Beëlzebul, de overste der demonen
Bij de behandeling van enkele Nieuwtestamentische namen komen we ten eerste terecht bij 'Beëlzebul'. Deze naam is een wat vergriekste vorm van het Hebreeuwse 'Baäl Zeboel'. Baäl betekent: heer, zeboel betekent: woning, woonstede, (o.a. 1 Kon. 8:13). Baäl Zeboel is dus: Heer van de woning. Hierbij moet men bijdenken: der onreine geesten. Sommigen houden de naam voor een omvorming van Baäl Zebul, die in 2 Koningen 1:2,3,6 en 16 genoemd wordt. Dit woord betekent echter 'Heer der vliegen' en was de in Ekron vereerde zonnegod die in de zomer de plaag der vliegen verwekte en ook weer wegnam, naar heidens inzicht. Vliegen beschouwde men als de dragers van ramp en ziekte (zie Jes. 7:18, Pred. 1:10).
In Ahazia’s ogen had deze Baäl geneeskracht, niet alleen voor besmettelijke ziekten, maar ook voor kneuzingen zoals hij opgelopen had. Vandaar dat hij tot hem zond om te vragen of hij genezen zou. Mogelijk is deze naam onwillekeurig omgevormd tot Beël Zebul, zoals bijvoorbeeld van Sichem Sichar werd gemaakt (Joh. 4). Anderen zien er een opzettelijke verandering in waaronder de Israëlieten dan verstonden de Heer van de mest, aangezien vliegen veel verontreiniging geven. Het eerste is de meest natuurlijke verklaring en we willen die aanvaarden. Beël Zeboel betekent dus: 'Heer van de woning der onreine geesten'. Christus spreekt in dit verband dan ook van het huis van de sterke, Markus 3:27.
De persoon
Wie is nu onder deze Beëlzebul te verstaan? Volgens sommigen is het niet satan, maar een onderleider. Deze is dan voor hen Abaddon of Apollyon, Openbaring 9:11, die de engel des afgronds heet. De naam Abaddon of Apollyon betekent 'verderver'. Op zichzelf genomen bestaan zulke onderleiders. Of echter Beëlzebul er een is, geloven we niet. We zien in hem satan zelf. We willen dat aantonen uit de volgende teksten:
Mattheüs 12:24 "Maar de Farizeeën hoorden het en zeiden: Deze drijft de boze geesten (Gr.: demonen) slechts uit door Beëlzebul, de overste der geesten (Gr.: demonen)." Mattheüs 12:26 "En indien de satan de satan uitdrijft, is hij tegen zichzelf verdeeld."
Hier wordt door de Farizeeën de naam Beëlzebul gebruikt, terwijl Christus van satan spreekt. We geloven dat dit er op wijst dat beiden identiek zijn, dezelfde personen. We merken hierbij nog op, dat de Farizeeën geen kennis hadden van de rangorden in de geestenwereld, iets dat wij alleen weten uit Nieuwtestamentische boeken (b.v. Efeze en Kolosse).
Men zie ook de volgende teksten:
Markus 3:22 en 23 "En de schriftgeleerden, die van Jeruzalem gekomen waren, zeiden: Hij heeft Beëlzebul, en door de overste der boze geesten (Gr.: demonen) drijft Hij de geesten (Gr.: demonen) uit. En Hij riep hen tot Zich en sprak tot hen in gelijkenissen: Hoe kan de satan de satan uitdrijven?"
Hier noemde de Farizeeën Beëlzebul de overste der boze geesten (Gr.: demonen). Hij is dus geen onderleider. Verder krijgen we weer een aanwijzing dat Beëlzebul dezelfde is als satan. Zo ook in Lukas 11:15 en 18.
De lichtvaardige spot der Farizeeën en Schriftgeleerden moet in bittere haat veranderd zijn toen Christus hen -terecht- vroeg: "Indien Ik door Beëlzebul de boze geesten (Gr.: demonen) uitdrijf, door wie doen uw zonen het dan?" (Matt. 12:27, Luk. 11:19). Geen wonder, dat Hij door hen Beëlzebul zelf werd genoemd (Matt. 10:25).
Dat Beëlzebul satan zelf is, blijkt zijdelings uit Handelingen 10:38, waarin gezegd wordt, dat de Heer Jezus genezen heeft "allen die door de duivel overweldigd waren". Voor 'duivel' staat in het Grieks 'diabolos'. Dit ziet ongetwijfeld op de uitwerping van demonen. Hier wordt satan aangewezen als het rechtstreekse hoofd. Waar in de Evangeliën Beëlzebul de overste der demonen is, volgt hieruit dat ze identiek zijn, dezelfde in persoon.
De demonen en (boze) geesten
Sommige vertalingen zijn wat verwarrend. Het Griekse 'daimoon' (demon) wordt ook vertaald met: 'boze geest' (NBG) en 'duivel' (SV)
We zullen hieronder al de teksten met 'daimoon' opgeven, dan kan ieder dit in zijn bijbel veranderen.
In de dagen van Christus op aarde, vinden we allerwegen onder Israël allerlei soort bezetenen. Niet door de duivel maar door demonen. Van de duivel staat slechts éénmaal dat hij in iemand gevaren is. Dat was in Judas. En ook hier zullen we ons nog moeten hoeden om dit letterlijk op te vatten, daar satan een vormelijk wezen is zoals we al eerder zagen.
Met uitzondering van dit geval staat er nimmer dat satan in iemand gevaren is. Dat deden wel de demonen of geesten. Dat is het 'van de duivel bezeten zijn' in de Statenvertaling.
Deze bezetenheid beperkte zich niet tot één demoon. Iemand kon er meer dan één hebben. Maria Magdalena had er eenmaal zeven (Mark. 16:19, Luk. 8:2). Een man had er zelfs een legioen. Een legioen, een Romeinse legerafdeling, telde in vredestijd ± 6.000 man, in oorlogstijd soms 10.000 à 12.000. Nemen we 6.000, dan is dit nog een verschrikkelijk getal: 6.000 demonen in iemand. Hoe we een en ander in hebben te denken, zullen we hieronder zien.
De demonen worden op andere plaatsen ook geesten genoemd: 'onreine' of 'boze geesten'.
Volgens Mattheüs 10:1 gaf Christus Zijn discipelen macht om de onreine geesten uit te werpen, volgens vers 8 zijn dit demonen (zo ook in Mark. 6:7 en 13).
In Markus 5:11 bij de man met het legioen, vragen de demonen om in de zwijnen te mogen varen. In vers 13 staat, dat de onreine geesten uitvoeren. In hun geheel genomen vormden ze één geest, want vers 2 zegt, dat de man een onreine geest had; en de Heer Jezus zegt: "Onreine geest, ga uit van deze mens". Op zichzelf bezien zijn het er een legioen. De veelheid ging op in de eenheid van handelen (zo ook Luk. 8:27 en 29).
In Lukas 10:17 zijn de discipelen verblijd, dat de demonen hun onderworpen zijn. In vers 20 zegt de Here: "...verheugt u niet hierover, dat de geesten zich aan u onderwerpen". Uit al deze teksten blijkt, dat deze geesten demonen zijn en de demonen ook geesten heten.
We wezen er reeds op, dat men veelal van geesten een verkeerde voorstelling heeft. Men kent ze geen lichaam toe. Dit is zeer onjuist. Ze hebben plaatselijkheid, anders zouden ze niet in en uit kunnen varen, ze gingen uit de man in de zwijnen, verplaatsten zich dus. Alles wat zich verplaatst, is lichamelijk. Het geest-zijn wil niet zeggen: geen lichaam hebben, maar: geen aards, grof, stoffelijk lichaam hebben. Vele demonen of geesten zijn voor ons vormelijke, lichamelijke wezens die iemand kunnen beheersen.
Hoe deze beheersing of, zoals we meestal zeggen: bezetenheid, plaats heeft, is moeilijk te zeggen. Soms zou men het best kunnen denken aan als ‘t ware microscopisch kleine wezens die zich in de hersencellen nestelen en van daaruit de zenuwbanen in hun macht hebben. Sommigen werden immers met stomheid geslagen (Matt. 9:32, Mark. 9:17). Anderen met blindheid (Mattt. 12:22). In weer andere gevallen gaven zij de bezetene ontzettende kracht. De man die het legioen had was zelfs met geen ketenen te binden (Mark. 4:4). In weer andere gevallen wierpen zij de bezetenen telkens neer om hen te verpletteren en vielen dezen daardoor in het vuur of het water (Matt. 17:15, Luk. 9:39). Zeer waarschijnlijk zijn er nog meer andere vormen geweest waarin de demonen zich openbaarden en waaruit bleek, dat de bezetenen de macht over hun wil verloren hadden omdat de demonen hen in de zenuwcentra aangrepen en van daaruit beheersten.
Echter, niet alle demonen schijnen kleine wezentjes te zijn. In Openbaring 16:14 en 15 is sprake van onreine geesten, geesten der demonen, die de kikvorsen gelijk zijn. Deze doen tekenen en gaan tot de koningen om die te vergaderen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God. Hoe we ons dit hebben voor te stellen is niet te zeggen. Er staat niet dat het kikvorsen zijn; er staat alleen dat zij als kikvorsen waren. Eén ding is er wel uit af te leiden, namelijk dat zij weer lichamelijk zijn: zij gaan uit van de ene plaats en komen tot de andere. Zij komen voort "uit de mond van" de draak, het beest en de valse profeet. "Uit de mond" betekent hier: op bevel van. Elke verplaatsing veronderstelt lichamelijkheid. Demonen hebben dus ook een zeker lichaam, hetzij klein of groot.
Weer een andere soort demonen zijn zij die Paulus bedoelt in 1 Korinthiërs 10:20 en 21. Hij leert ons hier, dat de heidenen de demonen offeren. Dit zijn de afgoden, vers 19, de goden der Grieken en Romeinen en van andere volken. Nu moet men in deze niet zozeer zien de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgodsbeeldjes, die de doorsneeheiden vereerde. Openbaring 9:20 toch maakt in deze verschil en spreekt van het aanbidden der demonen en der afgoden. Demonen zijn hier meer zinnebeelden van krachten, geen afbeeldingen. De 'wijze' Griek en de 'beschaafde' Romein wisten wel, dat de afgodsbeeldjes geen macht hadden. Men zocht een hoger wezen. En dat zijn de goden en heren, waarvan Paulus in 1 Korinthiërs 8:5 en 6 schrijft: "Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde – en werkelijk zijn er goden in menigte en heren in menigte – voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem". Paulus erkent dat er goden en heren zijn. Daarmee bedoelt hij niet de afgodsbeeldjes, maar de demonen. We kunnen hierbij nog opmerken, dat, toen hij in Athene kwam, men meende, dat hij vreemde demonen (grondtekst) verkondigde. De SV en NBG hebben hier: 'goden'.
Uit een en ander blijkt, dat de term 'demonen' een verzamelwoord is voor de verschillende soorten trawanten van satan. Van de kleinste demoon die in een mens de functies van geest, ziel en lichaam verstoort tot de goden en heren, die de volken aanbidden.
De overste der demonen
Van al die demonen, hetzij klein of groot is satan de overste, de heer der woning. Die woning is thans nog de lucht. Vandaar dat hij ook heet: "de overste van de macht der lucht" (Efe. 2:2). Door de demonen werkt hij in op de mensen. Hij doet dit echter niet steeds op dezelfde wijze. In Jezus’ dagen op aarde deed hij het door bezetenheid. Toen gebruikte hij de kleine wezens, laat ons zeggen: de geestelijke bacillen. Deze besmetten de mens en beheersten hem lichamelijk. Dit had ook nog plaats in de pinkstertijd, zie Handelingen 5:16, 8:7, 19:12. Hij doet het ook anders en wel door afgodendienst. De afgodendienst is demonenverering. Nog een andere vorm is het door demonen in laten werken op de mensen tot opstand en afkeer van God.
Vandaar heet hij: "...de geest, die thans werkzaam is in de kinderen (Gr.: zonen) der ongehoorzaamheid" (Efe. 2:3). In de tijd van de Openbaring gebruikt hij weer andere demonen. Men ziet zo zijn verscheidenheid in methodes. Overal is hij er op uit het leven van de mensen te verstoren, hetzij lichamelijk, hetzij geestelijk. De macht van satan komt later nog aan de orde. In dit verband kon dit reeds genoemd worden. Uit een en ander blijkt, dat de naam: "overste der demonen" een ruime betekenis heeft en we daarom mede niet moeten denken aan een of andere geestelijke onderleider, maar aan satan zelf.
Satan heeft de kleine demonen gebruikt om de mensen bezeten te maken, zij voeren in hen. Hij deed dit nimmer zelf persoonlijk, om de eenvoudige reden, dat hij dan maar in één mens had kunnen zijn. Waar zij velen in aantal zijn, kon hij dit doen door vele knechten.
Zoals gezegd: slechts eenmaal vinden we, dat satan zelf in iemand gevaren is. Dat was in Judas nadat deze het brood ontvangen had. "En na dit stuk brood, toen voer de satan in hem" (Joh. 13:27). In vers 2 lezen we: "En onder de maaltijd, toen de duivel reeds Judas, Simons zoon Iskariot, in het hart had gegeven Hem te verraden..." Eerst gaf hij het Judas dus in, toen voer hij in hem. We geloven dat we hier moeten denken aan een algehele beheersing door satan. Waar deze, zoals we zagen, een vormelijk wezen is, en wel mensvormig, is Johannes 13:27 niet geheel letterlijk te nemen alsof satan geheel in Judas zou zijn ingekomen. We zullen hier meer aan een sterke beïnvloeding moeten denken, aan een geheel onder leiding van satan staan. Voor 'voer in' staat in het Grieks: 'ging in'. Dit ingaan behoeft geen letterlijk ingaan te zijn. Openbaring 3:20 zegt: "Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij." Dit is ook niet letterlijk te nemen, want Christus is lichamelijk. Het betekent: volle gemeenschap verkrijgen. Judas hoorde eerst naar satan en daarmee opende hij de deur van zijn hart. Toen kreeg satan volle gemeenschap met hem en ging in hem in, beheerste hem geheel. Openbaring 3:20 verklaart Johannes 13:27.
-wordt vervolgd-