Terloops is ook reeds de heerlijkheid van Israël ter sprake gekomen. Het onderwerp is belangrijk genoeg voor een apart artikel. Het is een onderdeel van het heilsplan van God. In verband hiermee kunnen we in het Woord van God prachtige voorbeelden van Zijn grote genade en trouw vinden.
Israël is het uitverkoren volk, daarin ligt hun heerlijkheid. Bij de uitverkiezing behoort altijd een doel: uitverkoren tot iets. Voor Israël was en is dit: een volk te zijn tot eer (of heerlijkheid) van God. Deze uitverkiezing ligt echter niet vast bij Israël, maar bij God zelf. Met betrekking tot Israël zien we hoe groot de genade van God is, en dat Zijn trouw altijd standhoudt. In de boodschap van verschillende profeten vinden we dit op treffende wijze verwoord, als we weer het woord heerlijkheid opzoeken. In de profetie gaat het met name over de gedachten en daden van God met betrekking tot Israël, en via Israël de gehele wereld. Profetie gaat niet over ons, en de bemoeienis van God in deze tijd met de wereld. Hij roept nu de gemeente die Zijn lichaam is uit de wereld. Deze uitverkiezing in Christus (Efe. 1) was verborgen in God tot het tijdstip dat Israël uiteindelijk (maar toch tijdelijk) Christus, gezonden tot Zijn uitverkoren volk, verworpen heeft, aan het einde van de Handelingenperiode. Toen pas is God gekomen met een totaal nieuwe boodschap, voor deze tijd, waarin Israël in ballingschap is. Dat kon ook niet anders, vanwege de trouw van God aan Israël. Hun verwerping is ons heil.
Profeten
We gaan nu bij verschillende profeten langs, en dan zien we op indrukwekkende wijze de genade en trouw van God ten opzichte van Israël.
De eerste profeet is Jesaja. In Jesaja 43:1, 6 en 7 lezen we dat Israël een schepping van God is: "Maar nu, zo zegt de HERE, uw Schepper, o Jacob, en uw Formeerder, o Israël: vrees niet, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn... Ik zeg tot het Noorden: Geef, en tot het Zuiden: Houd niet terug, breng Mijn zonen van verre, en Mijn dochters van het einde van de aarde, ieder die naar Mijn naam genoemd is, en die Ik geschapen heb tot Mijn eer (heerlijkheid), die Ik geformeerd heb, die Ik ook gemaakt heb."
We weten dat Israël deze uitverkiezing verzaakt heeft. Het volk heeft de heerlijkheid van God verworpen. Toch blijft God bij Zijn uitverkiezing! Bij Hem is geen verandering. Het is indrukwekkend om daarover te lezen in de Schrift. Jesaja 5 heeft als opschrift: "Het lied van de wijngaard." Deze wijngaard is Israël (vs. 7). God had alles aan deze wijngaard gedaan, want Hij zegt (vs. 4): "Wat was er nog aan Mijn wijngaard te doen, dat Ik er niet aan gedaan heb?" Van Israël wordt dan gezegd (vs.12b en 13a): "…maar op het doen van de HERE letten zij niet en het werk Zijner handen zien zij niet. Daarom gaat Mijn volk in ballingschap wegens gemis aan begrip…" Toch schrijft Jesaja in hoofdstuk 6:3b, waar serafs zeggen: "Heilig, heilig, heilig is de HERE der heerscharen, de ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol." Dit zal zo zijn als Israël zijn uitverkiezing waarmaakt. In de benauwdheid van Jakob zullen ze slechts één kant op kunnen. Een ánder volk komt ook niet in aanmerking, Jesaja 48, vers 11: "Om Mijnentwil, om Mijnentwil doe Ik het, hoe groot ook de ontwijding is; Mijn Eer geef Ik aan geen ander." In het laatste hoofdstuk van Jesaja lezen we dan dat Israël als wedergeboren volk de heerlijkheid van God laat zien aan de volken, zoals blijkt uit hs. 66, vers 19: "Ik zal onder hen een teken doen en Ik zal uit hen de ontkomenen zenden naar de volken – naar Tarsis, Pul en Lud, die de boog spannen, naar Tubal en Javan, de verre kustlanden, die de tijding aangaande Mij niet hebben gehoord, noch Mijn heerlijkheid hebben gezien – opdat zij Mijn heerlijkheid onder de volken verkondigen."
Jeremia beschrijft op zeer indrukwekkende wijze het gedrag van Israël: "Heeft ooit een volk goden verruild? –en dat zijn toch geen goden! – maar Mijn volk heeft zijn Eer verruild voor wat geen baat brengt. Ontzet u daarover, o hemelen, huivert en weest ten diepste ontroerd, luidt het Woord des HEREN." (2:11) Jeremia waarschuwt: "Bewijst de HERE, uw God, eer, voordat Hij het donker doet worden, voordat uw voeten zich stoten aan de bergen in de schemering, en gij op licht hoopt, maar Hij dat tot diepe duisternis maakt, in donkerheid verandert." (13:16) Het volk moet de keuze maken tussen zegen en vloek. Voor ons geldt dat niet. Als wij tot geloof gekomen zijn, zijn we hemelburger geworden, zijn we overgezet in het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde, en gezegend met alle geestelijke zegen. Wij zijn de vloek voorbij.
Bij Israël ligt dat anders. God heeft hen voorgesteld de zegen en de vloek. Dan blijkt dat Israël niet luistert, waardoor zij God, hun Verlosser, ten diepste krenken en Hij daarom hun zonden gaat bezoeken, met zwaard, honger en wegneming van de vrede. Valse profeten profeteren het tegendeel, en blijven op God hopen, de huichelaars. Zij zeggen zelfs tegen God: "Onteer niet Uw heerlijke troon." (14:21b) God zegt tegen Jeremia: "Daarom zie, Ik laat hen ditmaal gewaar worden, Ik laat hen gewaar worden Mijn hand en Mijn kracht, en zij zullen weten, dat Mijn naam is: HERE." (16:21) Maar Jeremia zegt ook: "Troon der heerlijkheid, van ouds verheven, plaats van ons heiligdom, hope Israëls, HERE, allen die U verlaten, wie afwijken zullen in de aarde geschreven worden, omdat zij de bron van levend water, de HERE verlieten." (17:12,13)
Ezechiël krijgt weer nieuwe visioenen en vergezichten met betrekking tot de heerlijkheid des HEREN. Hij heeft vele malen de verschijning van de heerlijkheid des HEREN gezien. Na de derde keer ziet Ezechiël ook de afgoden in de tempel (de gruwelen in de heilige plaats) en de oordelen voor Israël die daarop volgen. God blijft echter Zijn uitverkoren volk trouw! Ezechiël moest ook zeggen, tot vertroosting van het gelovig overblijfsel: "Zo zegt de Here HERE: hoewel Ik hen weggedreven heb onder de volken en in de landen heb verstrooid, zodat Ik hun slechts weinig ten heiligdom geweest ben in de landen waar zij gekomen zijn, daarom spreek: zo zegt de Here HERE: Ik zal u vergaderen uit de landen waarin gij verstrooid zijt, en Ik zal u het land Israël geven." (11:16,17) Voor het zover is, zal er wel een oordeel komen. Ezechiël 36, vers 19-23: "Ik verstrooide hen onder de volken, zodat zij over de landen verspreid raakten; naar hun handel en wandel richtte Ik hen. En bij alle volken waar zij kwamen, ontheiligden zij Mijn heilige naam, doordat men van hen zeide: Dezen zijn het volk des HEREN, maar toch moesten zij weg uit Zijn land. Dit deed Mij leed om Mijn heilige naam, die het huis Israëls ontheiligd had onder de volken in wier gebied zij gekomen waren."
Als we ons realiseren wat deze tekst zegt, mogen we als christenen ook wel de hand in eigen boezem steken, hoewel de situatie wel verschilt. God zegt: zij hebben Mijn naam ontheiligd bij alle volken waar zij kwamen. Als volk hebben zij bijna twee duizend jaar niet gereageerd op de verstrooiing. Ze zijn niet tot de juiste conclusie gekomen. Er zijn heel weinig Joden /Israëlieten, die de nu geldende boodschap van Paulus geloven of verkondigen! Dit gemis zal in de nabije toekomst goedgemaakt worden met de oude boodschap voor henzelf over het Nieuwe Verbond en over hun Middelaar en Koning, onder moeilijke omstandigheden. Na het oordeel komt de verlossing voor Israël. Daarover mag Ezechiël schrijven: "Zo zal Ik Mijn heerlijkheid onder de volken brengen, en zullen alle volken het gericht zien dat Ik voltrokken heb, en de hand die Ik op hen heb gelegd. Het huis Israëls zal weten, dat Ik, de HERE, hun God ben, van die dag af en voortaan." (39:21) Vervolgens beschrijft Ezechiël de nieuwe tempel, die gebouwd zal worden, en hij zag dat de heerlijkheid des HEREN de tempel vervulde.
Haggaï spreekt over de heerlijkheid van drie tempels: die van Salomo, die van Zerubbabel, en de toekomstige tempel, die Ezechiël beschrijft. De heerlijkheid van de tweede tempel is niets vergeleken met die van de eerste. Maar van de toekomstige schrijft Haggaï (2:8b,9,10): "…de kostbaarheden van alle volken zullen komen en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HERE der heerscharen. Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, luidt het woord van de HERE der heerscharen. De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt de HERE der heerscharen; op deze plaats zal Ik heil geven, luidt het woord van de HERE der heerscharen."
Zacharia spreekt over het toekomstige Jeruzalem, hoe groot het zal zijn, "En Ik Zelf, luidt het woord des HEREN, zal haar een vurige muur zijn rondom, en heerlijkheid binnen in haar." (2:5) "Jubel en verheug u, gij dochter van Sion! want zie, Ik kom in uw midden wonen, luidt het woord des HEREN." (2:10) Deze heerlijkheid van Israël zal ongetwijfeld in de (nabije) toekomst gestalte krijgen.
Als de aarde straks vol is van de heerlijkheid van God, is er geen plaats meer voor mensen die Hem niet de eer geven. Voorbeelden als voorafschaduwing hiervan zijn Nebukadnezar en Herodes. Nebukadnezar gaf God niet de eer voor de heerlijkheid die hij ontvangen had, maar hij rekende die eer toe aan zichzelf. Hij werd tijdelijk een beest (!). Totdat hij weer de eer gaf aan God (Dan. 4:30,34). Herodes werd door de wormen gegeten en stierf "omdat hij God de eer niet gaf." (Hand 12:23)
We besluiten met Habakuk 2, vers 14: "Want de aarde zal vol worden van de kennis van des HEREN heerlijkheid, gelijk de wateren die de bodem der zee bedekken."