"Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij; en wat ik nu leef in [het] vlees, leef ik door [het] geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven." (Telos vertaling)
Deze prachtige tekst vinden wij in Galaten 2:20 en bepaalt ons bij de positie waarin de gelovige staat. Hij, dat is zijn (of haar) oude mens, is met Christus aan het kruis gestorven en leeft niet meer. Concreet betekent dit, dat aan de zonde de kracht is ontnomen en deze geen invloed meer hoeft uit te oefenen op zijn (of haar) leven: "...dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn..." (Rom. 6:6)
Voordat de gelovige aan de zonde was afgestorven, voerde deze heerschappij over zijn leven. Over de uitwerking van deze heerschappij kunnen wij uitgebreid lezen in Romeinen 7:7-24. Kort gezegd is de boodschap hiervan dat het op geen enkele manier lukte om vanuit zijn oude mens de Here te behagen. Deze was een slaaf van de zonde en kon niet anders dan luisteren naar wat deze hem ingaf te doen: "Immers, het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken, kan ik niet. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik." (Rom. 7:18-19)
Gelukkig is er door het werk van onze Here Jezus Christus verlossing gekomen voor de gelovige (Rom. 8:1). Wie op Hem vertrouwt en bouwt, mag weten dat de zonde geen macht meer hoeft uit te oefenen over zijn leven. Het vlees van de gelovige is weliswaar nog onderworpen aan de zonde, maar deze is hiervan met zijn verstand vrij en dienstbaar geworden aan de wil van God (Rom. 7:26). Zodoende leeft de gelovige weliswaar nog wel in het vlees, maar hoeft hij er niet meer naar te leven. Een veelzeggende tekst in dit verband vinden wij in Romeinen 8:10: "Indien Christus in u is, dan is wel het lichaam dood vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid."
Ons vleselijke lichaam is door de gevolgen van de zonde ten dode opgeschreven. Echter, onze geest heeft door Christus het leven en daardoor hebben wij de belofte van de opstanding uit de doden: "En indien de geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn geest, die in u woont" (Rom. 8:11).
In de opstanding zal de gelovige levend gemaakt worden en zal zijn vergankelijke lichaam onvergankelijkheid aandoen (1 Kor. 15:52). Dan is voorgoed afgedaan met het aan de zonde onderworpen vlees. Op dit moment heeft de gelovige dus nog te maken met zijn vleselijke, aan de zonde onderworpen lichaam. Maar zoals wij opmerkten, is de gelovige met zijn verstand niet meer dienstbaar aan het vlees. Deze is nu door Christus dienstbaar aan de wil van God. Dit blijkt ook duidelijk uit de woorden die in Galaten 2:20 geschreven staan: "...en wat ik nu leef in [het] vlees, leef ik door [het] geloof in de Zoon van God..."
De vertaling van dit vers is niet geheel correct. Er wordt in de grondtekst niet over ‘het geloof in’ maar over ‘het geloof van’ gesproken. Dit geeft een belangrijk verschil in de uitleg. De eerste (onjuiste) vertaling legt de actie van het geloven bij de gelovige: hij/zij gelooft in de Zoon van God. De tweede (juiste) vertaling legt de actie van het geloven bij Christus: de gelovige ontvangt leven door het geloof van de Zoon van God.
De gelovige leeft dus niet door eigen geloof, maar door het geloof dat Christus ten toon spreidde. Dit deed Hij door de gelovigen lief te hebben en Zich voor hen over te geven. Er komt niets van eigen werken bij kijken. Het is enkel genade wat de gelovige ontvangt. Dit blijkt ook uit het grondwoord dat met ‘liefgehad’ is vertaald, namelijk ‘agapaoo’ (van agapè), wat duidt op onvoorwaardelijke liefde.
Wat heerlijk dat wij hieraan deel hebben gekregen! De zonde voert geen heerschappij meer over ons en wij hebben de belofte van opstandingsleven. Het is Christus door Wie en voor Wie wij nu mogen leven. Veelzeggend zijn in dit verband de woorden die in Galaten 4:6-7 staan: "En, dat gij zonen zijt, God heeft de geest Zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader. Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam door God."