Zeven zevens
In Leviticus 25 wordt gesproken over het Jubeljaar. Het wordt daar weergegeven als een instelling die woordelijk door de HERE aan Mozes werd doorgegeven op de berg Sinaï. Het behoort daarmee tot de aan Israël gegeven wet des HEREN, waar met nadruk acht op geslagen diende te worden. In Leviticus staat de instelling van het Jubeljaar in het verlengde van het zogenaamde sabbatsjaar. Die hield in dat na zes jaren intensief bewerken, akker en wijngaard een jaar rust moesten krijgen. Zoals de mens op de zevende dag rust hield om zijn Schepper te gedenken, zo kreeg ook het land in het zevende jaar de nodige rust. Er mocht in dat jaar overigens wel gegeten worden van wat akker en wijngaard opbrachten, maar er mocht niet gezaaid en gesnoeid worden.
Na een periode van zeven maal zeven jaar, oftewel zeven jaarweken, volgde het Jubeljaar. Er volgde dus na het sabbatsjaar van de zevende jaarweek nog een extra sabbatsjaar dat daarmee een periode vol maakte van vijftig jaar. Wij zien hierin een vergelijk met de vijftigste dag na het moment dat de eerstelingen van de oogst in de tempel werden gebracht, namelijk Pinksteren. Het directe verband tussen het Jubeljaar en Pinksteren is dat beide met de oogst te maken hebben. Daarbij mocht op de pinksterdag, evenals in het gehele Jubeljaar, het land niet bewerkt worden.
Het gegeven land
Vanuit het feit dat er met betrekking tot het Jubeljaar gesproken wordt over het bezit van akker en wijngaard, kan eenvoudig geconcludeerd worden dat deze instelling alleen in werking kan zijn op het moment dat het volk Israël, aan wie deze instelling gegeven is, zich in het hen gegeven land bevindt. Dit is overigens ook wat direct wordt weergegeven in Leviticus 25 ten aanzien van het sabbatsjaar: "Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef…" (vers 2) Daarom moeten we concluderen dat in deze tijd, waarin Israël weliswaar in het land is, deze instelling toch niet geldt. Het land is hen op dit moment namelijk (nog) niet van de HERE gegeven. Feitelijk hebben zij het zichzelf toegeëigend. Trouwens, de instelling van het Jubeljaar wordt momenteel ook niet onderhouden in Israël. Het ongelovige deel van de Joden houdt zich niet aan de wet en het orthodoxe deel erkent Israël nog niet als staat van God. Pas als de Messias wederkomt zal (het gelovige) Israël het hun beloofde land daadwerkelijk gegeven worden en zal ook het Jubeljaar weer gevierd kunnen worden.
Het land van de HERE
Het Jubeljaar werd ingeluid op Grote Verzoendag (in de zevende maand) en ontleent daaraan dan ook een deel van z’n waarde. Op de Verzoendag werd de bazuin geblazen in het hele land. Het was het teken waarop schulden kwijtgescholden en verloren bezittingen weer teruggegeven werden. Het was voor velen een dag van verlossing, een dag waarop genade geschonken werd. In de praktijk betekende dit dat als mensen hun huizen, landerijen of zelfs zichzelf vanwege schulden hadden moeten verkopen, zij dit in het Jubeljaar weer terugkregen. De gedachte die hierin schuilt wordt prachtig verwoord in Leviticus 25: "En het land zal niet voor altijd verkocht worden, want het land is van Mij, en gij zijt vreemdelingen en bijwoners bij Mij." De Israëlieten moesten weten dat het land waar zij woonden niet het hunne was, maar dat het de HERE toebehoorde. Zij waren slechts vreemdelingen en bijwoners.
Omdat het land de HERE toebehoorde, zorgde Hij er ook voor. Een praktisch probleem rond het jubeljaar, maar ook rond het sabbatsjaar, was de voedselvoorziening. Waar moest men in de jaren van rust van leven? Zeker met het Jubeljaar was dit een probleem, omdat hier eerst nog een sabbatsjaar aan vooraf ging. In vers 21 laat de HERE zien hoe goed Hij voor zijn volk zorgt. In het zesde jaar van de zevende jaarweek zou de HERE de opbrengst van de oogst drievoudig laten zijn, zodat er voldoende te eten zou zijn voor de komende jaren. Wij worden hier ook bepaald bij de geschiedenis van Jozef in Egypte, waar de HERE voorzag in voedsel voor de zeven magere jaren. We kunnen ook denken aan Israëls uittocht en de omzwerving van veertig jaar in de woestijn, toen de HERE ook voorzag in voedsel. Zo is te zien dat de HERE, zelfs in een gevallen schepping, door en voor Zijn volk Israël handelend optreedt in de schepping. Eeuwen nadat de wet aan Mozes was gegeven toonde de Here Jezus dit ook aan toen Hij met een paar broodjes en visjes een enorme menigte voedde.
Gods teruggetrokken hand
En nu in deze tijd? Wij moeten ons realiseren dat Gods directe handelen met deze wereld opgehouden is toen Israël, na de Messias keer op keer te hebben afgewezen, in 70 na Chr. verstrooid werd. Hij werkte op aarde door Zijn volk Israël die Hij de aarde tot erfdeel gegeven had, maar dat hield toen op. Ons erfdeel, als gelovigen in deze tijd, is niet op aarde maar in de hemel. Daar is God werkzaam in Christus Jezus, in Wie wij geplaatst zijn. De gehele aarde ligt op dit moment onder de macht van de boze en de grillen van de natuurwetten en de mens. Wij zien de gevolgen om ons heen. Biddagen voor gewas en arbeid ten spijt komen er in deze tijd mensen om van de honger door mislukte oogsten. Maar er is hoop. De aan Israël gegeven instelling van het Jubeljaar toont ons profetisch een toekomst waarin niet alleen Israël, maar de gehele wereld de HERE zal toebehoren en Hij zorg zal dragen voor voldoende voedsel voor ieder die Hem eert en liefheeft. Er komt een tijd waarin bazuingeschal zal klinken over de gehele aarde om daarmee een jubeljaar voor de HERE uit te roepen.
Grote Verzoendag
Wij merkten al eerder op dat het Jubeljaar begon op Grote Verzoendag. Op deze dag ging de hogepriester het heilige der heiligen binnen en deed verzoening voor het volk tegenover de HERE. Dit verzoenen is ook in de instelling van het Jubeljaar terug te vinden. Zij die schulden hadden, kregen kwijtschelding en zij die zichzelf als slaaf verkocht hadden, kwamen vrij en verkregen zodoende verlossing. Dit gebeuren refereert ook aan de uittocht van Israël uit Egypte, waar zij als slaven verbleven. En ook wijst het op de toekomst van Israël. Het Hebreeuwse woord wat dat met 'jubel' vertaald wordt, namelijk 'yobel', is afgeleid van 'yabal', wat zoveel betekent als 'brengen' of 'leiden'. Dit woord vinden wij onder andere terug in Jesaja 55: "Want in vreugde zult gij uittrekken en in vrede geleid worden…" (vers 12) Deze passage wijst op Israëls nog komende verlossing. Letterlijk duidt ‘yobel’ overigens op een ramshoorn. Deze werd gebruikt om belangrijke gebeurtenissen mee aan te kondigen of als teken ter aanvang van de strijd. Het Jubeljaar was dus eigenlijk het jaar waarin op de ramshoorn geblazen werd als teken van verlossing. Wat betreft het gegeven dat dit na zeven keer zeven jaar plaatsvond op Grote Verzoendag, bepaalt ons met nadruk bij het einde van de zeventig jaarweken uit Daniël 9. Daar staat dat zeventig (jaar)weken (zeventig maal zeven jaar) zijn bepaald over Israël en de heilige stad om de overtreding te voleindigen, de zonde af te sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen en eeuwige gerechtigheid te brengen. Al deze zaken vinden wij ook voleindigd in de dag dat het Jubeljaar begint, namelijk Grote Verzoendag. Feitelijk zouden wij kunnen zeggen dat Daniël 9 een groot Jubeltijdperk belooft na een periode van zeventig maal zeven jaar. De Messias zal komen om Zijn volk uit de slavernij van de grote verdrukking te verlossen en het land rust te schenken.
De laatste bazuin
Het is goed om nog even terug te komen op het blazen van de ramshoorn. Het blazen op de ‘yobel’ werd gedaan om belangrijke gebeurtenissen mee aan te kondigen. De laatste keer dat dit bij Israël in een lopend jaar werd gedaan was op Grote Verzoendag. De laatste keer dat met betrekking tot de zeventig jaarweken uit Daniël 9 de bazuin zal klinken wordt beschreven in 1 Korintiërs 15. Bij het klinken van de laatste bazuin zullen velen van hen die delen in het verzoenende bloed van Christus uit de slavernij van de dood verlost en in onvergankelijkheid opgewekt worden. Dit moment staat gelijk aan het klinken van de zevende bazuin uit Openbaring 11 die het koningschap van de Here en Zijn Gezalfde aankondigt: "Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan Zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden." Er zal dan rust komen op aarde en er breekt een tijd aan die voor de HERE afgezonderd is.
Vrijheid afkondigen
Dat het Jubeljaar een jaar van verlossing is zien we ook in Leviticus 25 zelf: "Gij zult het vijftigste jaar heiligen en vrijheid in het land afkondigen voor al zijn bewoners, een jubeljaar zal het voor u zijn…" (vers 10) Het afkondigen van vrijheid is iets wat een profetische boodschap met zich meedraagt. Wij worden hier bepaald bij wat in Jesaja 61 geschreven wordt ten aanzien van de Messias: "De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN…" (vers 1-2) Deze woorden zijn vervuld bij de komst van de Here Jezus naar de aarde, zo laat Hij ons Zelf zien in Lukas 4. Het is hier nog niet de Heer die hemel en aarde komt oordelen, maar de Heer die genade en genezing brengt. Hij roept een jaar van welbehagen des HEREN uit, een Jubeljaar, een jaar om van vreugde op de hoorn te blazen en overal Zijn heerlijkheid uit te roepen en te verkondigen. Natuurlijk is het zo dat dit jaar onderbroken is vanwege Israëls ongeloof en ongehoorzaamheid, maar de boodschap van verlossing en genade is tegen de verdrukking in des te groter en rijker geworden. Wij delen als gelovigen in deze tijd dan wel niet in Israëls Jubeljaar, maar toch mogen wij jubelen vanwege de verlossing die wij in Christus Jezus hebben verkregen: "En in Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de overtredingen, naar de rijkdom zijner genade…" (Efe. 1:7) Als wij hieruit leven, is voor ons persoonlijk het Jubeljaar al begonnen!