Om te kunnen verstaan wie hier met de ranken bedoeld worden moeten wij eerst Terug naar het Oude Testament. In Jesaja 5 vinden we een lied over een wijngaard, met als verklaring in vers 7: "Welnu, de wijngaard van de HERE der heerscharen is het huis Israëls, en de mannen van Juda zijn de planten waarin Hij vreugde heeft...". De mannen van Juda zijn de 'planten', oftewel de wijnstokken, van wie de HERE vrucht verwachtte. Deze vrucht is echter niet gekomen.
Nog verder terug, in Genesis 49, komen we opnieuw terecht bij de wijnstok, c.q. de wijngaard, ook nu weer in verbinding met Juda.
Wij ontdekken in de laatste woorden van Jakob over Juda een profetie met betrekking tot de komende Messias. Hij zou komen om te heersen als Silo (vs. 10), en dan lezen wij in vers 11: "Hij zal zijn ezel aan de wijnstok binden en het jong zijner ezelin aan de wingerd...".
En inderdaad, vele jaren later kwam de 'Zoon van Juda' tot Zijn volk. Hij, die genoemd wordt de "Leeuw uit de stam Juda" kwam in vernedering te midden van Zijn volk, in de wijngaard... om vrucht te dragen voor God. Hoe letterlijk zijn deze woorden in vervulling gegaan toen de Here Jezus op een ezelsveulen naar Jeruzalem toog.
Nu terug naar het Johannesevangelie. In het eerste hoofdstuk lezen we: "Hij kwam tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Doch allen die Hem hebben aangenomen, hun heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden..." (vs. 11,12).
Hij kwam tot het Zijne, nl. Israël, doch de Joden hebben Hem niet aangenomen, dat wil zeggen, niet allemaal. Velen waren (en bleven) ongelovig, hoewel de Here Jezus er door tekenen en wonderen alles aan deed om te laten zien, dat Hij de beloofde Messias was, de Redder van Zijn volk. Welnu, dat is de achtergrond van Johannes 15.
De Here Jezus is de ware Wijnstok, de ware Man van Juda. Hij is de Zoon, d.i. de Erfgenaam. Hij kwam in de Naam van de hemelse Vader om Zijn volk te verlossen (vgl. ook Matt. 21:33 ev., Gal. 4:4,5, Joh. 8:30-35). De Joden zijn de ranken, namelijk, degenen die met Hem verbonden waren, omdat zijn tot het uitverkoren volk behoorden. Zij waren "de Zijnen".
Echter, de Here God wilde, dat de Zijnen vrucht zouden dragen en daarvoor was het nodig, dat zij geloven. Dat ze wederom geboren zouden worden als kinderen van God (Joh. 3). En dat kon alleen in de verbinding met de Verlosser, de Here Jezus. En dán alleen, in een levende relatie met de Messias, zouden zij deel kunnen hebben aan de heilsbeloften voor Israël en vruchtdragen voor God.
Daarom klinkt ook een ernstige waarschuwing: "Wie in Mij niet blijft, is buitengeworpen..." (vgl. ook Joh. 3:18).
Anders gezegd: elke Israëliet is 'naar het vlees' verbonden met Christus, met God, als lid van het volk. Dat betekent echter niet dat hij 'automatisch' behouden is en vruchtbaar voor God. Dat kan alleen maar door het geloof (zie Hebr. 11:6!).
Later, na de uitstorting van de heilige Geest, houdt Petrus een toespraak tot het volk, de "mannen van Israël", zijn broeders naar het vlees. Hij roept hen op tot "berouw en bekering", en laat dat ook vergezeld gaan van een ernstige waarschuwing: "...en het zal geschieden, dat alle ziel, die naar deze profeet niet hoort, uit het volk zal worden uitgeroeid". Hij zegt dus precies hetzelfde als de Here Jezus, alleen in andere woorden. Petrus citeert overigens Mozes (vgl. Num. 15:30,31 en Deut. 18:15-19). Deze waarschuwing heeft steeds geklonken, ook in de bediening van de profeten. Telkens weer riepen zij het volk op tot bekering en geloof. Dat is immers de voorwaarde om deel te hebben aan het heil. Daarom zal er ook in de eindtijd, bij de terugverzameling van Israël, nog een oordeel moeten zijn (zie bijv. Ezech.20:36-38). Alleen de gelovige, die de stem van de Herder hoort en gehoorzaamt, kan vruchtdragen tot eer van God.
Zo zien we, dat Johannes 15 spreekt over de verhouding tussen de Here en Israël. We kunnen als gelovigen die behoren tot de Gemeente, het Lichaam van Christus, dit gedeelte dus niet zomaar op onszelf betrekken. Onze relatie met Christus is een andere. Wij zijn door genade behouden geworden, door het geloof, en dat is, Gode zij dank, een onvervreemdbaar bezit! Geen veroordeling meer (Rom. 8:1), niet bang zijn om 'uitgeworpen' te worden. Wij zijn gekocht en betaald! Maar als wij dat weten, ligt er ook voor ons in Johannes 15 natuurlijk wel een boodschap opgesloten. Alles wat geschreven is handelt weliswaar niet altijd over ons, het is wel voor ons geschreven tot onderwijzing, opbouwing, etc.
De bede van Paulus in Kolossenzen 1 is, dat de gelovigen vervuld mogen worden met de rechte kennis van Gods wil om... in alle goed werk vrucht te dragen. Dat kan niet in eigen kracht, maar alleen door de heilige Geest in gehoorzaamheid aan Zijn Woord.
Daarom: blijf in Hem, zoek voortdurend Zijn gemeenschap, want "zonder Mij kunt gij niets doen". Het is God, Die "om Zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt" (Fil. 2:13). Dat is vruchtdragen, tot eer en verheerlijking van God, onze hemelse Vader!