Context
Als we de Bijbel bestuderen, is het belangrijk, dat we woorden en/of gedeelten lezen in hun context, het verband waarin zij voorkomen.
In Johannes 1 wordt gesproken over de komst van Christus: “Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld. Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden...” (vs. 9-10)
In dit hoofdstuk wordt de Here Jezus Christus omschreven als ‘het Woord’: “In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.” (vs.1) In vers 14 lezen we dan: “Het Woord is vleesgeworden en het heeft onder ons gewoond, en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.”
Het vleesgeworden Woord is dus de eniggeborene des Vaders, de Zoon, d.i. Christus.
Genade en waarheid
Johannes zegt, dat de eniggeborene des Vaders vol is van “genade en waarheid”. Kenners van de grondtalen zeggen, dat hier sprake is van een stijlfiguur, de zgn. Hendiadys (lett.: één door twee). Dat wil zeggen: er worden twee woorden gebruikt, maar het gaat om één en dezelfde zaak. Je zou het woord ‘waarheid’ dan ook kunnen opvatten als een bijvoeglijk naamwoord: ware of waarachtige genade.
Een zelfde stijlfiguur vinden we ook in Johannes 4:24: “God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid.” Dit laatste zou ook als volgt gezegd kunnen worden: in ware of waarachtige geest.
Het gaat hierbij dus niet om twee dingen, maar om één.
Wet en genade
In vers 17 wordt deze ware genade gesteld tegenover de Wet: “...want de Wet is door Mozes gegeven, de ware genade is door Jezus Christus gekomen.”
Wij kunnen daar in ieder geval uit opmaken, dat ten tijde van de Wet niet de ware genade werd geopenbaard. Let op, er was wel genade onder de Wet, maar dat was niet de ware genade. Als we de genade van God toepassen op de zonde en de vergeving, dan wordt het ons vanzelf duidelijk.
Letten we op de situatie onder de Wet (en in zeker opzicht geldt dat ook voor de tijd vóór de Wet). De Wet bestond eigenlijk uit twee delen:
1. de morele Wet, d.i. het geheel van inzettingen, geboden en verboden
2. de ceremoniële Wet, d.i. het geheel van rituele plichten, offeranden, etc.
De offers die de HERE God voorgeschreven had, waren nodig om de zonden van de mens(en) te bedekken voor Zijn heilig aangezicht. Voor elke overtreding was er een offer, zodat gemeenschap met God altijd mogelijk was op grond van het vergoten bloed van bokken en stieren.
Hoewel noodzakelijk, was deze gang van zaken niet wat God eigenlijk wilde! God had nog iets beters in gedachten.
Laten we de Bijbel erop naslaan.
Psalm 40 : “In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen, - Gij hebt mij geopende oren
gegeven -, brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd. Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de boekrol staat over mij geschreven; ik heb lust om Uw wil te doen, mijn God, Uw wet is in mijn binnenste.”
In Hebreeën 10 blijkt, dat David profetisch gesproken heeft van de Messias. Zijn woorden
worden namelijk toegepast op de Here Jezus Christus en - door de Geest - van commentaar voorzien: "In de aanhef zegt Hij: Slachtoffers en offergaven, brandoffers en zondoffers, hebt Gij niet gewild, noch daarin een welbehagen gehad, hoewel zij naar de wet gebracht \worden. Doch daarna heeft Hij gezegd: Zie, hier ben Ik om uw wil te doen..." (vs. 8-9)
De verklaring waarom God in slachtoffers en spijsoffers geen behagen had, wordt duidelijk als we Hebreeën 10:4 lezen. Jaar in jaar uit moesten de offers gebracht worden en daarmee werden de zonden telkens in gedachtenis gebracht “...want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen.”
Het hoogste goed was dat de zonden bedekt werden voor Gods aangezicht door het offerbloed. Zoals David schreef in Psalm 32: “Welzalig hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is...” (:1)
Maar... als zonden bedekt zijn, zijn ze dus nog niet weg! En daarom had God nog iets beters in gedachten. Er zou een volmaakt offer gebracht moeten worden om de zonde weg te doen.
Welnu, dat offer is gebracht!
Als Johannes de Doper de Here Jezus ziet gaan, zegt hij: “Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.” (Joh. 1:29)
God heeft duidelijk gemaakt, dat Hij een welbehagen heeft in Zijn Zoon, de Here Jezus: “Deze is mijn Zoon, de Geliefde, in Wie Ik mijn welbehagen heb...” (Matt. 17:5, vgl. 3:17, Marc. 3:11, Luk. 3:22)
Volmaakt
Onder de Wet was de genade gebonden aan de inzettingen en offeranden. In het Evangelie is de genade gebonden aan Christus en Zijn volbrachte werk. Hij is de vervulling der Wet en van alle typen, zoals we die in het Oude Testament terugvinden.
Door Jezus Christus is dus de ware genade gekomen: een volmaakt offer, dat een volmaakte verlossing heeft gebracht.
De Wet was niet in staat “...ieder jaar met dezelfde offeranden, die onafgebroken gebracht worden, degenen die toetreden, te volmaken.” (Hebr. 10:1) Nu echter, krachtens de wil van God in Zijn Zoon, heeft God het eerste opgeheven, om het tweede te laten gelden: “Krachtens die wil zijn wij eens voor altijd geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus.” (:10) Dit offer hoeft dus niet te worden herhaald, het is volmaakt en daardoor genoegzaam. Ieder, die in Hem gelooft, krijgt deel aan die volmaaktheid: “Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden.”
Wat een wonderbare genade heeft God in de Here Jezus Christus geopenbaard! Zijn bloed reinigt ons van alle zonde (1 Joh. 1:7)
Genade op genade
We kunnen nu ook Johannes 1:16 gaan verstaan. Dit vers sluit aan op vers 14 (vs. 15 is een ‘tussenzin’).
Vers 14 zegt: “...een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van ware genade.” Vers 16 sluit daarop aan: “Immers uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen genade op genade.”
Het woordje ‘op’ is de vertaling van het Griekse ‘anti’, hetgeen als eerste betekenis heeft: in plaats van. Dus: genade in plaats van genade.
Hieruit moge blijken wat Johannes bedoeld heeft te zeggen: ‘uit Zijn volheid hebben wij (zegt Johannes als Jood) de ware genade ontvangen in plaats van de genade, die we onder de Wet ontvingen.
In andere bewoordingen: de ‘genade van Mozes’ is vervangen door de ‘genade van Christus’. Of: de voorwaardelijke genade onder de Wet is vervangen door de onvoorwaardelijke genade in Christus; de schaduw is vervangen door de werkelijkheid!
Zoals ook vers 17 verklaart: “Want de Wet (schaduw) is door Mozes gegeven, de ware genade is door Jezus Christus (werkelijkheid) gekomen.”