Via het Jiddisch, de taal van de Oost-Europese Joden, is het Hebreeuwse ‘chen’ verbasterd tot ons woord gein. Zo op het eerste gezicht lijkt er maar weinig overeenkomst te zijn tussen een geintje (dat is een grapje) en tussen ‘genade’, zoals dit Hebreeuwse woord chen vaak in de Bijbel is vertaald. Evenmin zullen veel mensen weten, dat voornamen die in Nederland misschien wel het vaakst gedragen worden, eveneens aan dit Hebreeuwse chen verwant zijn. Jan, Johan, John, Joop, Anna, Hans, Janneke en Annie en nog vele honderden andere namen zijn varianten van de Hebreeuwse namen Jochanan (in het Grieks Johannes) en Hanna. In al deze namen vinden we het chen eveneens terug. Jochanan betekent: de HEERE is genadig en Hanna: de begenadigde, dat wil zeggen: zij die genade ontvangt!
Dat is best wel bijzonder. Er zijn zoveel mensen in Nederland, die van God of gebod niet (meer) willen weten, maar bij wie in hun naam toch nog iets herinnert aan de genade van hun Schepper!
Maar wat is chen nu precies? Het komt nog het meest overeen met onze ‘onverdiende gunst’. In Psalm 84:12 lezen we: "Want de HEERE God is een zon en een schild, Hij geeft genade en ere." God is degene die genade geeft. Van Hem gaat het initiatief uit, niet omdat wij dat verdiend zouden hebben, maar alleen dankzij Zijn onverdiende en onverwachte liefde. Zo wordt chen tot de basis van de relatie met God. Als er 'chen' is, ontstaat er een relatie tussen God en tussen ons mensen. Er groeit vertrouwen en liefde. Dan kan de sfeer zo ontspannen zijn, dat er plaats is voor gein. Immers de relatie en het leven met God is geen kommer en kwel, maar Hij wil blijdschap en vreugde geven. Daarvan wist David al te getuigen (Ps. 51:10).
Er is nog een ander woord in het Hebreeuws dat in een aantal bijbelgedeelten evengoed met genade vertaald kan worden en dat is ‘chesed’. Dit woord kennen we ook vanuit het Nederlands.
De Chassiediem (Hebreeuws voor ‘de vromen’) zijn een ultra-orthodoxe groepering binnen het jodendom. Ze zijn te herkennen aan hun kledij, hun bontmutsen en de haarlokken, die van de zijkanten van hun gezicht afgroeien. In het woord Chassiediem vinden we het woord ‘chesed’ terug.
Vaak wordt ‘chesed’ vertaald met goedertierenheid of met liefde. Bijvoorbeeld in het steeds terugkerende refrein van Psalm 136: "Looft de HEERE want Hij is goed, want Zijn chesed (vertaald als goedertierenheid) is tot in eeuwigheid." Goedertierenheid is een woord dat maar weinig mensen buiten de christelijke gemeentes kennen. Het betekent zoiets als barmhartigheid. Maar als je dit in Psalm 136 vervangt door genade wordt het meer concreet.
Chesed wordt meestal gebruikt als twee partijen een verbond met elkaar sluiten. Ze beloven elkaar dan chesed, dat is trouwe bijstand. Maar als God een verbond met de mens sluit, dan komt het initiatief uitsluitend van Zijn kant. De mens is degene die ontvangt. Daarom kan de profeet Micha ook zeggen (7:18): "Wie is een God als Gij, die de ongerechtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel van zijn erfdeel voorbijgaat, die zijn toorn niet voor eeuwig behoudt, maar een welbehagen heeft in chesed (goedertierenheid).”
Daarom is de vertaling van het Hebreeuwse woord chassiediem met vromen enigszins misleidend. Het suggereert dat vromen mensen zijn die vrome daden en werken verrichten. Maar een chassied (een vrome) is letterlijk iemand, die de chesed van God heeft ervaren. Dat wil zeggen, hij heeft aan de levende lijve ervaren wat Gods chesed, Zijn genade precies inhoudt!