Het Nieuwe Testament bevat drie, of beter vier delen:
- de Evangeliën + Handelingen
- de Algemene Zendbrieven + Openbaring
- Paulus' vroege brieven
- Paulus’ late brieven
De vier Evangeliën met de Handelingen bevatten het beeld van de Persoon van Christus en het aanbod van het koninkrijk aan Israël voor en na het Kruis, dus handelend over het koninkrijk en de Koning voor en na Zijn dood, opstanding en hemelvaart.
De Algemene Zendbrieven zijn mede voor Israël. Ze waren voor de tijd der Handelingen maar veel meer nog voor de (nu nog komende) toekomst, waarin Israël weer is ingeschakeld. Ze lopen uit in Openbaring, het boek dat geheel toekomstig is.
Tussen deze in staan Paulus' brieven. Het is echter onjuist dit zo uit te drukken. Want Paulus heeft ook brieven tijdens de Handelingen geschreven waarin wel dingen zijn die een grondleggende betekenis hebben, ook voor nu, maar waarin andere dingen opgeschort zijn. Ze bevatten doorgaande en bedelingswaarheid. De eerste blijft van kracht, de laatste kan opgeschort worden. We kunnen de brieven als één geheel aanmerken, maar ook - en beter - ze in twee groepen indelen:
- die welke hij schreef vóór Israël Lo-Ammi (= niet - Mijn Volk) werd
- die welke hij daarna van Gods Geest ontving
Over deze indeling de volgende opmerkingen:
We kunnen niet precies de jaren opgeven waarin Paulus' brieven geschreven zijn. De hier gegeven jaartallen zijn ontleend aan de Companion Bible. Ze zijn niet absoluut vaststaand, maar benaderd of aangenomen. Wat voor ons vaststaat is dat de Tessalonicenzen-, de Korinte-, de Galaten- en de Romeinenbrief geschreven zijn vóór Handelingen 28:28, dat wil zeggen, vóór Paulus' gevangenschap in Rome. Efeze, Filippenzen, Kolossenzen zijn tijdens zijn eerste en 2 Timotheüs tijdens zijn tweede gevangenschap geschreven.
We plaatsen Hebreeën bij Paulus' brieven al zegt de Schrift niet rechtstreeks dat hij de schrijver is. We weten ook niet wanneer hij geschreven is. Eén ding is wel zeker: nog tijdens de offerdienst. We plaatsen hem achter 2 Tessalonicenzen, waar hij steeds in de oudste handschriften voorkomt.
We weten niet precies de volgorde van 2 Korinte en Galaten. Sommigen nemen Galaten als Paulus' eerste brief, zetten hem dus vóór 1 en 2 Tessalonicenzen. Wij menen nog steeds dat hij van later datum is.
We weten ook niet precies wanneer 1 Timotheüs en Titus geschreven zijn. Er wordt ook aangenomen, dat zij vóór Israëls geestelijke verwerping zijn geschreven. We plaatsen ze echter later. Ze staan apart. Ze dateren uit de tijd tussen de twee gevangenschappen. Filemon, dat geschreven is tijdens Paulus' eerste gevangenschap, plaatsen we bij de bedeling der verborgenheid.
Een en ander in het oog houdende hebben we nu het volgende. Paulus' brieven (daarbij ook Hebreeën gerekend) zijn met het oog op zijn reis naar Rome, beter: met dat op Israëls verwerping, in twee reeksen in te delen. Elk telt dan zeven brieven.
1 Tessalonicenzen | 52 na Chr. |
2 Tessalonicenzen | 53 na Chr. |
Hebreeën | 54 (?) na Chr. |
1 Corinte | 57 na Chr. |
2 Corinte | 57 na Chr. |
Galaten | 57-58 na Chr. |
Romeinen | 58 na Chr. |
Deze zeven brieven zijn Paulus' oudste brieven, geschreven in een periode van ongeveer zeven jaar en wel gedurende de tijd die het Boek der Handelingen beschrijft.
Toen volgde een tijd van rust voor Paulus' pen. Ongeveer van 4 jaar. Gedurende die tijd schreef Paulus niet aan de Gemeenten. Hij was eerst twee jaar gevangen te Cesarea en daarna twee jaar te Rome. Kort na zijn aankomst daar spreekt hij het oordeel uit over Israël buiten het land en sluit hiermee voor lange eeuwen de deur van het Koninkrijk der hemelen voor Israël toe. Hij citeert voor de derde maal Jesaja 6:9 en 10, iets wat Christus reeds tweemaal gedaan had (Matt. 13:14, 15 en Joh. 12:40). Dit maakt een eind aan Israëls voorrangsbehandeling. Israël wordt terzijde gezet, de nationale voorrechten houden op. Het "eerst de Jood" (Rom. 1:16) verdwijnt. Tevens houdt de prediking van het aan Israël op te richten Koninkrijk der hemelen op. De gaven, talen, tekenen, wonderen, profetieën van 1 Kor. 12 worden "te niet gedaan" (1 Kor. 13). Van nu af begint iets nieuws, de bedeling van het geheimenis (of: verborgenheid – zie Efe. 3:9 SV).
Het tweede zevental is mogelijk ook in een periode van plm. zeven jaar geschreven.
Efeze | 60 na Chr. |
Kolosse | 61 na Chr. |
Filippensen | 62 na Chr. |
Filemon | 62 na Chr. |
1 Tim. | 67 na Chr. |
Titus | 67 na Chr. |
2 Tim. | 67 na Chr. |
Het kan onderzoekende lezers veel baten als zij steeds de volgorde van Paulus' brieven in het oog houden. Velen menen, dat dit de orde is waarin zij in het Nieuwe Testament staan. Romeinen staat daarbij voorop en zou dus het eerst geschreven zijn. Maar dat is de tijdsorde niet. Nu is het waar, dat indien de boodschap dezelfde blijft, het niet van veel invloed is wanneer ze gegeven wordt. Neem b.v. Israëls herstel. Of Jesaja of Zacharia dit nu leert, is in wezen hetzelfde. Maar zo staat het bij Paulus niet. Zijn latere brieven behelzen iets wat niet in zijn vroegere geleerd werd. Hij heeft in die latere brieven een openbaring neergelegd die een geheel uniek karakter draagt. Daarom is het nodig, zij het wellicht niet de precieze dan toch enigermate, de tijdsorde te weten en de heilsleer voor vandaag (m.b.t. het Lichaam van Christus) te baseren op het laatste wat God heeft geopenbaard. Met de bekendmaking van het geheimenis, waarover Paulus in Efeziërs en Kolossenzen uitvoerig spreekt, is het Woord van God tot z’n ‘volle recht’ (beter: volkomen inzicht; Gr. epignosis) gekomen (Kol. 1:25). Anders gezegd: Tot dan toe was dit geheim verborgen gebleven in God, de Schepper en is op Zijn tijd – d.i. na de tijdelijke terzijdestelling van Israël in Handelingen 28:25-28 – bekendgemaakt. Daarmee is het hiaat in het profetisch Woord met betrekking tot de komst van Christus ingevuld.1 De leer van Paulus in zijn gevangenschapsbrieven is het onderwijs, dat behoort bij de bedeling waarin wij thans leven en waarin God bezig is met een bijzonder werk: de uitroeping van de Gemeente, het Lichaam van Christus. Dit Lichaam is onlosmakelijk verbonden met Hem, die het Hoofd is boven alle dingen (vgl. Efe. 1:20-23) en leeft in verborgenheid met Hem in de ‘zoonplaats’ (letterlijke vertaling van Efe. 1:5), dat is ter rechterhand Gods! Die plaats en de daaraan verbonden voorrechten en heerlijkheden bepalen het leven van de leden van het Lichaam hier op aarde en geven hen tegelijk een machtig toekomstperspectief!