De heerlijkheid van God
De vierde en vijfde maal dat er in de Bijbel over heerlijkheid gesproken wordt, gaat het over de heerlijkheid van God: Exodus 16:7 en 10.
Israël morde in de woestijn Sin tegen Mozes en Aäron, omdat ze te weinig te eten hadden. In Exodus 16:4 lezen we dan: "Toen zeide de HERE tot Mozes: Zie, Ik zal voor u brood uit de hemel laten regenen; dan zal het volk uitgaan en verzamelen zoveel als voor elke dag nodig is, opdat Ik het op de proef stelle, of het al dan niet wandelt naar Mijn wet." Mozes en Aäron brengen deze boodschap over naar het volk, en in Exodus 16:7a staat: "En morgenochtend zult gij de heerlijkheid des HEREN zien, omdat Hij uw gemor tegen de HERE gehoord heeft." En in vers 10: "Terwijl nu Aäron sprak tot de gehele vergadering van de Israëlieten, richtten zij hun blik naar de woestijn – en zie, de heerlijkheid des HEREN verscheen in een wolk." Vanaf vers 13b-15 lezen we vervolgens: "en des morgens was er een dauwlaag rondom de legerplaats. Toen de dauwlaag opgetrokken was, zie, daar lag over de woestijn iets fijns, iets schilferachtigs, fijn als rijm op de aarde. Toen de Israëlieten het zagen zeiden zij tot elkander: Wat is dit? (in het Hebreeuws: Manna). Want zij wisten niet wat het was. Maar Mozes zeide tot hen: Dit is het brood dat de HERE u tot spijze gegeven heeft."
Wij weten nu dat dit een afbeelding, een schaduwbeeld, is van het Ware Brood uit de hemel: Christus. In Johannes 6:32-35 staat: "Jezus zeide dan tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar Mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel: want dát is het brood Gods, dat uit de hemel nederdaalt en aan de wereld het leven geeft. Zij zeiden dan tot Hem: Here, geef ons altijd dit brood. Jezus zeide tot hen: Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren, en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten." Merk op dat het manna alléén voor de Israëlieten is, en dat Christus ook gezegd heeft: Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls." Hoe de heidenen of de volken in de verschillende bedelingen aan bod komen is een studie op zich.
Het bovenstaande voert ons tot de slotsom dat de heerlijkheid van God, of de heerlijkheid des HEREN zeer nauw verband houdt met Christus.
Verbondssluiting
De zesde en zevende maal dat gesproken wordt van heerlijkheid, gaat het weer over de heerlijkheid des HEREN, bij de Verbondssluiting op de berg Sinaï. Het bloed van het Verbond had reeds gevloeid: "Toen nam Mozes het bloed en sprengde het over het volk en hij zeide: Zie, het bloed van het Verbond dat de HERE met u sluit, op grond van al deze woorden." (Ex. 24:8) Dit bloed wijst op de verzoening, en de vervulling is het bloed van Christus, zoals bijvoorbeeld in 2 Korintiërs 5:19 staat 'dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was.' Nadat het bloed over het volk gesprengd was lezen we: "En de heerlijkheid des HEREN rustte op de berg Sinaï." (Ex. 24:16a) Let er op dat er staat "rustte", wat mag wijzen op het volmaakte verzoeningswerk van Christus. Echter, voordat het Verbond in werking is zal er nog heel wat gebeuren, zoals het vervolg van de geschiedenis laat zien. Een bijzonderheid hierin is dat er voor het eerst sprake van is dat een mens in aanraking komt met de heerlijkheid van God: Mozes, de middelaar van het Oude Verbond. Als we aan de geschiedenis van de roeping van Mozes denken, hoe hij tegenstribbelde, maar zich uiteindelijk gewonnen gaf, samen met Aäron; als we ook denken aan hoeveel moeite het gekost heeft om het volk Israël uit Egypte te laten uittrekken, dan komt daarin des te duidelijker uit hoe groot het geduld van God is, en hoe groot Zijn liefde en genade zijn, en dat Hij ondanks alles Zijn plan volvoert! Eén van de mijlpalen is de Verbondssluiting, beschreven in Exodus 23:13-24:18 en 31:12-33:23. Ook deze geschiedenis laat weer zien hoe God alles duidelijk aangeeft, met redenen omkleed. Mozes heeft zelfs alles opgeschreven. En terwijl God veertig dagen op de berg met Mozes spreekt over de wet en alle verordeningen - en dat zal best diepgaand geweest zijn, want zij getuigen van Christus - danst het volk rond het gouden kalf. Eerder had men zo enthousiast gezegd: "Alles wat de HERE gesproken heeft zullen wij doen (eigen kracht!) en daarnaar zullen wij horen." God wist natuurlijk wat er zou gebeuren, en toch sluit Hij het Verbond, en laat Hij Zijn heerlijkheid (Christus) zien. Wonderlijk! We lezen dat in Exodus 24:15-18: "Daarop besteeg Mozes de berg, en de wolk bedekte de berg. De heerlijkheid des HEREN rustte op de berg Sinaï, en de wolk bedekte hem zes dagen lang; op de zevende dag riep Hij tot Mozes midden uit de wolk. De verschijning van de heerlijkheid des HEREN was als een verterend vuur op de top van de berg ten aanschouwen van de Israëlieten. Mozes ging de wolk in en besteeg de berg. En hij bleef op de berg veertig dagen en veertig nachten." Op de zevende dag riep Hij tot Mozes. We lezen elders dat God rustte op de zevende dag. We mogen hierbij denken aan het volbrachte werk van Christus. Daarom mocht Mozes, de middelaar tussen God en Zijn volk Israël bij het Oude Verbond, als eerste mens naderen tot de heerlijkheid van God in Christus.
Gouden kalf
De Israëlieten echter verachten de heerlijkheid van God! Zij dansen om het gouden kalf. Psalm 106, vers 19: "Zij maakten een kalf bij Horeb en bogen zich neer voor een gegoten beeld; zij verruilden hun Eer tegen het beeld van een rund dat gras eet." Jeremia 2, vers 11: "Heeft ooit een volk goden verruild? – en dat zijn toch geen goden! – maar Mijn volk heeft zijn Eer verruild voor wat geen baat brengt." De geschiedenis zal zich zelfs herhalen: de sluiting van het Nieuwe Verbond verloopt op soortgelijke wijze. En Paulus schrijft over de Gemeente, die Zijn lichaam is: "Dit weet gij, dat allen in Asia zich van mij hebben afgekeerd." (2 Tim 1:15a) Maar - o wonder – terwijl het volk deze zonde bedrijft, bemiddelt Mozes bij God! God verwittigt Mozes van de zonde van het volk (Ex. 32:7) en zegt (vs. 9): "Ik heb dit volk gezien en zie, het is een hardnekkig volk. Nu dan, laat Mij begaan, dat Mijn toorn tegen hen ontbrande en Ik hen vernietige, maar u zal Ik tot een groot volk maken." Mozes gaat daar niet op in, maar pleit voor zijn volk op de beloften van God! "En de HERE kreeg berouw over het kwaad, dat Hij gezegd had Zijn volk te zullen aandoen."(vs. 14) Wat een liefde en genade van God! Wij mogen hierin het werk van de Here Jezus Christus zien, Romeinen 5, vers 8: "God echter bewijst Zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is." God zal dit nog bewijzen aan Zijn volk. We kunnen daarvan in deze geschiedenis een afbeelding zien.
De verbondssluiting gaat voorlopig niet door, Mozes onderneemt actie! "En zodra hij (Mozes) de legerplaats genaderd was en het kalf en de reidansen zag, ontbrandde de toorn van Mozes; hij wierp de tafelen uit zijn hand en verbrijzelde ze aan de voet van de berg. Daarop nam hij het kalf dat zij gemaakt hadden, verbrandde het met vuur en vermaalde het, totdat het fijn gestoten was, vervolgens strooide hij het op het water en gaf dit aan de Israëlieten te drinken." (Ex. 32:19 en 20). Mozes gaat ook het volk bestraffen voor hun zonden, in de naam van God. De Levieten voeren de straf uit door middel van het zwaard. Zij gaan heen en weer door de legerplaats en ongeveer drieduizend man worden gedood.
"De volgende dag zei Mozes tot het volk: Gij hebt een grote zonde begaan, maar nu zal ik opklimmen tot de HERE, misschien zal ik voor uw zonde (in feite het verachten van Christus) verzoening bewerken." (Ex. 32:30)
Buiten de legerplaats
Merk op dat er in deze geschiedenis van de sluiting van het eerste Verbond vele parallellen liggen opgesloten met die van het tweede Verbond. Mozes vraagt om vergeving, - "en zo niet, delg mij dan uit het boek dat Gij geschreven hebt." (Ex. 32:32b) Vervolgens lezen we: "Maar de HERE zeide tot Mozes: Wie tegen Mij gezondigd heeft, zal Ik uit Mijn boek delgen. Maar ga nu heen, leid het volk naar de plaats waarvan Ik u gesproken heb; zie, Mijn engel zal voor u uitgaan, maar ten dage van Mijn bezoeking zal Ik aan hen hun zonde bezoeken (vs. 33 en 34). Even verder (Ex. 33:3b-5) lezen we: "Want Ik zal in uw midden niet optrekken, daar gij een hardnekkig volk zijt, opdat Ik u niet vertere. Toen het volk dit kwade woord hoorde, treurde het en niemand deed zijn sieraad aan. De HERE nu zeide tot Mozes: Zeg tot de Israëlieten: gij zijt een hardnekkig volk. Indien Ik ook maar één ogenblik in uw midden zou optrekken, zou Ik u vernietigen. Nu dan, doe uw sieraad af, dan zal Ik zien, wat Ik met u doe."
Vervolgens komt Mozes weer in actie, want het Verbond is nog niet gesloten, en hij zoekt toch een mogelijkheid voor de Israëlieten om God te zoeken: "Mozes nu nam een tent en spande haar voor zich uit buiten (!) de legerplaats, ver van de legerplaats, en noemde haar de tent der samenkomst. Ieder die de HERE zocht, ging uit naar de tent der samenkomst, die buiten de legerplaats was." (Ex. 33:7) Het moest buiten de legerplaats, want God zou niet in hun midden optrekken. Elke Israëliet kon (en kan) persoonlijk naderen tot God, en Mozes deed dat als middelaar voor het volk. Hier ligt een parallel met deze tijd: elke wereldburger kan nu tot God naderen in Christus!
wordt vervolgd