Algemeen
Het Nieuwe Testament bestaat voor een groot gedeelte uit brieven: eenentwintig stuks. Tellen we de zeven zendbrieven uit Openbaring er nog bij, dan zijn dat er zelfs achtentwintig. De meeste brieven zijn geschreven door Paulus. Wanneer we de Hebreeënbrief meetellen, komen we op een totaal van veertien door hem geschreven brieven, die, wat het ontstaan betreft, verdeeld zijn in twee groepen van zeven. De eerste groep stamt uit de eerste fase van zijn bediening (gedurende Handelingen), de tweede groep uit het laatste deel van zijn bediening (met ingang van de gevangenschap in Rome, zie Hand. 28:16 en 30). Helaas is de oorspronkelijke volgorde van schrijven niet in de Bijbel terug te vinden. In plaats daarvan is de lengte van de brief genomen als maatstaf voor de volgorde in plaats van het tijdstip van ontstaan: de langste brief staat vooraan (Romeinen) en de kortste achteraan (Filemon). Omdat in de Hebreeënbrief niet staat dat die van Paulus is, staat die achteraan.
Schrijver en ontstaan
In het openingsvers staat dat Paulus de schrijver is; hij is "een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel". Het is de laatste brief van de eerste reeks van zeven brieven die hij schreef; de laatste brief dus uit het in Handelingen beschreven deel van zijn bediening.
De brief werd rond het jaar 55 / 56 geschreven en verzonden vanuit Korinte.
In ieder geval wordt ervan uitgegaan dat het boek afgerond werd zo rond het jaar 63 / 64 na Christus.
Doel en bestemming
Paulus schreef deze brief aan gelovigen die hij nog nooit in Rome bezocht had. Hij sprak al eerder over zijn verlangen om naar Rome te gaan (Hand. 19:21; zie ook Rom. 1:15). Een verlangen dat blijkbaar van de Here afkomstig was (zie Hand. 23:11). In Romeinen 15 schrijft Paulus dat hij, vóór hij de Romeinen bezoekt eerst nog naar Jeruzalem gaat om daar een gave te brengen voor de gelovigen aldaar (vs. 25-29). Hij voorziet dan al moeilijkheden blijkens vers 31: "... opdat ik behoed worde voor de weerspannigen in Judea ...". In Handelingen lezen we hoe hij, eenmaal aangekomen in Jeruzalem, al snel gevangengenomen wordt. En als gevangene komt hij in Rome (Hand. 28:14 en 16). Gods wegen blijken altijd weer anders te gaan dan wij verwachten!
De brief is in de eerste plaats aan heidenen (= niet-Joden) geschreven (hfdst. 1:5, 6, 13 en 11:17). Toch blijkt dat Paulus zich ook tot Joden richt: hoofdstuk 2:17, 24, 28 en 29; en spreekt hij vanuit zijn eigen Jood-zijn (hfdst. 3:9 "ons"; zie ook hfdst. 4:1, "Abraham, onze voorvader naar het vlees") of vergelijk hoofdstuk 3:30 met 5:1, waar het achtereenvolgens gaat over besnedenen en "Wij dan". In Romeinen 7:1 e.v., waar het gaat over het oude en nieuwe verbond schrijft hij ook aan Joodse gelovigen.
Structuur
A. 1:1-15 Inleiding. Gehoorzaamheid des geloofs onder heidenen. B. 1:16-5:11 Leerstellig. a. 1:16 en 17 Algemene uitleg over de rechtvaardiging door geloof. b. 1:18-32 Heiden. c. 2:1-29 Jood. b. 3:1-31 De gehele wereld. a. 4:1-5:11 Nadere uitleg over de rechtvaardiging door geloof. d. 5:12-21 Adam en Christus. e. 6:1-14 Zonde of genade. f. 6:15-7:6 Ontvang de genade Gods niet tevergeefs. g. 7:7-26 Wet en zonde. h. 8:1-17 Leven door de Geest. i. 8:18-30 Leven in hoop. j. 8:31-39 Leven in zekerheid. C. 9-11 Dispensationeel. a. 9:1-29 Een uitverkoren overblijfsel. b. 9:30-33 De profeten. c. 10:1-13 De wet. b. 10:14-21 Het evangelie. a. 11:1-36 Een uitverkoren overblijfsel; gans Israël. D. 12-16:24 Praktisch. a. 12:1-21 Relatie tot God en leden van het lichaam. b. 13:1-14 Relatie tot de overheid en medemensen. c. 14:1-15:7 Relatie tussen Joodse en heidense leden. b. 15:8-33 Relatie tussen Joodse en heidense gelovigen. a. 16:1-24 Relatie tot individuele dienstknechten. A. 16:25-27 Afronding. Gehoorzaamheid des geloofs onder heidenen.
Inhoud
De Romeinenbrief is vooral leerstellig. Hij zet duidelijk uiteen wat de positie van de mens 'van nature' ten opzichte van God is; hoe hij door genade gerechtvaardigd kan worden; voortaan mag leven in een positie waarin hij gerechtvaardigd is en hoop heeft op de dingen die komen gaan (hfdst. 1-8). Zo voorziet deze brief de gelovige van een stevig fundament onder zijn geloofsleven.
Verder geeft de apostel zicht op het handelen van God met Israël en de heidenen in de hoofdstukken 9-11 en geeft hij met ingang van hoofdstuk 12 praktische aanwijzingen voor de levenswandel, waarbij hij uitgaat van het leven onder het nieuwe verbond.
Kerntekst
"Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus" (hfdst. 3:23 en 24).