Ark van Noach
De eerste keer we dit getal in de Bijbel tegenkomen is in Genesis 6:15 waar de HERE voorschrijft dat de ark 50 ellen breed moest zijn. De ark was bestemd voor Noach en de zijnen (en van alle dieren twee stuks), waarin zij het oordeel van de zondvloed konden overleven. Kerkvader Origines heeft in de breedte van de ark een teken gezien van de vergeving van zonden. De wereld was vol van boosheid en geweldenarij "maar Noach vond genade in de ogen des HEREN" staat er in Genesis 6:8. De naam Noach betekent: rust, vertroosting. De naam is afkomstig van hetzelfde stamwoord waarvan ook het woord Chanoeka is afgeleid: vernieuwing. In Openbaring 21 zegt Hij, die op de troon gezeten is: "Zie, Ik maak alle dingen nieuw." Christus heeft de grond voor dit vernieuwende werk gelegd op Golgotha: Het is volbracht. Wie in Hem gelooft ontvangt rust, troost.
Waarom? Omdat de genade van God, die in Christus verschenen is zo rijk is: vergeving van zonden, een nieuw leven, een nieuwe toekomst!
Die nieuwe toekomst was ook weggelegd voor Noach en zijn gezin. Na de zondvloed mochten zij hun weg vervolgen in een nieuwe wereld, aan de andere kant van het oordeel.
Tabernakel
Het getal 5 en 50 spelen bij de bouw van de Tabernakel een rol. In Exodus 26 en 27 komt het getal 50 diverse keren voor. De tentkleden werden voorzien van 50 lussen die met 50 gouden resp. koperen haken aan elkaar verbonden moesten worden. Bovendien was de breedte van de voorhof aan de oost- en westzijde 50 el. De lengte was 100 el (2 x 50). Deze maten komen we ook weer tegen in de beschrijving van de tempel in Ezchiël 40-48.
Feest der weken
In Leviticus 23 worden de "feesttijden des HEREN" vermeld. Vijftig dagen nadat de eerste schoof was geoogst en de HERE aangeboden werd het volk bijeengeroepen om het 'Feest der weken' (Pinksterfeest) te vieren. Na het Feest der eerstelingen moesten zeven weken geteld worden (= 49 dagen) en op de 50e dag begon het Feest der weken. Anders gezegd: na de voleinding van 7 weken, kwam de 8e week en dat was de tijd voor het feest!
Dienst der Levieten
In het boek Numeri lezen wij over de aanstelling van de Levieten. Bij de uittocht uit Egypte had de HERE Zijn recht geproclameerd op alle mannelijke eerstgeborenen van de Israëlieten (Ex. 13:2). In de woestijn werd de stam Levi in hun plaats verkoren tot Zijn bijzonder eigendom en werden de Levieten aan Zijn dienst gewijd. Reeds eerder waren Aäron en zijn zonen tot priesters uitverkoren (Ex. 28). Zo kreeg men dus binnen de stam Levi: de priesters uit het geslacht van Aäron waaruit ook de hogepriester afkomstig was, en de Levieten, dat wil zeggen: zij waren wel uit de stam Levi, maar niet uit het geslacht van Aäron. Uit de Levieten werden alle mannen van 25 jaar en ouder gerecruteerd (Num. 8:23-26). Zij kregen waarschijnlijk eerst een opleiding van 5 jaar en waren vervolgens vanaf hun dertigste jaar dienstplichtig (Num. 4). Hun dienst mochten zij vervullen tot de dag dat ze 50 jaar oud werden. Ze waren dus 25 jaar (5 x 5) afgezonderd om de HERE te dienen. In Numeri 8:25-26 staat: "...en op vijftigjarige leeftijd zal hij van zijn dienstwerk ontslagen zijn, zodat hij niet langer behoeft te dienen. Al zal hij zijn broeders in de tent der samenkomst behulpzaam mogen zijn, hij zal geen dienst meer behoeven te doen."
Hier komt het getal 50 dus weer in beeld als het einde van de dienstbaarheid en het begin van de vrijheid. Het was voor de Leviet een mijlpaal in zijn leven. Zijn verplichte dienst zat erop; hij was vrij om te gaan, maar mocht nog wel als vrijwillger bezig blijven.
David
In 2 Samuël 24:24 lezen we dat David de dorsvloer en de runderen van Arauna kocht voor het volle bedrag van 50 zilveren sikkels. Zilver spreekt in de Bijbel van verzoening. De Tabernakel stond op massieve blokken van zilver en uit Exodus 30:11-16 en 38:25-27 leren wij, dat het zilver de verzoening of het rantsoen voortstelde van de Israëlieten. Elke Israëliet moest, als hij tot de getelden van het volk van God behoorde, een halve sikkel zilver geven als verzoeningsgeld, tot verzoening voor zijn ziel: "De rijke zal niet meer, noch de arme minder dan een halve sikkel opbrengen, om die te geven als heffing voor de HERE ter verzoening voor uw leven." (Ex. 30:15)
Wat een prachtig beeld van de verzoening die de Here Jezus tot stand gebracht heeft. Hij werd destijds verkocht voor dertig zilverlingen om veroordeeld te worden, waarna Hij aan het kruis zou sterven tot een verzoening voor onze zonden.
Toen David 50 sikkels zilver betaald had, bouwde hij op die plaats "een altaar voor de HERE ne bracht brandoffers en vredeoffers. Toen liet de HERE Zich verbidden ten gunste van het land, en de plaag werd van Israël weggenomen." (2 Sam. 24:25)
Er kwam dus verlossing voor het volk!
Obadja verbergt profeten
Verlossing kwam er ook voor de profeten in de tijd van Achab en Izebel, zie 1 Koningen 18. Vers 4 zegt: "Toen Izebel de profeten des HEREN uitroeide, had Obadja honderd profeten genomen en hen, vijftig bij vijftig, in een spelonk verborgen en met brood en water verzorgd." Obadja, de hofmaarschalk, was iemand "die de HERE zeer vreesde."
Zijn naam betekent: 'Dienstknecht van de HERE'.
Hij verborg de profeten dus in twee groepen van 50 in een spelonk voor de woede van Izebel. Zij werden dus feitelijk verlost door te schuilen bij de dienstknecht van de HERE. Onwillekeurig denken we aan Psalm 91: "Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw van de Almachtige." (vs.1) Wie anders is de schuilplaats en de schaduw dan de ware Dienstknecht, Jezus Christus? De Here God heeft in Hem een schuilplaats bereid, een toevluchtsoord voor de Zijnen. Hij is de Rots, die nimmer wankelt. David heeft van Hem getuigd in Psalm 62: "Op God rust mijn heil en mijn eer, mijn sterke rots, mijn schuilplaats is in God." (vs. 8) Zijn advies luidt dan ook:
"Vertrouwt op Hem te allen tijde, o volk." Inderdaad mogen en kunnen wij vertrouwen in de Here. We leven in een wereld die geregeerd wordt door de boze machten, waarvan Achab en Izebel typen zijn. Satan is de "god dezer eeuw" (2 Kor. 4:4), en heeft het vooral gemund op degenen, die de Here willen dienen. Maar er is een schuilplaats! Paulus zegt in Kolossenzen 3, vers 3: "Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God." Door voor deze wereld leven wij voor God in de hemel. Wij behoren tot de 'vijftigers': mensen die bevrijd zijn uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde, in wie wij de verlossing hebben. (Kol. 1:13-14).
Elia daalt neder
In 2 Koningen 1 lezen we over een merkwaardige en typische geschiedenis, waarin het getal 50 meerdere keren genoemd wordt.
Koning Achazja kreeg een ongeluk en kwam op het ziekbed te liggen. Hij zond zijn boden uit naar Baäl-Zebub, de god van Ekron. Baäl-Zebub kennen we ook als Beëlzebul (= Heer van de vliegen), die in Matteüs 12:24 de 'overste der geesten' genoemd wordt. 'Ekron' betekent 'ontworteling'. Het is niet moeilijk in te zien, dat deze namen typerend zijn voor de boze machten van deze wereld.
Tegenover deze machten (en hun profeten) staat de profeet Elia, wiens naam betekent (mijn) God is HERE. De vraag is wat Achazja bij een afgod te zoeken heeft: "Is er dan geen God in Israël, dat gij Baäl-Zebub, de god van Ekron, gaat raadplegen?" (vs. 3)
Als straf hiervoor moet Elia hem berichten, dat hij niet meer van het ziekbed af zou komen, maar voorzeker zou sterven.
Achazja brengt dan militair geweld in stelling. Hij zendt een overste over vijftig met zijn 50 mannen om Elia te halen! Elia zit boven op een berg. De eerste overste gaat naar Elia en beveelt hem af te dalen. Gevolg is dat God deze hoogmoedigheid oordeelt en vuur van de hemel doet nederdalen om hen te verteren. Achazja geeft echter niet op. Een tweede groep van 50 soldaten gaat naar Elia toe. Opnieuw beveelt de overste hem in naam van de koning af te dalen. Opnieuw worden zij verslonden door het vuur. Driemaal is scheepsrecht, dus gaat een derde overste met zijn manschappen naar Elia toe. Deze man blijkt een geheel andee gezindheid te hebben. Hij knielt voor Elia neer en smeekt hem om hem niet te doden: "Nu dan, laat mijn leven kostbaar zijn in uw ogen." (vs. 14)
Dat is voor Elia het teken om in actie te komen en van de berg naar beneden te gaan om Achazja zelf mee te delen, dat hij zal sterven. Als dat gebeurd is, wordt Joram koning in zijn plaats. 'Joram' betekent: "de HERE is hoog/verhoogd'.
Net als in vele andere Oudtestamentische geschiedenissen ligt ook hierin ongetwijfeld een diepere (typologische) betekenis, misschien wel meerdere. Denk bijvoorbeeld eens aan het volgende. Deze geschiedenis staat natuurlijk vooral in de context van Gods handelen met Israël. Welnu, tweemaal was de HERE op een berg. De eerste keer bij de verbondssluiting (Exodus 19). Terwijl Mozes op de berg verkeerde bedreef het volk beneden afgoderij rondom het gouden kalf. Het verbond der Wet bleek voor Israël een 'bediening des doods' (2 Kor.3:7).
De tweede keer waren het slechts drie discipelen, Petrus, Johannes en Jakobus, die de berg opgingen (Matt. 17) en daar de heerlijkheid van de Here mochten aanschouwen. En dat terwijl de leidslieden even daarvoor de Messias keihard hadden afgewezen door te beweren, dat Hij wonderen en tekenen deed in kracht van... Beëlzebul (Matt.12:22 e.v.). Na deze afwijzing van de Here Jezus eindigend in Zijn kruisiging, werd het volk later uit het land gezet: het begin van de diaspora onder de volkeren.
De derde keer, dat de HERE op een berg zal staan ligt nog in de toekomst: "Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde..."
(Zach. 14:4) Dan zal een gelovig overblijfsel de Naam des HEREN aanroepen en zeggen: de HERE is mijn God (denk aan de betekenis van de naam Elia!).
Zij buigen hun knieën voor Hem en de HERE zal hun smeekbede beantwoorden. Voor de afvallige koning in die dagen betekent dat oordeel; voor het gelovig overblijfsel betekent het redding en verlossing!
Haman gespietst
In de geschiedenis van Ester ligt ook veel typologie verborgen. In het vijfde hoofdstuk zijn we er getuige van dat Ester zich in een koninklijk gewaad hult en de gouden scepter van de koning mag aanraken. Het gebeurde op "de derde dag" zegt vers 1. Ester is hierin een prachtig type van Israël, dat eveneens op de 'derde dag' deel zal krijgen aan het koningschap van de Messias (vgl. Hosea 6:2, Joh. 2:1).
Daar was echter ook Haman, de Jodenhater. Hij wilde afrekenen met Mordekai, die zich over Ester had ontfermd toen ze als wees achterbleef. Hij was een godvrezend man en wilde niet buigen voor Haman, wiens woede zich vervolgens richtte op alle Joden.
Haman liet zich adviseren door zijn vrouw en enkele vrienden: "Laat een paal van 50 el hoogte maken en zeg dan morgen vroeg tot de koning, dat men Mordekai daarop spietse..." Zo gezegd, zo gedaan. God leidde het echter in een andere richting. Niet Mordekai maar Haman zelf werd uiteindelijk gespietst op de paal, die hij zelf had opgericht. Zo zal het gelovige Israël in de eindtijd op een bijzondere wijze worden verlost van de laatste 'Jodenhater'. "Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest" zegt de HERE in Zacharia 4:6. Hij zal Israëls grote vijand oordelen en al zijn vrienden met hem. Paulus schrijft in 2 Tessalonicenzen 2, dat de Here Jezus de wetteloze teniet zal doen door de 'adem Zijns monds', door de kracht van Woord en Geest dus. Israël daarentegen zal door Gods Geest worden verlost en bevrijd. De uitstorting van de Geest in Handelingen 2 was een type van wat er in de laatste dagen zal gebeuren: "Mijn Geest zal ik in uw binnenste geven..." (Ezch. 36:27). Israël zal delen in de vreugde van de heerschappij van de grote Koning en tot een konikrijk van priesters worden, een heilig volk, Gode ten eigendom!
Wonderbare spijziging
Ook in het Nieuwe Testament komen we het getal 50 een paar keer tegen. In Lucas 9:10-17 bijvoorbeeld, bij de eerste wonderbare spijziging. De Here Jezus spreekt tot de schare mensen die Hem volgden over het Koninkrijk Gods. Met slechts vijf broden en twee vissen wordt iedereen gevoed! Lucas vermeldt dat het ging om een schare van "ongeveer 5000 man", die moesten gaan zitten in groepen van "ongeveer vijftig." De toevoeging van het woord 'ongeveer' komt vaker voor in de Bijbel en heeft betekenis! Zie bijvoorbeeld in Exodus 32:28 (vgl. met Hand. 2:41); Jozua 3:4, Marcus 5:13. Het gaat er kennelijk niet om, dat het aantal of de hoeveelheid te vermelden, maar het getal. Dat blijkt bijvoorbeeld duidelijk in Handelingen 19:7 waar Paulus enige (!) discipelen de handen oplegt om de Geest te ontvangen: "En het waren in het geheel ongeveer twaalf mannen." Dat het aantal van 50 niet direct geteld wordt maar geschat is begrijpelijk, en 5000 helemaal. Maar twaalf mensen... dat zie je in één oogopslag. Waarom dan toch 'ongeveer'. Omdat het niet om het exacte aantal mensen gaat, maar om het getal. Alle bijbelschrijvers zijn geinspireerd door Gods Geest en Hij vond het blijkbaar belangrijk deze getallen te noemen. 50 en 5000 zijn veelvouden van 5, het getal van de genade. En als het gaat om de openbaring van het Koninkrijk zal Israël 'vet gemaakt worden'. De genade van God zal ook over het aloude bondsvolk zeer overvloedig worden. Zij zullen een volheid van zegen ontvangen. De Here zal in alles rijkelijk voorzien. Allen worden verzadigd en er blijft zelfs nog over: twaalf manden met brokken!
Pinksteren
Uiteraard kunnen we niet om Handelingen 2 heen. Het getal 50 komt daar weliswaar niet voor, maar het is wel de 50e dag - Pentecoste, Pinksteren, het Feest der weken uit Leviticus 23. In Jeruzalem werd op de vijftigste dag na de opstanding van Christus de Heilige Geest uitgestort op de discipelen als voorvervulling van de profetie uit Joël 2. Zijn profetie duidt op de volkomen vervulling in de eindtijd. Dan zullen ook de overige onderdelen werkelijkheid worden. Evenals in het verleden zal ook straks de zegen van de uitstorting van de Geest in de eerste plaats bereid zijn voor Israël. Het grote jubeljaar zal aanbreken!
Voor deze machtige gebeurtenis, als onderdeel van het zegenrijke herstel van Israël, zijn vele profetieën aan te wijzen. Bijvoorbeeld Jesaja 32:13-15 en 44:3-5, waar we lezen: "Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost en mijn zegen op uw nakomelingen. Zij zullen uitspruiten tussen het gras, als populieren langs de beken..." (zie ook Ezech. 36 e.a.)
Als de eindvervulling van Joëls Pinksterprofetie werkelijkheid wordt, zal Israël het heilsorgaan van God zijn, ten gunste van de volkeren. Israël zal getuigen van de grote daden van Hem, die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht! In de volheid van de Geest zal het "de wereld met vruchten vervullen." Stromen van zegen zullen de aarde overspoelen: "Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis des HEREN, zoals de wateren de bodem der zee bedekken. En het zal te dien dage geschieden, dat de volken de wortel van Isaï zullen zoeken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn." (Jes. 11:9 en 10)