“Moeten wij nog vasten?”
Sareser en Regem-Melek 1 en hun mannen worden namens de inwoners van de stad Betel naar de priesters en de profeten in Jeruzalem gezonden met de vraag of zij de vastgestelde tijden van het vasten nog moeten onderhouden. In de tijd na de verwoesting van Jeruzalem werden er vier rouw- of vastendagen gehouden ter nagedachtenis van dit dramatische gebeuren en ter overdenking van de door Israël bedreven zonden. Het volk had ondertussen al zeventig jaar deze instelling onderhouden en blijkbaar vond men het in Betel nu wel genoeg. Immers, zij hadden hun schuld tegenover de HERE betoond en waren, na teruggekeerd te zijn uit ballingschap, nu druk bezig met de wederopbouw van het land. Er was meer reden om vooruit dan achterom te kijken.
De gunst des HEREN zoeken
In vers 2 zien wij Sareser en Regem-Melek heengezonden worden om "de gunst des HEREN te zoeken." 2 De hier gebruikte Hebreeuwse uitdrukking betekent letterlijk: 'het gelaat glad strijken'. Het duidt op het tot bedaren brengen van boosheid. Het is alsof men een van nijd vertrokken gezicht weer in de plooi wil trekken. In Exodus 32:11 wordt dezelfde uitdrukking gebruikt: "Toen zocht Mozes de gunst van de HERE, zijn God, en hij zeide: Waarom, HERE zou Uw toorn ontbranden tegen Uw volk, dat Gij uit het land Egypte hebt geleid met grote kracht en met een sterke hand?"
Sareser en Regem-Melek worden dus naar Jeruzalem gestuurd om met gebed en offers 3 Gods toorn weg te nemen. Blijkbaar was de HERE na de zeventig jaren van ballingschap nog steeds boos op Zijn volk. De bevestiging hiervan is te vinden in de profetie over de zeventig (jaar)weken uit Daniël 9. Daar staat geschreven dat het zeventig (jaar) weken (490 jaar) 4 zou duren voordat Israël weer geheel in het reine zou komen met de HERE (Dan. 9:24). Feitelijk bevond Israël zich ten tijde van Zacharia nog steeds in een situatie dat het Lo-Ammi (= Niet-Mijn volk) was, ook al bevond het zich in het land en werd de tempel herbouwd.
Ook in deze tijd is Israël nog Lo-Ammi, zelfs nog duidelijker dan ten tijde van Zacharia. Immers, toen was er sprake van een door God gewenste terugkeer die in enige mate met geloof gepaard ging en was er sprake van tempelbouw. Nu is Israël buiten Gods wil om in ongeloof naar het land teruggetrokken en staat op de gewenste plek voor de tempel nog steeds een grote moskee. Slechts door de gunst van de HERE te zoeken zal Israël op de door Hem bestemde tijd daadwerkelijk vrede en rust in het land vinden. Eigenlijk is dit laatste gegeven ook het uitgangspunt in het vervolg van het boek Zacharia: het volk Israël zal tot inkeer moeten komen, waarna de HERE op het door Hem bepaalde moment verlossing zal zenden in Zijn Zoon, de Messias.
De tijden van vasten
In vers 3 vinden wij de vraag terug waarmee Sareser en Regem-Melek namens Betel verzoeken om met vasten te mogen stoppen: "Moet ik in de vijfde maand wenen en vasten, zoals ik dit nu reeds zovele jaren gedaan heb?" Het vasten op deze dag was om te rouwen over de verwoesting van Jeruzalem en de tempel: "Daarna, in de vijfde maand, op de tiende van de maand (…) kwam koning Nebukadressar (…) en verbrandde het huis des HEREN en het koninklijk paleis; alle huizen van Jeruzalem, althans alle huizen der aanzienlijken, verbrandde hij met vuur." (Jer. 52) 5
Naast deze dag van vasten werden er nog drie dagen onderhouden in verband met de wegvoering in ballingschap. Echter, de 10e van de 5e maand was de zwaarste vastendag en sluit daarmee binnen de Joodse traditie de andere vastendagen in. Sommige Joodse commentatoren leggen de werkelijke treurdag overigens niet op de 10e maar de op de 9e dag vast, omdat op die dag een tweetal soortgelijke gebeurtenissen wordt herdacht, namelijk de terugkeer van de twaalf verspieders en de verwoesting van de tweede tempel. Al deze gebeurtenissen markeren een belangrijk gegeven dat een minstens even belangrijk gevolg had: door ongeloof sloot het beloofde land zich voor Gods volk, Israël.
De andere drie vastendagen naast de 10e van de 5e maand zijn:
- 10e van de 10e maand: Op deze dag begon de belegering van Jeruzalem (2 Kon. 25:1);
- 9e van de 4e maand: Na anderhalf jaar beleg wordt een bres in de muur van Jeruzalem geslagen. Koning Zedekia ontsnapt, maar wordt later gevangen genomen en naar Babel weggevoerd (2 Kon. 25:3-7);
- 3e van de 7e maand: Gedalja (betekenis: 'de HERE is groot'), landvoogd van Juda, wordt omgebracht (2 Kon. 25:25).
Tezamen worden alle vier de vastendagen in Zacharia 8:19 vermeld: "Zo zegt de HERE der heerscharen: Het vasten der vierde, vijfde, zevende en tiende maand zal voor het huis van Juda worden tot vrolijkheid en vreugde, ja tot blijde feesten…"
Het antwoord van de HERE
Al eerder merkten wij op dat het vasten in de vijfde maand de andere vastentijden insloot. Terugkerend naar de vraag van de inwoners van Betel, gaven zij eigenlijk aan dat zij alle vastendagen wilden opgeven. Wanneer wij hun wens tegenover Gods woorden uit Zacharia 8:19 plaatsen, dan wordt duidelijk dat de intentie waarmee Israël vastte, niet die was die de HERE vroeg. Voor de Joden was het vasten een straf en een last, voor de HERE waren de vastentijden ingesteld om Hem te eren en te dienen. Voor de Joden was het vasten een uiterlijk vertoon, voor de HERE een zaak van het hart. Dit blijkt ook wel uit het vervolg van Zacharia 7: "Zeg tot al het volk des lands en tot de priesters: wanneer gij in de vijfde en zevende maand hebt gevast en geklaagd nu al zeventig jaren lang, hebt gij dan inderdaad voor Mij gevast? En wanneer gij eet en drinkt, eet en drinkt gij dan niet voor uzelf?" (vers 5 en 6) Op deze woorden volgt een terechte tirade van de HERE ten opzichte van Zijn volk, waarbij verwezen wordt naar de tijd van vóór de ballingschap. Toen was het ook al niet best gesteld met het hart van het volk, wat uitmondde in een toenemend moreel verval. Er werd oneerlijk recht gesproken, er was geen onderling liefdebetoon, weduwe en wees werden verdrukt. Het volk ging haar eigen gang en luisterde niet naar de door God gezonden profeten: "Maar zij weigerden te luisteren, zetten hun schouder er dwars tegenin en stopten hun oren toe om niet te horen; hun hart maakten zij als diamant…" (vers 11-12) Uiteindelijk was Gods toorn hierover zo groot, dat Hij Zijn volk in ballingschap liet voeren. Nu, zoals dat toentertijd gebeurde, zo zal dat in de toekomst opnieuw gebeuren, zo stelt Zacharia namens de HERE 6: "En gelijk Hij riep zonder dat zij gehoor gaven, zo ook zullen zij roepen zonder dat Ik gehoor geef, zeide de HERE der heerscharen. Ik zal hen als een stormwind heendrijven naar allerlei volken die zij niet kennen, en achter hen zal het land verwoest worden, zodat niemand daarin heen en weer trekt." De toekomst zou leren dat Israël niets geleerd heeft van de wegvoering in ballingschap. Die toekomst kwam toen de HERE mens werd in Zijn Zoon en in die hoedanigheid verworpen werd door Zijn volk. Er volgde in de Handelingentijd nog een periode waar inkeer mogelijk was, maar na dertig jaar was het wederom een knecht van de HERE die niet anders kon zeggen dan: "…het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen en met hun oren niet horen en met hun hart niet verstaan en zij zich bekeren, en Ik hen zou genezen." (Hand. 28:27) Vervolgens werden in 70 na Chr. de woorden realiteit zoals in vers 14 opgetekend: "Aldus hebben zij het lieflijke land tot een woestenij gemaakt." De verwoesting van Jeruzalem, nu bijna tweeduizend jaar geleden, is echter niet de uiteindelijke en laatste vervulling van de woorden uit Zacharia 7. Nog eenmaal zal Israël een dergelijk oordeel moeten ondergaan vanwege ongeloof, maar daarna zal een heilrijke periode van herstel en genade aanbreken. Over dit tijdperk zullen wij stilstaan in het volgende artikel over Zacharia 8.
Voetnoten
- Sareser betekent: 'bescherm de koning'.
Regem-Melek betekent: 'de koning heeft gesproken'. - Elders in Zacharia komen wij deze uitdrukking ook tegen: Zach. 8:21 > "…en de inwoners van de ene zullen zich begeven naar die van de andere, en zeggen: Laten wij toch heengaan om de gunst des HEREN af te smeken en om de HERE der heerscharen te zoeken; ook ik wil gaan."
Zach. 8:22 > "Ja, vele natiën en machtige volken zullen komen om de HERE der heerscharen te Jeruzalem te zoeken en de gunst des HEREN af te smeken." - Ondanks dat de tempel nog niet herbouwd was, konden er wel offers gebracht worden doordat men een noodaltaar gebruikte (Ezra 3:1-6).
- Het tellen van de jaarweken is begonnen toen de herbouw van de tempelbouw na 7 jaarweken voltooid was. Het is onderbroken met de verwoesting van de tempel in 70 na Christus. Het tellen zal weer verder gaan op het moment dat er weer een tempel in Jeruzalem gebouwd zal zijn. Als dit gebeurd is, zal het een kwestie van jaren zijn voordat de eindtijd aanbreekt met daaropvolgend de komst van de Messias in heerlijkheid.
- In 2 Kon. 25:8 wordt niet de 10e maar de 7e dag genoemd als de dag waarop Jeruzalem verwoest werd. Dit verschil kan verklaard worden door te stellen dat 2 Kon. 25 uitgaat van de dag waarop de verwoesting is begonnen en dat Jer. 52 uitgaat van de dag waarop de verwoesting werd voltooid.
- In vers 7-8 staat het volgende: "Ging het niet zo met de woorden welke de HERE door de vroegere profeten heeft uitgeroepen, toen Jeruzalem met de steden er rond omheen nog bewoond was en rust had en het Zuiden en de Laagte nog bewoond waren (ook tot Zacharia is het woord des HEREN gekomen)…" Zoals de profeten voor de ballingschap Gods woorden ter vermaning aan het volk doorgaven, zo is datzelfde woord van de HERE nu ook tot Zacharia gekomen om het volk te verkondigen. Zo hebben ook later de apostelen (met name Paulus) dit weer doorgegeven en zo zal dit rond de dag des HEREN weer gedaan worden door onder andere de twee getuigen waarover in Zach. 4 gesproken wordt.