In het vorige artikel hebben we in lijn daarmee gezien dat in Genesis 11 de focus gericht werd op het nageslacht van Sem, wat ons bracht bij Abraham; en daarmee bij het genadeverbond dat de Heere met hem sloot. Dit verbond betreft de belofte van de komst van het nageslacht van Abraham en de daaraan beloofde erfenis: het beloofde land. Deze belofte zou gestalte krijgen in de afzondering van het volk Israël uit alle volken. In de periode tussen Abraham en het ontstaan van het volk Israël zien we slechts vier generaties: Abraham, Izak, Jakob en Jakobs zonen.
Het verbond met c.q. de belofte aan Abraham wordt ook aan Izak en Jakob bevestigd. Wat Izak betreft lezen we: "God zei: Integendeel, uw vrouw Sara zal u een zoon baren en u moet hem de naam Izak geven. Ik zal Mijn verbond met hem maken, tot een eeuwig verbond voor zijn nageslacht na hem" (Gen. 17:19). En wat later in de Bijbel komen we aan bij de beschrijving van het volk Israël in Egypte, waar de Israëlieten inmiddels werden uitgebuit als slaven: "Toen hoorde God hun gekerm, en God dacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob. En God zag naar de Israëlieten om en ontfermde Zich over hen" (Exod. 2:24 en 25).
Jakobs familie naar Egypte
We staan eerst stil bij de komst van Israël naar Egypte. In Genesis 46 staat wie er naar Egypte gingen. Dit alles gebeurde na de verwerping van Jozef door zijn broers. We weten hoe Jozef daar terechtkwam en wat hem daar overkwam. Uiteindelijk werd hij door farao tot de op één na belangrijkste persoon gemaakt: "U zult zelf over mijn huis gaan en heel mijn volk zal uw bevel eerbiedigen; alleen wat de troon betreft, zal ik meer aanzien hebben dan u" (Gen. 41:40). Door zijn beleid was er in Egypte voldoende voedsel tijdens de hongersnood die over de toenmalige wereld zou komen. Gedurende zeven jaren van overvloed verzamelde het volk van Egypte voedsel. Toen er eenzelfde periode van hongersnood volgde, was er meer dan voldoende voedsel voor de Egyptenaren. Dit kwam Jakob - de kleinzoon van Abraham - ter ore, wat hem deed besluiten zijn zonen naar Egypte te sturen om naar voedsel te vragen. Eenmaal daar kregen ze nietsvermoedend voedsel uit handen van hun door hen verkochte broer. In Genesis 45:3 maakt hij zich bekend: "Ik ben Jozef"!
Met zijn vier vrouwen kreeg Jakob kinderen en kleinkinderen, etc. In totaal gingen er zesenzestig personen naar Egypte. In Genesis 46 lezen we dat er via Lea drieëndertig nakomelingen waren (vs. 15). Via de slavin Zilpa waren dat er zestien (vs. 18). Dat is samen negenenveertig. In vers 22 worden de nakomelingen van Rachel geteld: veertien, waardoor we op een totaal zitten van drieënzestig zielen. Via de slavin van Rachel, Bilha, behoorden er zeven zielen tot Jakobs nageslacht. Het totaal is dan zeventig.
In Genesis 46:26 en 27 staat: "Het totale aantal zielen die met Jakob naar Egypte kwamen en die van hem afstamden, afgezien van de vrouwen van de zonen van Jakob, was bij elkaar zesenzestig zielen. De zonen van Jozef, die bij hem in Egypte geboren waren: twee zielen. Het totale aantal zielen die tot het huis van Jakob behoorden en die naar Egypte kwamen, was zeventig".
Al met al bedroeg het aantal familieleden van Jakob inclusief Jakob zelf zeventig personen. Echter lezen we hier over zesenzestig zielen die "met Jakob naar Egypte kwamen". Jakob zelf wordt in deze verzen niet meegeteld, evenals zijn zoon Jozef en diens zonen, Manasse en Efraïm. Deze laatste drie waren immers al in Egypte (vgl. Exod. 1:5).
Stefanus noemt in zijn toespraak in Handelingen 7 een aantal van zelfs vijfenzeventig personen: "En Jozef stuurde hen terug en liet zijn vader Jakob halen en heel zijn familie, die uit vijfenzeventig zielen bestond" (vs. 14). Er zijn verschillende gedachten over dit aantal. Er staat niet bij dat ze alle vijfenzeventig uit Jakob zijn voortgekomen, maar ze horen wel bij zijn familie. Wellicht heeft het ook te maken met de afstammelingen van Efraïm en Manasse (vgl. 1 Kron. 7), dan wel familie die niet direct zíjn nakomelingen waren.
Israël in Egypte
Toen Jakob met de zijnen in Israël aankwam, was Jozef negenendertig jaar oud. We lezen over hem het volgende: "En Jozef was dertig jaar oud, toen hij bij de farao, de koning van Egypte, in dienst trad. Toen ging Jozef bij de farao weg en trok heel het land Egypte door. Het land bracht in de zeven jaren van overvloed bij handen vol op, en hij bracht al het voedsel van de zeven jaren dat in het land Egypte was, bijeen en sloeg het voedsel op in de steden; het voedsel van de akkers van elke stad, die eromheen lagen, sloeg hij binnen die stad op" (Gen. 41:46-48). Hieruit leren we dat Jozef na deze zevenjarige periode van overvloed zevenendertig jaar oud was toen de zevenjarige periode van hongersnood begon.
"Toen eindigden de zeven jaren van overvloed die er in het land Egypte geweest waren, en begonnen de zeven jaren van hongersnood te komen, zoals Jozef gezegd had. Er was honger in alle landen, maar in heel het land Egypte was brood" (Gen. 41:53 en 54). Het is in díe periode - dus nadat Jozef zevenendertig was geworden - dat zijn broers naar Egypte komen.
Uit alle landen kwam men naar Egypte om bij Jozef koren te kopen. "Toen Jakob zag dat er koren in Egypte was, zei Jakob tegen zijn zonen: Waarom kijken jullie elkaar aan? Verder zei hij: Zie, ik heb gehoord dat er koren in Egypte is; trek erheen en koop daar koren voor ons, zodat wij in leven blijven en niet sterven. Toen vertrokken tien broers van Jozef om koren uit Egypte te kopen" (Gen. 42:1-3). Jozef herkent zijn broers en geeft hun koren. Dan keren de broers weer terug naar huis en komen later opnieuw naar Egypte. Dat is het moment dat Jozef zich bekendmaakt: "Ik ben Jozef! Leeft mijn vader nog? (...) Jozef zei tegen zijn broers: Kom toch dichter bij me! En zij kwamen dichterbij. Toen zei hij: Ik ben Jozef, jullie broer, die jullie naar Egypte verkocht hebben. Maar nu, wees niet bedroefd en laat jullie ogen niet in toorn ontvlammen omdat jullie mij hiernaartoe hebben verkocht, want God heeft mij vóór jullie uit gezonden tot behoud van jullie leven" (Gen. 45:3-5). En vervolgens zegt hij iets waardoor we kunnen vaststellen dat hij negenendertig jaar oud was toen hij zich aan zijn broers bekendmaakte: "Deze twee jaren is er immers honger geweest in het midden van het land, en er komen nog vijf jaren waarin er geen ploegen of oogsten zal zijn" (Gen. 45:6).
Het is niet helemaal duidelijk hoe snel daarna Jakob en de zijnen in Egypte aankwamen. Dat kan zijn geweest toen Jozef negenendertig of veertig jaar oud was. Uiteindelijk bereikte Jozef de leeftijd van honderdtien jaar (Gen. 50:12). Het volk Israël heeft dus rond zeventig jaar onder Jozef in Egypte geleefd. Circa zeventig jaar was er dus geen sprake van onderdrukking van het volk.
Toen Jozef eenmaal gestorven was, "… trad er in Egypte een nieuwe koning aan, die Jozef niet gekend had" (Exod. 1:8). Dit betekent dat deze ‘nieuwe koning’ nog geboren moest worden toen Jozef stierf. Stel dat deze farao dertig jaar oud was toen hij aantrad, dan zou Israël zich toen al minimaal honderd jaar in Israël hebben bevonden. Uit Exodus 1:6 blijkt dat inmiddels niet alleen Jozef, maar ook "al zijn broers, en heel die generatie" gestorven was.
Mozes
We hebben hierboven stilgestaan bij de beginperiode van Israël in Egypte; een periode die waarschijnlijk minimaal honderd jaar geduurd moet hebben tot het aantreden van de nieuwe farao.
Mozes bepaalt ons juist bij het einde van de tijd van Israël in Egypte. De geboorte van Mozes vond tachtig jaar vóór de uittocht plaats. We lezen hier uitgebreid over in het boek Exodus. De naam 'Exodus' betekent letterlijk uitweg. Hoewel dit niet de oorspronkelijke Hebreeuwse benaming voor het boek is - die luidt namelijk: 'Dit zijn de namen' - is deze wel heel toepasselijk.
Mozes' leven is in drieën verdeeld. De eerste veertig jaar leefde hij aan het hof van de farao. De tweede periode bevond hij zich in het land Midian. En de derde periode van veertig jaar verbleef hij met Israël in de woestijn op weg naar het beloofde land.
Mozes werd geboren tijdens de inmiddels aangebroken onderdrukking van Israël onder de farao, die Jozef dus niet had gekend. Exodus 2 begint met: "Een man uit het geslacht van Levi ging en nam een dochter van Levi tot vrouw". Hier is overigens iets opmerkelijks aan de hand. Deuteronomium 6:15-19 leert ons dat Mozes' vader Amram heette en zijn moeder Jochebed. Kijken we naar de geslachtslijn via de vader van Mozes dan verloopt deze als volgt: Levi → Kahath → Amram → Mozes. Hieruit valt op te maken dat hij de achterkleinzoon van Levi is.
Nu blijkt uit vers 19 dat Amram met zijn tante Jochebed trouwde (vs. 19). Zij was de "dochter van Levi" (Num. 26:59) en dus een jongere zus van Gerson, Kahath en Merari. De geslachtslijn van Mozes via zijn moeder is: Levi → Jochebed → Mozes. Via zijn moeder is Mozes de kleinzoon van Levi! Hij was dus een kleinzoon en een achterkleinzoon van Levi. We zagen al dat Levi ruim voor Mozes' geboorte gestorven was (Exod. 1:6). Beide korte geslachtslijnen zeggen iets over de periode dat Israël in Egypte was.
Het verbond met Abraham als basis voor de verlossing van Israël
Aan het begin van dit artikel lazen we: "Toen hoorde God hun gekerm, en God dacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob. En God zag naar de Israëlieten om en ontfermde Zich over hen" (Exod. 2:24 en 25). Het verbond met Abraham, Izak en Jakob is de reden dat de HEERE omziet naar Zijn volk. Belangrijk: het woord ‘Israëlieten’ in vers 25 is de vertaling van het Hebreeuwse benej jisraël: zonen van Israël. Dit doet ons meteen denken aan de stamvader van het volk, Jakob, die na zijn strijd bij de Jabbok een nieuwe naam kreeg: Israël (Gen. 32:28). En aan de twaalf zonen, die in hun afstammelingen - de twaalf stammen - gezamenlijk het volk Israël vormden. Het zijn deze twaalf stammen naar wie de HEERE omziet, naar wie Mozes gestuurd wordt om ze te verlossen en met wie de HEERE uiteindelijk Zijn verbond sluit.
De namen van Abraham, Izak en Jakob, worden regelmatig genoemd in verband met de verlossing van Israël. Dat begint al meteen met de roeping van Mozes op de Horeb toen de HEERE aan hem verscheen in de doornstruik: "Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes bedekte zijn gezicht, want hij was bevreesd God aan te kijken" (Exod. 3:6).
Als Mozes even later aan God vraagt wat hij zeggen moet tegen de zonen van Israël wanneer ze vragen Wie hem gezonden heeft, luidt het antwoord: "De HEERE, de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob, heeft mij naar u toe gezonden" (Exod. 3:15).
Het mag duidelijk zijn: de verlossing van Israël uit Egypte is geheel en al gebaseerd op Gods verbond met Abraham, Izak en Jakob. En het doel van die verlossing is uiteindelijk dat God een verbond met het volk wil sluiten. De plek waar Mozes geroepen werd, was ook de plek waar God het verbond met Israël zou sluiten. De Heere zei hierover het volgende: "Voorzeker, Ik zal met u zijn, en dit zal voor u het teken zijn dat Ík u gezonden heb: Als u het volk uit Egypte geleid hebt, zult u God dienen op deze berg" (Exod. 3:12).
Mozes krijgt hier een persoonlijk teken. Het bewijs dat de Heere hem voor deze grootse taak had uitgekozen, zou hij bevestigd zien op het moment dat hij God zou "dienen op deze berg". Dit laatste verwijst naar de verbondssluiting die op de Horeb - ook bekend als de Sinaï - zou plaatsvinden. De naam 'Sinaï' verwijst naar de brandende doornstruik die Mozes zag op de Horeb; 'doornstruik' luidt in het Hebreeuws senè. 'Sinaï' betekent: doornig.
Wat dat persoonlijke teken aan Mozes betreft, moeten we ons hier goed realiseren dat dit eigenlijk een geloofstest voor Mozes was. In geloof in - dat is: in het vertrouwen op - God moest Mozes naar Egypte gaan om daar het volk uit handen van de farao te verlossen. En pas als hij met heel het volk bij de Horeb zou aankomen, zag hij het bewijs dat God met hem was. Hij staat daarom ook niet voor niets in de lijst van geloofsgetuigen in Hebreeën 11: "Door het geloof heeft hij Egypte verlaten zonder bevreesd te zijn voor de toorn van de koning. Want hij bleef standvastig, als zag hij de Onzichtbare" (vs. 27).
God sluit een verbond met Israël
In Exodus 19 wordt verhaald dat Israël bij de Sinaï komt. Daar ook vinden we in vers 3-6 de inleidende woorden van de verbondssluiting. Daarvoor moet Mozes omhoog klimmen naar de HEERE, Die hem toeroept vanaf de berg:
3b "Zo moet u tegen het huis van Jakob zeggen en de Israëlieten verkondigen:
-
- 4 U hebt zelf gezien wat Ik met de Egyptenaren gedaan heb en hoe Ik u op arendsvleugels gedragen en u bij Mij gebracht heb.
- 5 Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij.
- 6a U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn.
6b Dit zijn de woorden die u tot de Israëlieten moet spreken".
In eerste instantie zien we de lijn die met Adam begon en die zich - ondanks de zondvloed - uitbreidde in een mensheid van circa zeventig volken. Vervolgens zien we dat de Heere gaat 'selecteren', waardoor we via Sem en daarna Abraham uitkomen bij "het huis van Jakob", de zonen van Israël. Uit deze zonen zou er één geselecteerd worden uit wie de Messias zou voortkomen: Juda. Het verbond met Israël was een huwelijksverbond. Daarover in het volgende artikel meer.