UNIEK IN DE OVERLEVERING
Over het algemeen wordt Mozes aangewezen als de schrijver van de eerste vijf Bijbelboeken, de zgn. Pentateuch. Voor wat het boek Genesis betreft is hij meer redacteur geweest als schrijver. De vroegste geschiedenis van de schepping en de mensheid is waarschijnlijk opgetekend op kleitabletten, die door de oudvaders (Gen. 5) en de aartsvaders later bewaard zijn en zo terecht gekomen zijn bij Mozes, die ze samenvoegde en redigeerde tot het boek Genesis. Volgens Dr. P.J. Wiseman zijn de bewijzen daarvan in de Bijbel terug te vinden. In de oorspronkelijke tekst van het eerste Bijbelboek wordt twaalf keer de uitdrukking ‘toledoth’ gebruikt waardoor het boek is opgedeeld in elf delen. In onze vertaling is de uitdrukking weergegeven met: “Dit is de geschiedenis (of: geslachtsregister of nakomelingen) van...” Zie bijvoorbeeld in Genesis 2:4, 5:1, 6:9, 10:1 enzovoort. Deze uitdrukking zou dan telkens het begin (of eind) van een kleitablet aangeven.
Later werd gebruik gemaakt van materiaal afkomstig van de papyrus-plant (hier komt het woord ‘papier’ vandaan). Papyrusvellen werden beschreven met een soort inkt (meestal een mengsel van houtskool, water en gom). Vaak werden deze vellen aan elkaar gelijmd en daarna rond een stok opgerold. Zo zijn de ‘boekrollen’ ontstaan, soms aan twee kanten beschreven. Dit materiaal bleef in gebruik tot in de 7e eeuw na Christus. Ondertussen was ook ander schrijfmateriaal ontwikkeld, namelijk ‘perkament’. De naam is afkomstig van Pergamus, een stad in Klein-Azië (zie Openb. 2:12), die bekend stond om de vervaardiging ervan. Perkament werd gemaakt van huiden van schapen, geiten en soortgelijke dieren. Er waren goedkopere en duurdere soorten perkament, dat vooral voor waardevolle documenten werd gebruikt. We vinden er in de Bijbel iets van terug, bijvoorbeeld in 2 Timotheüs 4:13, waar Paulus zegt: “Als gij komt, breng dan de mantel mede... en ook de boeken, vooral de perkamenten.”
Rond de 3e eeuw na Christus kwam nog een nieuw schrijfmateriaal in gebruik: de codex. Dit is te vergelijken met de boekvorm die wij nog steeds kennen. De vellen papyrus of perkament werden aan twee kanten beschreven en bij elkaar gevoegd, zodat een boek met bladzijden ontstond.
In oude tijden was het niet mogelijk bijbelteksten te kopiëren. Ze moesten dus met de hand worden overgeschreven. Vanaf de tijd van Nehemia en Ezra werd dat gedaan door de Sopherim (schriftgeleerden). Zij deden dat bijzonder nauwgezet. Zij moesten de tekst nauwkeurig overschrijven en waren daarbij onderworpen aan talloze regels omtrent het materiaal, de kolomlengte en –breedte, de lettergrootte en –afstand, de samenstelling van de inkt, etc. Dankzij deze toegewijde arbeid is de tekst eeuwenlang vrijwel onveranderd overgeleverd.
Rond 500 na Chr. kwam het kopiëren van de Bijbel terecht bij de Masoreten (masora = traditie, overlevering). De belangrijkste neventaak van deze Joodse geleerden was de heilige tekst – die bestond uit medeklinkers – te voorzien van klinkers en en leestekens.
In de kantlijn plaatsten zij opmerkingen over de tekst en aanwijzingen voor de uitspraak van bepaalde woorden.
In de loop der tijd verschenen er ook vertalingen van de oorspronkelijke tekst. In de 3e en 2e eeuw voor Christus kwam de eerste vertaling van het Oude Testament tot stand in het Grieks, de zgn. Septuaginta (= de ’zeventig’, ws. afkomstig van het aantal vertalers). Daarmee kon het Woord van God ook overgeleverd worden aan Joden, die leefden in de Griekse cultuur, waar het Grieks de voertaal was. Later zagen uitgaven in diverse (oude) talen het licht: Syrisch, Koptisch (ou-Egyptisch), Ethiopisch, Arabisch, Armeens, Georgisch e.a. Heel bekend is de vertaling van Hieronymus, die de Bijbel overzette in het ‘Latijn van het gewone volk’: de Vulgaat (= gewoon, populair). Deze vertaling ontwikkelde zich tot en standaardversie vanhet Latijn en werd de officiële Bijbel van de Rooms-Katholieke Kerk. Naarmate de tijd vorderde zagen meer vertalingen het licht en zo kon de Bijbel aan steeds meer mensen worden overgeleverd. Ook de uitvinding van de boekdrukkunst rond 1450 speelde daarmee een belangrijke rol en maakte bovendien een einde aan het met de hand overschrijven van de bijbeltekst.
De betrouwbaarheid van de overlevering is ook aangetoond door vele archeologische vondsten. Bekend en belangrijk zijn de ontdekking van de zgn. Dode-Zeerollen in Qumran (1947) en later de vondst van 15.000 kleitabletten in het Syrische Tell Mardich (1975). Hieruit blijkt dat de bijbeltekst die wij vandaag bezitten een wonderbaarlijke overeenkomst vertoont met de oorspronkelijke geschriften van duizenden jaren oud. Daarin mogen we opnieuw de machtige hand van God ontdekken. Hij inspireerde Zijn dienaren om Zijn woorden op te schrijven en heeft ook gewaakt over een zuivere overlevering, zodat we vandaag nog altijd grote zegen kunnen ontvangen door het lezen van de ‘woorden Gods’!