De verborgenheid is niet het aandeel wat de heidense gelovigen in de Handelingenperiode kregen in de zegen van Abraham (Gal. 3:8). Dat de heidenen, die uit het geloof zijn, toen tezamen met de gelovige Abraham gezegend werden, is nooit een verborgenheid geweest (Gal. 3:9).
"En de Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden." (Gal. 3:8)
Dat de heidenen zouden delen in de zegening van Abraham was bekend gemaakt (dus geen verborgenheid). De Schrift openbaarde dit van tevoren, eeuwenlang voordat Paulus exclusief van Godswege de verborgenheid mocht bekendmaken (Rom. 15:8-13).
"dat mij door openbaring het geheimenis bekendgemaakt is, gelijk ik boven in het kort daarvan schreef." (Efe. 3:3)
"...en in het licht te stellen [wat] de bediening van het geheimenis [inhoudt], dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God..." (Efe. 3:9)
Verborgen in God
De Schrift leert uitdrukkelijk, dat de verborgenheid (NBG: het geheimenis) verborgen is gebleven in God. Laten wij hier goed opletten. Er staat niet: 'verborgen in de Schriften', die tot dan toe geschreven waren, zodat het er later in gezien of ontdekt zou kunnen worden; niet in profetie; niet in type; nee, alleen in God. Het was van eeuwen her in God verborgen gebleven totdat het juiste moment aangebroken was om dit te openbaren. Abraham wist niets van deze verborgenheid af, die in God verborgen was. Hij kende de zegeningen en de hoop niet die daaraan verbonden zijn. Paulus claimt exclusief in Efeziërs en Kolossenzen dat aan hem deze genade te beurt gevallen is, (Efe. 3:1-3, 7-9; Kol. 1:25-26) de bediening van het geheimenis bekend te maken. Dit is de tweede bediening van de apostel Paulus, waarbij hij de gevangene des Heren in Rome is.
Israël
Paulus' eerste bediening was afhankelijk geweest van Israëls response. Deze eerste bediening (de bediening van 'het Nieuwe Verbond' en 'de Verzoening', 2 Kor. 3:6; 5:18) was geheel gebaseerd geweest op 'Mozes en de Profeten'. Zolang Israël als natie en volk stond voor God, bestond daar dus de mogelijkheid van een volledige invoering van 'het Nieuwe Verbond' en een aanvaarding van 'de Verzoening', met als gevolg de wederkomst van Christus en de oprichting van het Koninkrijk aan Israël. Maar nadat Israël het aanbod van het koninkrijk definitief afsloeg en het bloed van Christus, het bloed van het Nieuwe Verbond waardoor zij geheiligd waren, onrein achtte en ten tweede male de Zoon van God opzettelijk vertraden, toen werd het oordeel van Jesaja 6 over hen uitgesproken (zie Hand. 28:25-29).
De eerste bediening van Paulus, die van het Nieuwe Verbond en van de Verzoening, kwam hierdoor ten einde. Als de gevangene des Heren, gebonden door de Geest, kwam hij in Rome, waar hij na het uitspreken van het oordeel van Jesaja 6 het geheimenis openbaar mocht maken, die van eeuwen her in God verborgen was gebleven.
De voorrang van een volk is verdwenen, ja zelfs het gehele volk is later verdwenen. De olijfboom met wortel en al is uitgehouwen en de 'middelmuur des afscheidsels' (St.Vert.), 'de tussenmuur die scheiding maakte' (NBG), is weggebroken.
Nieuwe bedeling
In Efeziërs 2:14-16 zien wij hoe de bedeling veranderd is. Christus heeft die twee (de twee stromen van Jodengelovigen en heidengelovigen van de Handelingentijd) in Zichzelf tot één nieuwe mens geschapen. Die 'twee' zijn 'één' geworden. Christus schiep in Zichzelf.
"Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft." (Efeziërs 2)
Er is hier geen sprake meer van de wortel (Israël) van waaruit de takken (heidense gelovigen) worden gevoed. Het onderscheid tussen tak en wortel is verdwenen. Christus schiep iets nieuws, iets dat er tevoren nog niet was. Christus schiep in Zichzelf die twee tot één nieuwe mens, en de twee tot één lichaam verbonden in Zijn eigen lichaam, verzoende Hij met God door het kruis. Die twee zijn één geworden. Samen zijn zij nu gelijkwaardige medegenoten en medeleden in Christus en staan zij onder leiding van het verheerlijkte Hoofd, Die hen levenskracht geeft.
"[dit geheimenis], dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden (mede-lichaam) en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie..." (Efe. 3:6)
'Mede' is het griekse voorzetsel 'sun'. Het betekent gelijk, samen of mede. De heidenen zijn nu mede-erfgenamen, samen gelijke erfgenamen van de belofte in Christus Jezus. Als wij Efeziërs 3:6 vergelijken met Romeinen 11:18 'niet gij draagt de wortel, maar de wortel u', dan valt ons direct het verschil in bedelingen op. In Romeinen gaat alles nog door het Joodse kanaal: 'De wortel draagt u'. In Efeziërs is er absolute gelijkheid: 'mede-, samen-, gelijk-lichaam'. Christus heeft in Zichzelf een nieuwe constitutie geschapen, die tevoren onbekend was, een geheim, een nieuw orgaan.
Het is overduidelijk dat de nieuwe mens in Christus fundamenteel iets anders is, dan de wortel en de takken van Romeinen 11 in de Handelingenperiode. God handelt nu met een orgaan, met een lichaam, wat beslist onderscheiden moet worden van de olijfboom met zijn (wilde) takken.
Onderscheid
Er hangt veel af van het onderscheid tussen de olijfboom van Romeinenbrief en het 'samenlichaam' van de Efezebrief. De gemeenten van God uit de Handelingen-tijd waren gemengde gezelschappen van gelovige Joden en gelovige heidenen. Het belangrijkste onderscheid tussen hen wordt duidelijk aangegeven in Handelingen 21:20-25. Hier lezen wij dat de Joodse gelovigen 'ijveraars voor de wet' waren, d.w.z. de Mozaïsche wet (Hand. 21:20) en dat de gelovige heidenen de wet niet onderhielden. Over hen wordt gezegd: "Maar inzake de heidenen, die tot het geloof gekomen zijn, hebben wij als ons oordeel geschreven, dat zij zich hebben te wachten voor wat de afgoden geofferd is, voor bloed, voor het verstikte en voor hoererij." (Hand. 21:25)
De heidenen waren niet aan de Mozaïsche wet gebonden, zoals de raad te Jeruzalem op het apostelconvent in Handelingen 15 had geformuleerd en op schrift had gesteld (Hand. 15:19-20; 28-30; 16:4). Dit raadsbesluit getuigt van het feit dat er twee groepen gelovigen waren in de gemeenten, de besnedenen en de onbesnedenen, waar de wet als een scheidingsmuur tussenin stond.
De besnedenen, die de wet hielden.
==================================
De Tussenmuur die scheiding maakte; de wet der geboden in inzettingen bestaande.
==================================
De onbesnedenen, die daaraan niet gebonden waren, maar vier 'geboden' ontvingen.
Dit was de situatie in elke gemeente in de Handelingen. De wet der geboden, in inzettingen bestaande, stond als een tussenmuur tussen hen in. Dit onderscheid kwam in de praktijk overal tot uiting: bij het onderhouden van de Feesten des Heren, bij het gaan naar de tempel, enz. In die tijd waren de Joden het uitverkoren en gekozen volk van God en namen zij een voorrangspositie in (Rom. 3:1-2) boven de gelovigen uit de heidenen. Het voordeel van de Joodse groep werd uiterlijk bewezen door de besnijdenis als een door God gegeven teken van het verbond (Gen. 17:9-14; 1 Kor. 7:17-20).
Kruis
Tot aan het einde van de Handelingen bleef de tussenmuur die scheiding maakte overeind tussen de Joodse en de heidense gelovigen in de gemeenten van God. Pas bij de openbaring van het geheimenis, betrekking hebbend op het 'samenlichaam' wordt bekendgemaakt dat deze tussenmuur is weggebroken doordat de wet der geboden in inzettingen bestaande, buiten werking werd gesteld na Handelingen 28:28 (zie Efe. 2:14-15).
Geopenbaard werd dat Christus in Zichzelf de twee groepen: de Joodse gelovigen en de heidense gelovigen tot één had geschapen (Efe. 2:15-16). Christus schiep iets geheel nieuws, een geestelijk wezen. Dit volbracht Christus in beginsel op het kruis terwijl de zegenrijke gevolgen ervan eerst door de apostel Paulus na Handelingen 28:28 in het licht mochten worden gesteld.
Soms zien mensen er een bezwaar in dat Christus dit volbracht op het kruis, terwijl dit niet direct openbaar werd gemaakt, maar pas na het einde van de Handelingenperiode in werking trad. Zo bezwaarlijk is dit niet, want er zijn talloze zegenrijke gevolgen van het kruis, die nu nog niet openbaar en in werking zijn. Denk maar aan de zegen van het Messiaanse Rijk. Denk maar aan de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, enz. Allemaal zegenrijke gevolgen van het volbrachte werk van Christus op Golgotha's kruis, maar nog niet operationeel. Christus maakte vrede tussen die twee, brak de tussenmuur (de wet der geboden in inzettingen bestaande) weg en schiep die twee tot één nieuwe mens en die twee tot één lichaam verbonden in Zichzelf, verzoende Hij met God door het kruis. Deze heerlijke waarheid, dat Christus als Hoofd boven al wat is, gegeven zou worden aan de gemeente die Zijn lichaam is... deze heerlijke waarheid, die God in Zichzelf voornam vóór de grondlegging der wereld, is mogelijk geworden door Christus' lijden en sterven op het kruis. Christus zorgde op het kruis dat Gods plan der eeuwen uitgevoerd kon gaan worden. Hij legde de basis in Zijn zoenoffer op het hout en de apostel Paulus mocht dit heilsfeit in het licht stellen, toen de tijd daarvoor in Gods plan aangebroken was.
Deze heerlijke waarheid was tot op dat moment in God verborgen gebleven en mocht nu door de bediening van de apostel bekendgemaakt worden tijdens zijn gevangenschap, waar hij ook gelegenheid kreeg om daarover te schrijven in zijn 'gevangenschapsbrieven'. Daarvan kunnen wij nu kennis nemen en God danken voor die overweldigende rijkdom!
Bron: www.levendwater.org