De teksten
We lezen eerst enkele teksten die twijfel zaaien.
- Want indien het woord, door bemiddeling van engelen gesproken, van kracht is gebleken, en elke overtreding en ongehoorzaamheid rechtmatige vergelding heeft ontvangen, hoe zullen wij dan ontkomen, indien wij geen ernst maken met zulk een heil, dat allereerst verkondigd is door de HERE, en door hen die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze ons is overgeleverd, terwijl God getuigenis daaraan geeft door tekenen en wonderen en velerlei krachten en door de Heilige Geest toe te delen naar Zijn wil. (Hebr. 2:2 en 3)
- Nu was Mozes wel getrouw in geheel zijn huis, als dienaar om te getuigen van hetgeen gesproken zou worden, maar Christus als Zoon over Zijn huis. Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, [tot het einde toe onverwrikt] vasthouden. (Hebr. 3:5 en 6)
- Want indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis der waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over, maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur, dat de weerspannigen zal verteren. (Hebr. 10:26)
Als we dit lezen schieten allerlei gedachten te binnen. Wat gebeurt er als wij geen ernst maken met het verkondigde heil? Als wij niet de vrijmoedigheid en de hoop tot het einde toe vasthouden, verliezen wij dan onze plaats in het huis van Christus? Als wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis van de waarheid zijn gekomen, worden wij dan veroordeeld met verterend vuur? Deze vragen ontstaan doordat we de achtergrond van deze brief onvoldoende kennen. Daardoor lezen we deze brief niet zoals deze is bedoeld. Wij moeten beseffen aan wie de brief is geschreven. Vervolgens moeten we lezen wat er staat en waarom.
Geadresseerde
Allereerst merken we op dat de brief niet gericht is aan leden van het Lichaam van Christus. De schriftplaatsen spreken in het geheel niet tot hen. Tot wie dan wel? Hoewel het woord Hebreeën niet staat in de brief, mogen wij aannemen dat deze inderdaad aan hen geschreven is. Zij worden in het eerste vers ‘ons’ genoemd. Het zijn niet per definitie gelovigen. Het gaat om hen die behoren tot Israël, het nageslacht van Abraham.
De brief is geschreven voor de verwoesting van de tempel (70 na Chr.), want de schrijver spreekt nog over de tempeldienst (10:1). We kunnen het schrijven van dit Bijbelboek plaatsen in de tijd waarin het boek Handelingen zich afspeelt, zie 2:2-4. Dit is de periode na de opstanding van Christus en Zijn hemelvaart, waarin de Heilige Geest is uitgestort en het Koninkrijk van God opnieuw Israël wordt aangeboden. De brief benadrukt de oproep om vol te houden, want het begin van de vervolging lag in de Handelingentijd. De Hebreeën worden aangemoedigd om in de rust van dat Koninkrijk in te gaan. Voorwaarde daartoe is geloof (4:3): “wij gaan tot de rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn.” Verwacht wordt dat zij volharden in hun geloof (Hebr. 3:6). Om behouden te blijven is de voorwaarde: “mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden.” (Hebr. 6:14, vgl. Matt. 24:13 en 14).
Niet allen waren Israëlische gelovigen, hoewel zij met broeders worden aangesproken (Hebr. 3:12). Er waren er die een ‘boos en ongelovig hart hadden’. ‘Broeders’ zijn volksgenoten van de schrijver. De brief verplaatst ons naar de toekomende tijd, de periode waarin het Koninkrijk Gods op aarde alsnog zal doorbreken (Hebr. 12:28). Deze mogelijkheid speelde zich ook af gedurende de periode van de Handelingen (Hebr.13:24). Die tijd ging gepaard met tekenen en wonderen en krachten, om de boodschap van het Koninkrijk te bekrachtigen. Het Koninkrijk brak toen niet aan wegens de verharding van Israël. Voorafgaande aan de tweede komst van Christus zal de geschiedenis zich herhalen. Opnieuw zal de boodschap tot de Hebreeën komen: geloof in Jezus de Messias, Die van God gezonden is. Het is Gods bedoeling dat de Hebreeën deel krijgen aan de heerschappij van Christus als een koninklijk priesterdom (1 Petr. 2:9), wanneer zij hun geloof onwrikbaar vasthouden tot het einde. Onder het einde wordt begrepen de overgang van de heerschappij van satan tot de heerschappij van Christus. Er zullen ook zijn die het geloof zullen veinzen. Immers, de Here vergeleek Zelf de komst van het Koninkrijk met het graan dat samen met het onkruid zal opkomen. Vandaar is de boodschap in deze brief ernstig. We noemen een aantal teksten waar dit uit blijkt.
De Hebreeën moeten:
- meer aandacht schenken aan wat zij hoorden, zodat zij niet afdrijven (2:1);
- ernst maken met het verkondigde heil (2:3);
- zich bewust zijn, dat een boos en ongelovig hart afval veroorzaakt van de levende God (3:12);
- hun hart niet verharden voor Zijn stem (3:15 - 4-7);
- er ernst mee maken om tot de rust (van het Koninkrijk) in te gaan en niet ten val komen door ongehoorzaamheid (4:11);
- de belijdenis vasthouden dat Jezus de Zoon van God is (4:14);
- ijverig blijven, want alleen door geloof en geduld beërven zij inderdaad de beloften aan Abraham gegeven (6:11 en 12);
- de belijdenis van hetgeen zij hopen (een hemels vaderland dat op aarde openbaar wordt (11:13-16) vasthouden (10:23).
- hun vrijmoedigheid (in geloof en volharding) niet prijsgeven. De rijke beloning (vergelding van het lijden) is het ingaan in het Koninkrijk (10:35);
- niet nalatig worden, want anders heeft God geen welbehagen in hen (10:38);
- hun aandacht vestigen op Jezus, opdat zij niet door matheid van ziel zouden verslappen (12:3);
- jagen naar een geheiligd leven om de Here te kunnen zien (als Hij komt, 12:14);
- erop toezien dat niemand verachtert van Gods genade (12:15);
- erop toezien dat zij Christus niet afwijzen en zich van Hem afwenden, want wie zal ontkomen aan Zijn oordeel? (12:25)
Weerspannigen
In Hebreeën 3:6 staat “Zijn huis zijn wij.”
De gelovigen uit Israël worden in de algemene brieven (Hebreeën - Openbaring) ‘huis’ genoemd, het huis waarvan de Zoon Erfgenaam is. Hebreeën behoren tot dit huis indien zij vasthouden aan hun zekerheid. Zij die met een boos en zondig hart afvallen, niet. Hebreeën 10:26 (opzettelijk zondigen) en vers 27 (oordeel van vuur) bepaalt ons bij het Oude Testament, bijvoorbeeld bij Ezechiël. Deze profeet werd tot de Israëlieten gezonden (Ezech. 2:3), een weerspannig geslacht (Ezech. 2:5). Dit zegt ook Ezechiël 12:2. Deze weerspannigheid vond het dieptepunt in het toestaan van het doden van de Messias (Hand. 3:13) en het weerstaan van de Heilige Geest, toen opnieuw Gods genadeboodschap tot Israël kwam (Hand. 7:51).
Voorafgaande aan de wederkomst van Christus wordt echter opnieuw de boodschap gebracht uit de Handelingentijd. Vele Israëlieten, verstrooid onder de volkeren, zullen hieraan gehoor geven. God zal hen uit de volkeren leiden, om het land Israël in te gaan. Een nieuwe Exodus. Zullen alle Israëlieten dan tot het land worden toegelaten? Nee, de meelopers, uiterlijk gelovig, maar innerlijk een boos en ongelovig hart bezittend, niet. Dit zijn de ‘weerspannigen’ waar de Hebreeënbrief over spreekt. Het oordeel van vuur zal hen verteren in de Dag des Heren. Precies dezelfde boodschap verkondigt ook de profeet Ezechiël in hoofdstuk 20:33-38.
Conclusie
De indien-teksten in de Hebreeënbrief zijn van toepassing op Israël en niet bedoeld voor gelovigen van het Lichaam van Christus. Ook onder hen zijn er meelopers, die niet voor de Here Jezus kiezen. In dit opzicht is de brief aan de Hebreeën een ernstige waarschuwing. Je kunt niet aan Christus voorbij! De troost die aan ware gelovigen onder de Hebreeën wordt geboden, mag ook onze troost zijn als leden van het Lichaam van Christus. We vinden onze troost in deze teksten over de ware gelovigen onder de Hebreeën:
- God helpt hen tijdens grote verzoeking (2:17). In onze benauwdheid mogen wij steeds komen tot Gods troon van genade. Wij ontvangen barmhartigheid en genade om te (over)leven in de praktische levenswandel (4:16).
- God vergeet niet hun goede werk. Ook onze arbeid is niet tevergeefs (6:10).
- God brengt hen volkomen veilig in het beloofde land, want Hij pleit voor hen. Ook wij zijn verzekerd van een God Die voor ons bidt! (7:25).
- God is genadig over ongerechtigheden en zonden van gelovigen in de Here Jezus. Hun zonden houdt Hij niet in gedachten (8:12). Ook wij mogen als verlosten zeker zijn van Gods vergeving.
- Zij krijgen deel aan de heiligheid van Christus. Dit is voor ons al een feit (12:10).
“De God nu des vredes, Die onze Here Jezus, de grote Herder der schapen door het bloed van een eeuwig verbond heeft teruggebracht uit de doden, bevestige u in alle goed, om Zijn wil te doen, terwijl Hij aan ons doe, wat in Zijn ogen welbehaaglijk is door Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid Amen!” (Hebr. 13:20 en 21)