Rijdend op een ezel (vs. 9)
Nadat in de vorige verzen de HERE overduidelijk heeft gemaakt dat Hij zijn huis zal beschermen tegen de Israël omringende volken, vervolgt Zacharia 9 met een oproep tot jubelen en juichen. Sions dochter wordt opgeroepen te jubelen en Jeruzalems dochter om te juichen. Deze dubbele oproep bepaalt ons bij de tweedeling binnen Israëls staatsbestel. Sion duidt op het heilige gedeelte van Israëls hoofdstad, waar de tempel staat en ziet dus op de priesterlijke macht. Jeruzalem doelt op het staatkundige geheel en bepaalt ons daarom bij de koninklijke macht. Er is dus voor Israël zowel op godsdienstig als staatkundig vlak reden tot grote blijdschap. Alles wat onder de macht en invloed van Jeruzalem staat, of er uit voortkomt of er aan verwant is (want daar duidt 'dochter' op), kan uitzien naar een heilrijke toekomst.
De reden van de heilrijke toekomst wordt in het vervolg van vers 9 beschreven. Hier vinden wij de bekende profetie die inderdaad, eeuwen nadat deze was uitgesproken, vervuld is toen de Here Jezus rijdend op een ezel vanaf de Olijfberg Jeruzalem binnen reed. Er werd, zoals voorspeld, gejuicht en gejubeld: "Hosanna de zoon van David, Die komt in de naam des Heren; Hosanna in de hoogste hemelen!" (Matt. 21:9) Deze euforie was slechts van korte duur, want niet veel later riepen de mensen: "Hij moet gekruisigd worden." (Matt. 27:23) Op dezelfde heuvel, waar Hij eerder zo glorieus vanaf daalde, werd Hem vervolgens de diepste vorm van vernedering aangedaan door Hem aan het kruis te nagelen. Het jubelen en juichen werd tot een rouwklacht.
Nu is het echter de vraag waarom in Zacharia juist deze specifieke situatie uit het leven van de Here Jezus zo uitgelicht en besproken wordt. Het gaat hier in de eerste plaats om een herkenningspunt voor de toekomst aan de hand waarvan de gelovige Jood zou kunnen opmaken dat de beloofde Messias inderdaad gekomen was. Dit gegeven wordt ondersteund doordat zowel in Matteüs als Johannes gerefereerd wordt aan de profetie uit Zacharia 9.
In de tweede plaats verkondigt deze profetie ons nog een andere, diepere boodschap, namelijk Jezus' komst in nederigheid wat getypeerd werd door het berijden van een ezel. Deze komst in laagheid en kwetsbaarheid staat in schril contrast met wat vervolgens in vers 10 beschreven wordt: "Dan zal Ik de wagens uit Efraïm en de paarden uit Jeruzalem tenietdoen…" Hoe kan iemand gezeten op een ezel dit bewerkstelligen?
Tot slot is er nog een ander detail dat in het oog springt. Namelijk de plaats waar de vervulling van deze profetie plaatsvindt: de Olijfberg. Deze berg staat centraal in de aardse bediening van de Here Jezus. Hij spreekt er Zijn belangrijke rede over de laatste dingen (Matt. 24:3), Hij beleeft er Zijn laatste uren voor Zijn overlevering (Joh. 18:1), Hij wordt er gekruisigd 1 en Hij vaart er op ten hemel (Hand. 1:12). Het meest veelzeggende is echter nog wel dat Zijn wederkomst en het begin van Zijn heerschappij ook op de Olijfberg zal plaats vinden: "Dan zal de HERE uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten dage van de krijg; Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg…" (Zach. 14:3-4) Zowel de woorden uit vers 9 als uit vers 10 vinden dus het begin van hun letterlijke vervulling op de Olijfberg.
Van nederigheid naar heerschappij (vs. 10)
Wij merkten eerder al op dat er een contrast bestaat tussen vers 9 en 10. In vers 9 vinden wij de Messias beschreven in Zijn vernederde staat, terwijl Hij in vers 10 als krachtig en machtig gepresenteerd wordt. Daarnaast is vers 9 bij de eerste komst van de Here Jezus vervuld, terwijl vers 10 tot op heden nog niet vervuld is. Er gaapt tussen deze twee verzen een kloof van bijna tweeduizend jaar. Het lijkt vreemd dat deze twee totaal verschillende boodschappen op een dergelijke wijze gecombineerd worden. Het gebeurt echter vaker in Gods Woord. Zo wordt in Luk. 4 beschreven dat de Here Jezus halverwege de lezing van een profetie uit Jesaja (hfdst. 61) stopt met lezen en zegt: "Heden is dit Schriftwoord voor uw oren vervuld." (vers 21) Het overige deel van de profetie laat Hij voor wat het is, omdat dit bij Zijn eerste komst nog niet vervuld zou worden.
Toch horen vers 9 en 10 wel degelijk bij elkaar. Vers 9, wat impliciet duidt op Christus' lijden en sterven, vormt namelijk de basis van de nog komende heerschappij van de Messias. Zonder vers 9 kan vers 10 niet bestaan. Ook typeert het nederige en onschuldige karakter van de ezel het komende Messiaanse rijk. Het zal geen rijk zijn dat bestaat door onderdrukking, maar doordat er vrede heerst. Wagens, paarden en strijdbogen zullen niet meer nodig zijn, omdat de HERE het land en de inwoners daarvan op natuurlijke wijze zal beschermen, zoals in vers 8 beschreven staat: "Ik zal Mij rondom mijn huis legeren als een wacht tegen de heen en weer trekkende legers…" en ook zoals in Hosea 1:7 te zien is: "Maar Ik zal hen niet verlossen door boog of zwaard of oorlogstuig, door paarden of door ruiters."
Toch blijft ondanks dit alles nog de vraag waarom twee gebeurtenissen die wat tijd betreft zo ver van elkaar verwijderd zijn bijna in één adem genoemd worden. Wij moeten beseffen dat het aanvankelijk de bedoeling was dat de Here Jezus niet lang na Zijn hemelvaart weer zou komen. Deze verwachting leefde ook heel duidelijk bij de apostelen en discipelen. Zo stelt Jakobus in zijn brief (5:8-9): "de komst des Heren is nabij" en "de Rechter staat voor de deur." Echter, door Israëls volhardende ongeloof is uiteindelijk het heil hen tijdelijk tot aan de dag van vandaag ontnomen. Zo ontstond een diepe en uitgestrekte kloof tussen twee hoogtepunten in Gods heilsplan, die door geen van de mensen en de profeten ooit voorzien had kunnen worden.
Maar ondanks dit alles blijven Gods beloften staan. Er zal een dag komen dat Christus terugkomt om Zijn volk te verlossen en vrede te brengen, niet alleen aan Israël, maar ook aan de overige volken. Van de zee tot aan het andere eind van de wereld waar de zee weer begint en van de Eufraat, dat in het oosten het ene einde van de wereld vormde, tot aan het andere einde van de wereld, de landen in het westen van het huidige Europa.
"Mogen voor het volk de bergen vrede dragen, ook de heuvelen, in gerechtigheid. Hij verschaffe recht aan de ellendigen des volks, Hij redde de armen, maar verbrijzele de verdrukker. In Zijn dagen bloeie de rechtvaardige en grote vrede, totdat er geen maan meer is. Hij heerse van zee tot zee, van de Rivier tot de einden der aarde." (Ps. 72:3-4 en 7-8)
Verlost uit de put (vs. 11)
De verkondiging van de twee verschillende komsten van de Messias wordt gevolgd door een weergave van de geweldige gebeurtenissen die samen gaan met Zijn tweede komst in macht en heerlijkheid. Het mooie is dat er wel eerst gerefereerd wordt aan het verbondsbloed dat door het volk vergoten is in de tempel door het brengen van offers. Natuurlijk houdt dit gegeven indirect verband met Christus’ komst in nederigheid waarin Hij het ene volmaakte offer bracht dat een bekrachtiging vormde van alle eerder gebrachte dierenoffers: "Maar Christus, opgetreden als hogepriester der goederen, die gekomen zijn, is door de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping, en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf." (Heb. 9:11-12) Christus' eerste komst was noodzakelijk om de eerder gebrachte dierenoffers in de tempel te bekrachtigen en tevens een eeuwigdurend offer te brengen dat Zijn volk voor altijd zou verlossen.
De verlossing waarover in Zacharia wordt gesproken is die uit de put waar geen water in is. In dergelijke droogstaande putten werden vroeger gevangenen vastgehouden. Zo zien wij in Genesis dat dit Jozef overkwam voordat hij in gevangenschap naar Egypte werd gevoerd. In Zacharia geldt de put als beeld van de ballingschap van het overige deel van Israël. Overigens kan de put ook als beeld van de dood gezien worden, zoals in Prediker 12:6-7 het geval is: "voordat het zilveren koord losgemaakt en de gouden lamp verbroken wordt; voordat de kruik bij de bron verbrijzeld en het scheprad in de put verbroken wordt , en het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, Die hem geschonken heeft. "
Zowel voor de ballingschap als de dood geldt dat slechts God hieruit, door het verlossende werk van Jezus Christus, bevrijding kan geven. Geen mens kan er zelf door eigen inspanning of werk uitkomen. Wel geldt voor de gelovige die figuurlijk in put zit, en dat zijn wij allemaal zolang wij nog moeten sterven, dat hij omhoog mag kijken en hoop mag hebben. Wij mogen allen, onder welk verbond of welke hoop wij ook staan, opzien naar de Almachtige in de hemel en weten dat eens het uur van verlossing komt. Dan mag de donkere put verruild worden voor het licht van de hemelse heerlijkheid!
"Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde, in Wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden." (Kol. 1:13-14)
Terugkeer en vergelding (v.12-13)
De verlossing van (de 'rest' van) Israël zal gepaard gaan met een terugkeer naar de burcht, wat hier duidt op Sion, het heilige en religieuze centrum van Jeruzalem. Zij keren dus terug naar God. Daarbij ontvangen zij dubbele vergelding, waarbij vergelding in positieve zin opgevat mag worden, in de zin van 'vergoeding'. Bedoeld wordt dat Israël een dubbel deel van Gods aardse erfdeel zal ontvangen, waarmee wij bepaald worden bij het bijzondere privilege dat Israël als eerste onder de volken ten opzichte van de HERE heeft. Vroeger kreeg de eerste onder de zonen (doorgaans de eerstgeborene) namelijk een dubbel deel van de erfenis ten opzichte van de andere zonen. Israël heeft in Gods Heilsplan dus een dergelijk voorrecht. Echter, de prijs die Israël hiervoor heeft moeten brengen in de wereld is groot. Verstrooid onder en vervolgd en uitgespuugd door de volken waren zij, zijn zij en zullen zij zijn.
Ondanks dit alles mag het zicht in deze put van doodsheid en benauwdheid op boven gericht zijn, vanwaar de verlossing en vergelding eens zal komen: "In plaats van uw schande gewordt u dubbele vergoeding en in plaats van smaad zullen zij jubelen over hun deel; zo zullen zij dan in hun land dubbele vergoeding verkrijgen, blijvende vreugde zal hun geworden (…) En hun nageslacht zal onder de volken vermaard zijn en hun nakomelingschap te midden der natiën; allen die hen zien, zullen erkennen, dat zij het nageslacht zijn, dat de HERE gezegend heeft." (Jes. 61:7 en 9)
De dubbele vergelding aan Israël wordt prachtig uitgebeeld in de woorden die in vers 13 volgen: "Want Ik span Mij Juda, op de boog leg Ik Efraïm…" Juda en Efraïm waren beiden niet de oudste kinderen van respectievelijk Jakob en Jozef en hadden zodoende niet het recht op de eerste zegen. Toch ontvingen zij wel deze eerste (en dubbele) zegen boven hun oudere broer(s). Zij gaan hier in Zacharia dan ook vooraan in de strijd samen met de overige kinderen Sions. Waarbij opgemerkt dient te worden dat het begrip 'kinderen Sions' duidt op het gelovige deel van Israël. Oftewel, de dubbele vergelding zal slechts zijn voor diegenen uit Israël die in geloof op de HERE vertrouwen.
De strijd tegen Griekenland (vs. 13b)
De strijd, waarin de HERE Zijn volk betrekt en gebruikt, wordt hier omschreven als een opgewekt worden tegen de kinderen van Griekenland. Er zou gedacht kunnen worden dat hier de strijd bedoeld wordt tussen de gelovige Joodse Makabeeën en de Griekse Antiochus Epifanes rond 175 voor Christus. Daarbij bestreden de Makabeeën Antiochus succesvol toen hij de tempel tot eer van Zeus wilde wijden. Echter, het bezwaar tegen dit standpunt is dat de Makabeeën ruim honderd jaar later hun macht weer aan de Romeinen moesten overdragen en er reeds in de tussentijd vermenging met en beïnvloeding door het Griekse gedachtegoed plaats had gevonden. Daarnaast was er in die tijd zeker ook nog geen sprake van collectieve terugkeer van de overgebleven Israëlieten in ballingschap. Ook is het uiteraard zo dat de HERE Zichzelf niet zichtbaar en merkbaar in het strijdgewoel manifesteerde.
Wel kan de strijd tussen de Makabeeën en Grieken gezien worden als een afschuwding van de nog komende strijd in de tijd van het einde tussen aan de ene kant de HERE en Zijn volk en aan de andere kant de Israël omringende volken.
Dat hier in Zacharia specifiek Griekenland als tegenstander genoemd wordt, hoeft geen bezwaar te zijn. Immers, het Griekse rijk maakt ook deel uit van het in Daniël 2 genoemde beeld dat pas bij Christus' wederkomst in kracht en macht geheel verwoest zal worden. Zoals Babel als onderdeel van dit beeld als representant van het gehele beeld genoemd kan worden, zo geldt dit ook voor Griekenland. Wij moeten ook beseffen dat Griekenland in de tijd van Zacharia een wereldmacht in opkomst was. Zij zouden uiteindelijk de macht van het Medo-Perzische rijk overnemen (wat eveneens een deel vormt van het beeld uit Daniël 2).
Tot slot van vers 13 vinden wij nog de vermelding dat de kinderen van Sion als het zwaard van een held gesteld zullen worden. Het woord 'held' wordt elders vertaald als 'geweldige', wat zelfs letterlijk kan duiden op een reus. Het nietige Israël zal, in geloof, komen tot geweldige daden onder aanvoering van die andere Held, de Messias, waarover in Psalm 45 het volgende gezegd wordt:
"Gord uw zwaard aan de heup, gij Held, Uw majesteit en Uw luister; ja Uw luister! Rijd voorspoedig uit, voor de zaak van waarheid, ootmoed en recht, Uw rechterhand lere U geduchte daden: Uw pijlen zijn gescherpt (volken zijn onder U) zij dringen in het hart van des konings vijanden."
De verschijning van de HERE (vs. 14-15)
Israël zal dus in de strijd aangevoerd worden door de HERE. Dit wordt op indrukwekkende wijze verwoord in vers 14: "En de HEERE zal over henlieden verschijnen, en Zijn pijlen zullen uitvaren als een bliksem; en de Heere HEERE zal met de bazuin blazen, en Hij zal voorttreden met stormen uit het zuiden." (Statenvertaling) Het zal een indrukwekkende openbaring zijn. Onverwacht en dodelijk als de bliksem. Angstaanjagend door het blazen van de bazuin als teken van de strijd. Vernietigend zoals de zuiderstormen in Israël verwoesting brachten. Zo zal de Here HERE, Adonai JHWH, de Heilige, de God van het verbond, Zich openbaren.
De verschijning van de HERE zal beschuttend zijn voor Zijn volk en verslindend voor hun vijanden. Hoe overweldigend de overwinning van Gods volk in de strijd is wordt figuurlijk in vers 15 weergegeven: "…zodat zij verslinden, ja de slingerstenen vertreden; [de vijanden zullen zij als stenen op de grond overlopen, red.] zij zullen drinken, tieren als van wijn, en vol worden als een sprengbekken, als de hoeken van het altaar." Wij zouden hier een vergelijking kunnen trekken met de woorden uit Micha 5:8, waar staat: "En het overblijfsel van Jakob zal zijn onder de natiën, te midden van vele volkeren als een leeuw onder de dieren des wouds, als een jonge leeuw onder de schaapskudden, die, wanneer hij er binnendringt, neerslaat en verscheurt, zonder dat iemand redt." Met het gebruik van een leeuw als beeld moeten wij natuurlijk ook gelijk denken aan de leeuw van Juda, Christus.
Wanneer overigens in Zacharia 9:15 gerefereerd wordt aan sprengbekken en altaar, dan vinden wij daarin het verband met de offerdienst uit vers 11 terug. Er is hier echter sprake van een vreemd soort offerdienst, het offer betreft namelijk Israëls vijanden. Daarmee worden wij bepaald bij een treffend contrast. Waar Israël in positieve zin dubbele vergelding ontvangt door het volbrengen van de offerdienst, daar moeten Israëls vijanden voor hun zonden dubbele vergelding betalen met hun eigen bloed. Hoe sterk worden wij hier niet in bepaald bij de geestelijke waarheid zoals deze ons heden ten dage in Romeinen 6:23 geleerd wordt: "Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here."
De overwinning (vs. 16-17)
De climax in dit gedeelte is te vinden in de laatste twee verzen van hoofdstuk 9. Het vermeldt de heerlijkheid en overvloed die de komst en aanwezigheid van de HERE met Zich meebrengt. Sions kinderen zullen verlost en tot kroonjuwelen gesteld worden en er zal meer dan genoeg aan voedsel en drank zijn. De donkerheid, kilheid en verlatenheid van de put van doodsheid en gevangenschap zal verruild worden voor een leven in heerlijkheid dat zal voortduren tot in de eeuw der eeuwen. Wat kunnen wij hier nog aan toevoegen? Slechts Gode zij dank voor Christus' offer, dat niet alleen Sion maar ook ons heeft verlost en vrijgekocht!
"En indien gij Hem als Vader aanroept, Die zonder aanzien des persoons naar ieders werk oordeelt, wandelt dan in vreze de tijd uwer vreemdelingschap, wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die u van de vaderen overgeleverd is, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam." (1 Pet. 1:17-19)
Voetnoot
In zijn boek 'Secrets of Golgotha' toont wijlen archeoloog en bijbeluitlegger Ernest L. Martin zeer duidelijk aan dat de plaats van de kruisiging de Olijfberg betrof.