Jesaja 14
Naar ons inzicht vinden we satan ook hier besproken. We bespraken Ezechiël 28 eerst (zie vorige artikel), omdat dit èn nauwer aansloot bij Genesis 3 door het noemen van de hof van Eden èn een breed overzicht geeft van satans begin en einde, voor zover de profeet dit mocht zien. We kregen er een heel overzicht door. Hiermee is Jesaja 14 gemakkelijker te benaderen. Dit hoofdstuk geeft andere bijzonderheden en staat meer stil bij een deel van satans lot, namelijk als hij in de afgrond komt (Openb. 20).
Nu gaat hoofdstuk 14 verder met de profetie, dat God Zich over Israël zal ontfermen en het weer in zijn land zal brengen, waarbij dan de vreemdeling zich tot hen zal vervoegen en hen zal aan hangen (vs. 1). De volken zullen hen in hun land brengen (vs. 2). Dan zal Israël hen erfelijk bezitten in het land des HEREN tot knechten en tot maagden, zij zullen gevangen houden die hen gevangen hielden en heersen over hun drijvers (vs. 2). Dat is allemaal toekomstig, Jesaja 49:23, 60:9-14, 61:5. En eerst dan, ten dage dat de Here hun rust zal hebben gegeven van smart en van beroering, en van de harde dienstbaarheid, dan zullen zij dit "spotlied aanheffen tegen de koning van Babel: Hoe heeft de drijver opgehouden, opgehouden is de verdrukking! De HERE heeft de stok der goddelozen verbroken, de scepter der heersers, die in verbolgenheid zonder ophouden natiën sloeg, die in toorn volken vertrad in meedogenloze vervolging. De gehele aarde heeft rust, is stil; men breekt uit in gejubel; zelfs de cypressen verheugen zich over u, de ceders van de Libanon: Sinds gij neerligt, klimt niemand naar ons op om ons te vellen (vs. 4-8).
Enkele aantekeningen: Voor 'spotlied' kan men lezen: uiting, weergave wat in het gemoed leeft (zie Num. 23:7, 18, 24:3, 15, 20, 21, 23 Micha 2:4, Hab. 2:6, Job. 27:1, 29:1). Voor 'de stok der goddelozen' kan men lezen: 'de stok des goddelozen'. Bedoeld is dan de koning van Babel. Zo ook voor: 'de scepter der heersers': 'de scepter des heersers'. Dit vraagt het vervolg, want in: "die ... natiën sloeg" en "die in toorn volken vertrad" staat 'vertrad' en 'sloeg' in het enkelvoud en ziet dus terug op één goddeloze en heerser. Vers 8 betekent vanzelf, dat de drijver nu geen hout meer afkapte voor krijgsdoeleinden en de bomen verder liet staan. Zij worden sprekende ingevoerd, zinnebeeld dat de mens zich er over verheugde nu ook het geboomte bleef staan. Hiermee is men enigszins op de hoogte gesteld onder welke omstandigheden en op welke wijze Israël zich eens zal uiten. Men ziet tevens, dat dit veel verder reikt dan Nebukadnezar. Het is nog geheel onvervuld en heeft eerst plaats in de toekomst. Met de 'koning van Babel' kan dus niet maar Nebukadnezar aangegeven zijn. Het moet vooral een ander zijn, namelijk de tenstander, satan.
De hoon der doden
Vers 9-11 geeft de hoon van de doden weer: "Het dodenrijk beneden is over u in beroering om u bij uw komst te ontmoeten; het wekt de schimmen voor u op, al de bokken der aarde; het doet alle koningen der volken van hun tronen opstaan. Zij allen vangen aan tot u te zeggen: Ook gij zijt krachteloos geworden als wij, gij zijt aan ons gelijk geworden; uw trots is in het dodenrijk neergeworpen, de klank uwer harpen; het gewormte ligt onder u gespreid en maden zijn uw bedekking."
De profeet stelt in deze woorden zinnebeeldig de ontvangst van de koning van Babel voor in het dodenrijk, de grote verblijfplaats van de doden. We zien, hoe hij zinnebeeldig met schimp ontvangen wordt. Evenals op aarde een vorst tegemoet wordt gegaan, zo zien we dat hier. De 'schimmen' (Hebr.: 'rephaim', mogelijk de grote reuzen van Deut. 2:11, 20; 3:11, 33. Joz. 12:4, 13:12, 15:8; 17:15; 18:16 en andere tijden – vgl. Jes. 26:14) worden met de bokken der aarde, eenmaal de trotse, zelfzuchtige, harde heersers op aarde, alsook de overige koningen, opgewekt om de koning van Babel te ontvangen.
Satans uitwerping en binding
In vers 12-15 wordt ons nog verder de toekomst van satan beschreven. Daarin is de beschrijving van zijn val verweven. "Hoe zijt gij uit de hemel gevallen". Dit kan niet van een mens gezegd worden. Ook Christus heeft dit voorzien, als we tenminste Lukas 10, vers 18: "Ik zag de Satan als een bliksem uit de hemel vallen" op zijn toekomstige uitwerping mogen toepassen.
Die uitwerping geschiedt, als Michaël tegen hem vecht. Dan is de afloop deze: "En de grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem" (Openb. 12:9). Dan wordt Jesaja 14:12 werkelijkheid en is het: "Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken! En gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden; ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen. Integendeel, in het dodenrijk wordt gij neergeworpen, in het diepste der groeve".
De naam 'morgenster', gebruikt voor satan, komt alleen hier voor. De morgenster kondigt niet alleen de morgen aan, de dageraad brengt hem als het ware voort. Vandaar ook: "zoon des dageraads".
Niet alleen satan wordt 'morgenster' genoemd. Ook Christus draagt die naam. In Openbaring 22:16 zegt Hij zelf: "Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster".
Geen enkel menselijk wezen in de Schrift heeft ooit geuit wat deze zoon des dageraads wenst. De wereldveroveraars hebben wel de wereld willen beheersen, maar zelfs Nebukadnezar, de koning van Babel, komt in zijn droom niet verder dan een hoge boom die tot aan de hemel reikt, en die gezien wordt tot aan het einde der ganse aarde, Daniël 4:11. De mens is tevreden met de aarde. Hij komt niet verder omdat hij als natuurlijk wezen in het aardse staat. De koning van Babel van Jesaja 14 gaat veel verder. Hij wil niet alleen tot aan de hemel reiken, maar zijn troon boven de sterren Gods verhogen. Hij wil boven de wolken klimmen, ja de Allerhoogste gelijk worden. Het ligt dus voor de hand in de koning van Babel de opperkoning satan te zien. .
Satans zonde
Satan was niet tevreden met het wandelen te midden van de vurige stenen, op Gods heilige berg, Ezechiël 28. Hij wilde ten hemel opklimmen en zijn troon hoger maken dan de sterren Gods. De sterren zijn de engelen. Job 38:7 zegt: "toen de morgensterren tezamen vrolijk zongen en al de kinderen (zonen) Gods juichten" (voor 'morgensterren' staat in het Hebreeuws 'sterren des morgens'; hier wordt dus wel het woord 'sterren' gebruikt). Satan nu wilde boven hen verhoogd worden. Hij wilde opstijgen naar de berg der samenkomst in het noorden. Dit is een figuurlijke term, evenals de andere in deze verzen (opklimmen, sterren, samenkomst), het ook zijn; hij wijst op een bepaald centrum waar God Zijn tegenwoordigheid in de hemelen het meest openbaart. De cherubs waren de vertegenwoordigers van Zijn troon op aarde. Satan weet dat Hij ook een troon in de hemelen heeft en dat Hij daar Zijn tegenwoordigheid luisterrijker openbaart. Daarheen wil hij nu opstijgen, daar, in het Noorden, wil hij in de samenkomst der goden Gods komen. Daar immers staat God in de vergadering Gods, Psalm 82:1. Daar zijn de kinderen (Hebr.: zonen) der sterken, Psalm 89:1, daar is de raad der heiligen, vers 8. Maar ook dat is hem nog niet genoeg: hij wil nog verder en de Allerhoogste gelijk worden!
Hier vinden we in opklimmende reeks het proces van de zonde in satan. Begonnen met hovaardij, vers 11. Omdat zijn hart zich over zijn schoonheid verheft (Ez. 28:17), wil hij eerst ten hemel opklimmen, dan zich boven de engelen verhogen, in de vergadering Gods komen en eindelijk aan God de Allerhoogste gelijk worden.
Hij wilde de grens tussen Schepper en schepsel uitwissen: "hij wilde God gelijk worden". Hij, de dienaar, wil de heerser worden. Van overdekkende cherub op aarde, wil hij gebieder worden op de troon der Majesteit in de hemelen.
Mislukking - tegenstelling
Is dit gelukt? Satan heeft wel de grenzen overschreden. Uit Job 1 en 2 weten we, dat hij in de vergadering der zonen Gods kwam. Efeze 2 noemt hem de overste van de macht der lucht. Hieruit zou af te leiden zijn, dat God hem tot op zekere hoogte zijn begeerte heeft doen verkrijgen: hij kon zich in hogere sferen verplaatsen. Maar, wie zich verhoogt, zal vernederd worden. Toen satan zag, dat het toch niet werd zoals hij wilde, toen hij zag dat God Zich niet van Zijn troon liet verdringen, toen mogelijk de cherubs hem ook hadden afgeweerd, toen begon hij God te lasteren. (Ez. 28:16, 18 koophandel: laster). Dit ontstak een vuur in hem dat hem langzaam verteert, evenals de zon zichzelf letterlijk opbrandt, zo geschiedt dit met satan figuurlijk. Het duurt echter lang. Eenmaal wordt hij uit de hemel op aarde geworpen, hij wordt gebonden en in de afgrond geworpen.
We maken hier drie tussenopmerkingen.
1. Wat een tegenstelling is er tussen hem en Degene Die door de Vader uitgezonden was om het onheil, mede door satan veroorzaakt, te herstellen. Christus heeft Zich volkomen aan Gods wil onderworpen. Hij heeft Zich diep vernederd, tot de dood, ja de dood des kruises, maar week niet af van de opdracht Hem gegeven. Hij heeft Gods wil volbracht en daarmee een wereldheil bewerkt, dat het onheil verre overtreft. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem gezet in Zijn Rechterhand.
2. Satan wilde de Allerhoogste gelijk worden en zich daarmee ongetwijfeld zetten op de troon van Christus. Dit was echter onbereikbaar voor hem. Aan Gods rechterhand zal satan nimmer plaats nemen, omdat dit hem niet bereid is. Maar wel zal daar zetelen het Lichaam van Christus. Zoals Deze gezet is aan Gods rechterhand, Efeze 1:20, zo wordt het Lichaam daar mede gezet, Efeze 2:6. Dit alles wordt nu uit genade geschonken.
3. God wederstaat de hovaardigen. De hele wereldgeschiedenis vanaf satans val is Gods weerstand tegen de hoogmoedige cherub. Deze worsteling is nog niet ten einde. Zijn kop is nog niet vermorzeld. Dit verhindert echter niet, dat God naar Zijn eigen voornemen en genade roept en de eeuwen uitwerkt. We kunnen dit veilig aan Hem overlaten, ondanks satans woede en lastering. God heeft Zijn troon behouden en werkt het plan uit naar de raad van Zijn wil.
Satans toekomstige werk en lot
In Jesaja 14:16-20 horen we de levenden honen. Die u zien zullen, zullen u aanschouwen, zij zullen op u letten en zeggen: "Is dit de man, die de aarde deed sidderen, die koninkrijken deed beven; die de wereld tot een woestijn maakte en haar steden afbrak; die zijn gevangenen niet naar huis liet keren? De koningen der volken liggen allen met ere, ieder in zijn woning, maar gij zijt weggeworpen, ver van uw graf, als een verafschuwde scheut, overdekt met verslagenen die door het zwaard doorboord zijn, die neerdalen naar de stenen der groeve als een weggetrapt aas. Gij wordt met hen niet in een graf verenigd, omdat gij uw land te gronde hebt gericht, uw volk gedood. Nimmer wordt het nageslacht der boosdoeners genoemd".
Aan deze 'koning van Babel' wordt elk graf ontzegd. Hij ligt niet neer in 'zijn woning', in een graftombe of mausoleum. Hij is als een in de strijd gedode die niet begraven wordt, als een verworpen scheut, als een onrein kleed dat men ver in een of andere put werpt, als zulken die na hun dood in een steengroeve worden geworpen en met stenen worden bedekt, als een vertreden dood lichaam. Alle begrafenis wordt hem dus ontzegd.
Hij mist de eer van een koningsbegrafenis. Daar gaat het over. Vorsten worden met koninklijke eer begraven; hem de koning van Babel is deze ontzegd.
Satans gedaante
Is al het gezegde van de verzen 17-20 nog toekomstig, vers 16 is het ook. Eenmaal zal men satan aanschouwen: "Wie u zien, beschouwen u, letten op u". Dan zal men hem aandachtig gadeslaan, aanschouwen, en hem de woorden toevoegen die men hier in Jesaja vindt.
Wanneer zal dit zijn? Vers 15 geeft hierop o.i. het antwoord: als hij in het dodenrijk neergestoten is. Dus als hij gebonden is en in de afgrond ingesloten, Openbaring 20:2,3. Zeer waarschijnlijk zal men hem dan toch kunnen zien. Hij is "in het diepste der groevel", een put die verzegeld wordt, evenals de leeuwenkuil van Daniël (6:18). Met dit verschil, dat satan zichtbaar blijft. Gebonden als hij is en verzegeld als de put is, kan hij er niet uit. Dan zal men zeggen: "Is dit de man die de aarde deed sidderen?"
Voor 'man' staat in Jesaja 14:16 een woord dat wijst op een aanzienlijke man. Het wijst dus op een man van rang en stand. Het wordt hier gebruikt om satans voormalige positie aan te geven. Het houdt nog iets anders in: het wijst er ook op, dat satan een mensvormige gedaante heeft.
Engelen worden steeds als 'mannen' gezien, zie bijvoorbeeld Genesis 19:2, 5, 16 en Handelingen 1:10. Gabriël, waarschijnlijk een aartsengel, heet een man, Daniël 9:21. Hier staat weer hetzelfde woord 'man' als in Jesaja 14. We geloven dat al die hemelwezens de mensvormige gedaante hebben, omdat ook zij geschapen zijn naar het beeld van de Eerstgeborene van de creaturen, Christus, en Deze ook mensvormig is. Ze hebben vanzelf geen aards menselijk lichaam, maar hun hemels lichaam is mensvormig. Satan heeft ook een mensvormige gedaante. Die heeft Eva gezien als engel des lichts en daardoor is ze verleid.
Als satan op aarde geworpen wordt, zal hij zeer waarschijnlijk ook in mensengedaante gezien worden. Hij mag dan de natuur van een draak, een slang, een duivel hebben, de vorm is een menselijke. En als mensvormig wezen wordt hij gegrepen en gebonden.
De Hoge
Tot slot bespreken we nog Jesaja 24, vers 21: "En te dien dage zal het geschieden, dat de HERE bezoeking zal brengen over het heer der hoogte in den hoge en over de koningen der aarde op de aardbodem". Sommige vertalingen zeggen: "de heerscharen der hogen". Het Hebreeuws heeft echter het enkelvoud zoals de Statenvertaling. We geloven dat hier met de "Hoge" satan bedoeld wordt en deze tekst parallel loopt met Efeze 2, vers 2: "de Overste van de macht der lucht". God zal eenmaal bezoeking doen over zijn heer, evenals over de koningen des aardbodems.
Wat zal dan hun lot zijn? Dit vinden we in vers 22: "En zij zullen bijeengebracht worden, zoals men gevangenen bijeenbrengt in een kuil, en zij zullen opgesloten worden in een kerker, en na vele dagen zullen zij bezocht worden". Satans heerscharen, zijn engelen, overheden en machten, komen in een put. Hun wacht hetzelfde oordeel als hem. Zoals hij en zijn engelen eenmaal in het aionische vuur komen, Mattheüs 25, zo komen zij ook in een put, evenals hij (Jes. 14 en 24). Dit is het eindoordeel en de eindoplossing nog niet: na vele dagen worden zij weder bezocht:
waarschijnlijk wordt het hemelse heerleger met satan ontbonden, Openbaring 20, en de koningen van de aardbodem opgewerkt om voor de grote witte troon te verschijnen.
wordt vervolgd