Dit beeld heeft betrekking op de herder die 's morgens vroeg naar de schaapskooi gaat om zijn schapen op te halen en te brengen naar grazige weiden: "...en hij voert ze naar buiten...". Je zou kunnen zeggen: hij verlost ze uit de schaapskooi en brengt ze in de vrijheid!
"Wanneer hij zijn eigen schapen alle naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit...". De herder stelde zich aan het hoofd der kudde en bracht ze dan in grazige weiden om daar te genieten van de overvloed.
Vanaf vers 7 geeft de Here Jezus een nadere verklaring: "Ik ben de deur der schapen". De Messias is Degene door Wie Zijn schapen uit de schaapskooi terechtkomen in de vrijheid...
En dat is ook wat de Here Jezus nog verder uiteenzet in vers 9: "Ik ben de Deur; als iemand door Mij ......., zal hij behouden worden".
Met opzet is hier het woord ´binnenkomt´ weggelaten, want nu zien we, dat deze weergave in de NBG-vertaling verwarrend is. De herder voerde immers niet naar binnen, maar naar buiten!
De SV vertaalt beter met: ´ingaat´. Gezien vanuit het door de Here Jezus geschetste beeld van het naar-buiten-voeren is de gedachte als volgt: "Ik ben de Deur (de opening, doorgang); als iemand door Mij ingaat (= naar buiten toe, in de vrijheid dus) zal hij behouden worden...".
En dan voegt de Here er nog aan toe: "...en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden".
De uitdrukking ´ingaan en uitgaan´ is een Hebreeuwse zegswijze voor ´leven´, die we vaker tegenkomen in de Bijbel, zoals in:
- Deuteronomium 31:1,2 Mozes bedoelde te zeggen, dat hij verzadigd was van het 'leven' en spoedig zou sterven.
- 1 Koningen 3:7 Salomo was nog jong en kende het leven nog niet goed genoeg.
- Psalm 121:8 Hier gaat het om het (eeuwige) leven, dat door God bewaard wordt.
- Handelingen 9:28 Paulus leefde temidden van de discipelen in Jeruzalem.
Deze uitdrukking staat dus voor ´leven´ in het algemeen, met de nadruk op de activiteit van het leven.
De boodschap is dus, dat de goede Herder gekomen is om mensen te verlossen en te brengen in... de vrijheid). Dáár zijn de weidegronden, dáár is vers voedsel, levend water; kortom: dáár is ruimte om (actief) het goede leven te genieten.
Dat is de reden van de komst van Christus: "Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed".
Dezelfde waarheid wordt hier tweemaal gezegd:
ingaan en uitgaan en weide vinden
=
leven en overvloed
In vers 16 voegt de Here er nog iets aan toe: "Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één Herder".
(Het woord 'stal' is hier hetzelfde als in vers 1 '(schaaps)kooi').
Dezelfde gedachte komen wij ook tegen in Ezechiël 37, dat spreekt over de hereniging van Juda en Israël. Ezechiël moest twee stukken hout nemen: "...neem een stuk hout en schrijf daarop: voor Juda, en de Israëlieten die daarbij behoren" (vs. 16). Toen de Here Jezus op aarde was bevond Hij Zich temidden van Juda (2 stammen) en de Israëlieten die daarbij hoorden. Zij vormden in die dagen de ene stal dus.
Dan lezen wij in Ezechiël: "...neem dan een ander stuk hout en schrijf daarop: voor Jozef - het stuk hout van Efraïm - en het gehele huis Israëls dat daarbij behoort...".
Hier komen de schapen van de 'andere stal' in beeld, Israël (10 stammen), dat sinds de Assyrische wegvoering verstrooid was onder de volkeren. Dit was in de dagen van de Here Jezus nog zo.
Beide volkeren behoren de HERE toe en de belofte is dan ook: "...voeg ze dan aan elkander tot één stuk" (vs. 17). De betekenis daarvan moest Ezechiël als volgt onder woorden brengen: "Zo zegt de Here HERE: zie, Ik neem het stuk hout van Jozef - dat aan Efraïm toebehoort - en van de stammen Israëls die daarbij behoren, en Ik voeg het bij het stuk van Juda en maak ze tot één stuk hout, zodat zij één zijn in Mijn hand" (vs. 19,20).
Het laatste volk (Efraïm - Tienstammenrijk) wordt bij het eerste (Juda - Tweestammenrijk) gevoegd, zodat het straks weer één volk zal zijn, één Koninkrijk.
Dat betekent in de praktische vervulling ervan: "Zie, Ik haal de Israëlieten weg uit de volken... en... zal hen... naar hun land terugbrengen. En Ik zal hen tot één volk maken... En mijn knecht David zal koning over hen wezen; één herder zal er voor hen allen zijn" (vs. 21,22 en 24).
De Here Jezus sluit in Johannes 10 dus volkomen aan bij de beloften van God in het profetisch Woord en bij de toenmalige situatie in het land waar Hij Zich bevond.