De brief aan Laodicea, Openbaring 3, vers 14-22
v 14En schrijft aan de engel van de gemeente in Laodicea: Dit zegt de Amen, de trouwe en waarachtige Getuige, het Begin van de schepping van God: v 15Ik weet uw werken, dat u niet koud bent en niet heet. Was u maar koud of heet! v 16Daarom, omdat u lauw bent en niet heet of koud, zal Ik u uit Mijn mond spuwen. v 17Omdat u zegt: Ik ben rijk en verrijkt en heb aan niets gebrek, en u weet niet dat u de ellendige, jammerlijke, arme, blinde en naakte bent, v 18raad Ik u aan goud van Mij te kopen, gelouterd door vuur, opdat u rijk wordt; en witte klederen opdat u bekleed wordt en de schande van uw naaktheid niet openbaar wordt; en ogenzalf om uw ogen te zalven, opdat u kunt kijken. v 19Allen die Ik liefheb, bestraf en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u. v 20Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en de maaltijd met hem houden en hij met mij. v 21Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen en Mij gezet heb met Mijn Vader op Zijn troon. v 22Wie een oor heeft, laat hij horen wat de Geest tot de gemeenten zegt. (Telosvertaling)
Beknopt structuurschema
A Inleiding (v.14) B Terechtwijzing (v.15) B Aansporing (v.19) A Besluit (v.21)
De plaats Laodicea
Laodicea lag 60 km ten zuidoosten van Filadelfia aan de grote handelsroute richting Efeze. Het stond bekend om geld-, tapijt- en kledinghandel. In de stad zetelde een medische opleiding en daar lag het centrum van de verering van Asclepius (god der geneeskunde). Ook werd er op grote schaal medicijnen bereid, het bijzonder ogenzalf (vers 18). Laodicea had vruchtbare grond met een grote veestapel. Deze factoren zorgden er voor dat de stad enorm rijk was. Een van de nadelen was dat er weinig water was in de omgeving. Dit probleem was opgelost door de aanleg van een waterleidingstelsel vanaf hoger gelegen warme bronnen naar de stad toe. Het water was echter koud noch warm als het bij de stad aankwam. Er is van de stad niet veel meer over dan wat ruïnes en het draagt de naam Eski-Hissar (‘oud kasteel’).
De naam Laodicea betekent ‘gerechtigheid van het volk’ en is gegeven door Antiochus II. Hij herbouwde de stad en vernoemde deze naar zijn vrouw Laodike. De inwoners en gelovigen van de stad zochten hun gerechtigheid in rijkdom. Christus keerde zich hiervan af en had er geen goed woord voor over. Hij raadde hen aan om bij Hem te kopen en zich door Hem te laten genezen. Gerechtigheid kan niet bij mensen of in rijkdom gevonden worden, het is alleen bij Christus te verkrijgen.
Evenals de brief aan Efeze, is ook deze brief geschreven aan een andere doelgroep dan aan wie Paulus zijn nooit gevonden Laodicenzen-brief schreef (Kol. 4:16). Johannes schreef enkel aan Joden behorend tot synagogen. Paulus schreef aan Joden en heidenen die buiten de synagoge om tot een plaatselijke gemeente hoorden.
Terugblik op de historie
De brief heeft overeenkomsten met de tijd waarin Juda in ballingschap gevoerd werd (de Profeten). Zoals de Laodicenzen door Christus uitgespuugd werden vanwege hun lauwheid, zo werd Juda van Gods aangezicht verwijderd vanwege haar goddeloosheid. Hieronder staan overeenkomende Schriftgedeelten uit Openbaring 3 en de profeten naast elkaar:
Openbaring | De Profeten |
"Omdat u zegt: Ik ben rijk en verrijkt en heb aan niets gebrek, en u weet niet dat u de ellendige, jammerlijke, arme, blinde en naakte bent." (Openb. 3:17) | "Want hun moeder heeft ontucht bedreven... Want zij zeide: Ik wil achter mijn minnaars aan gaan, die mij mijn brood en water, mijn wol en vlas, mijn olie en drank geven... Zij echter beseft niet, dat Ik het ben, die haar het koren, de most en de olie heb gegeven, die haar het zilver rijkelijk geschonken heb en het goud, dat zij voor de Baal gebruikt hebben. Daarom zal Ik mijn koren weer wegnemen in de oogsttijd, en mijn most in zijn seizoen, en wegrukken mijn wol en mijn vlas, die haar naaktheid moeten bedekken." (Hos. 2:5-9)
"Gij hebt veel gezaaid, maar weinig binnengehaald; gij hebt gegeten, maar zonder dat gij verzadigd werdt; gij hebt gedronken, maar zonder dat gij voldaan werdt; gij hebt u gekleed, maar zonder dat gij warm werdt; en wie zich voor loon verhuurde, ontving zijn loon in een doorboorde buidel." |
"raad Ik u aan goud van Mij te kopen, gelouterd door vuur, opdat u rijk wordt; en witte klederen opdat u bekleed wordt en de schande van uw naaktheid niet openbaar wordt; en ogenzalf om uw ogen te zalven, opdat u kunt kijken." (Openb. 3:18) | "O, alle dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet; ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk. Waarom weegt gij geld af voor wat geen brood is en uw vermogen voor wat niet verzadigen kan? Hoort aandachtig naar Mij, opdat gij het goede eet en uw ziel zich in overvloed verlustige." (Jes. 55:1) |
Tekstverklaring
Vers 14
Christus openbaart Zich op drieërlei wijze:
- Dit zegt de Amen. ‘Amen’ is een opmerkelijk woord. Het is letterlijk overgenomen uit het Hebreeuws in het Grieks, later ook in het Latijn en in vele andere talen, zodat het universeel werd. Men zegt wel dat Amen het meest bekende woord is. Amen is bijna identiek aan het Hebreeuwse ‘amam’, geloven. Het betekent ‘zeker’ of ‘stellig’, een uitdrukking van volkomen vertrouwen. Met deze naam maakt Christus Zich aan de gelovigen te Laodicea bekend. In Hem en door Hem staat alles zonder twijfel vast: “Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons.” (2 Kor. 1:20)
- De trouwe en waarachtige Getuige. Dit is bijna dezelfde naam van Christus in Openbaring 1:5 “de trouwe Getuige.” Tussen het einde (amen) en het begin (der schepping) is Hij Gods trouwe en waarachtige Getuige. Hij is het beeld van de onzichtbare God, de uitdrukking van Zijn Wezen en het Woord waardoor God Zich openbaart. In deze naam wordt Psalm 89:34 vervuld: “Maar Mijn goedertierenheid zal ik Hem niet onthouden, Mijn trouw zal Ik niet verloochenen.” Ook Jesaja 55:4: “Zie, Ik heb Hem tot een getuige voor de natiën gesteld.” In Openbaring is Christus bij Zijn verschijning Strijder op het witte paard, waar Hij ‘Getrouw en Waarachtig’ wordt genoemd (Openb. 19:11).
- Het Begin van de schepping van God. In Spreuken 8:22-23, dat spreekt over de Wijsheid als type van Christus, lezen we over deze fundamentele waarheid: “De Here heeft mij tot aanzijn geroepen als het begin van zijn wegen, voor Zijn werken van ouds af. Van eeuwigheid aan ben ik geformeerd, van den beginne, eer de aarde bestond.”
Later schrijft Paulus in Kolossenzen 1 over Christus (in schema weergegeven):
- A
- Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping,
- B
- in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten;
- C
- alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen;
- D
- Hij is voor alles
- C
- alle dingen hebben hun bestaan in Hem;
- B
- Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente.
- A
- Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is.
Door Christus zijn alle dingen, Hij is het begin en einde van alles. De gelovigen te Laodicea moeten daarom beseffen dat zij niets zonder zijn zegen kunnen doen. Het is voor of tegen Hem, zegen of oordeel.
vers 15
Was u maar koud of heet. Hier wordt gerefereerd aan de watervoorziening te Laodicea. Het water was koud noch heet. Het verfriste noch reinigde. Zo was het ook met de werken van de gelovigen.
vers 16
Zal Ik u uit Mijn mond spuwen. Dit principe staat ook in Leviticus 18:25: “Het land toch werd verontreinigd en Ik vergold daaraan zijn ongerechtigheid, zodat het land zijn inwoners uitspuwde” (ook vs. 28). In Hosea 4:6 is dit gebeuren met betrekking tot Israël beschreven: “Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis. Omdat gij de kennis verworpen hebt, verwerp Ik u, dat gij geen priester meer voor Mij zult zijn; daar gij de wet van uw God vergeten hebt, zal ook Ik uw zonen vergeten.” Indien de gelovigen uit Israël in zonden blijven wandelen, zal God hen verstoten en wordt het hen toevertrouwde priesterschap afgenomen.
vers 17 en 18
Deze verzen grijpen terug op respectievelijk Hosea 2:5-9, Hagai 1:6 en Jesaja 55:1, reeds aangehaald (ook de moeite waard zijn: Jes. 59:10; Jer. 13:25-26; Hos. 12:8; Hag. 1:6; 2:8 en Mal. 3:3). Gezien de vele verwijzingen naar het Oude Testament kan er geen twijfel over bestaan dat deze brief bestmd is voor Gods uitverkoren volk. Veelzeggend is Jakobus 5:1-3: “Komaan dan, rijken, weent en jammert over de ellende die u zal overkomen. Uw rijkdom is verrot en uw kleren zijn door de mot verteerd. Uw goud en zilver is verroest en hun roest zal tot een getuigenis tegen u zijn en uw vlees als een vuur verteren. U hebt schatten verzameld in de laatste dagen.” Het is aannemelijk dat Jakobus (die aan de twaalf stammen in de verstrooiing schreef) zijn brief ook tot de gelovigen te Laodicea richtte. Duidelijk is dat de Laodicenzen hun vertrouwen op materiële zaken stelden in plaats van op God.
vers 19
Allen die Ik liefheb. Dit bepaalt ons bij Jesaja 43:4: “Omdat gij kostbaar zijt in mijn ogen en hooggeschat en Ik u liefheb.”
Bestraf en tuchtig Ik. De strekking staat in Deuteronomium 8:5: “Erken dan van harte, dat de HERE, uw God, u vermaant, zoals een man zijn zoon vermaant.” Het doel van tucht beschrijft Hebreeën 12:11: “Want alle tucht schijnt op het ogenblik zelf geen vreugde, maar smart te brengen, doch later brengt zij hun, die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht, die bestaat in gerechtigheid.” Het was Gods verlangen en bedoeling om door tucht de gelovigen te Laodicea weer bij Hem terug te brengen. Wees dan ijverig en bekeer u. Dit is een aansporing tot ijver en hier komen we het principe van behoud door werken weer tegen. Het is de moeite waard om stil te staan bij het Grieks dat hier voor ‘bekeer u’ wordt gebruikt: ‘metanoeo’. Dit komt 35 keer voor in het Nieuwe Testament: 16 keer in de Evangeliën, 5 keer in Handelingen, 1 keer in de brieven van Paulus (2 Kor.) en 13 keer in Openbaring. In bijna alle gevallen staat ‘metanoeo’ in verband met het evangelie van het koninkrijk. Overigens zien wij ‘metanoeo’ in de zeven brieven van Openbaring 8 maal terug (2:5, 2x; 2:16; 2:21, 2x; 2:22; 3:3; 3:19). Het valt op dat het enkel in de vermanende brieven voor komt (Efeze (2x), Pergamum, Thyatira (3x), Sardis en Laodicea) en niet in de bemoedigende brieven (Smyrna en Filadelfia).
vers 20
Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Christus staat reeds aan de deur! Zijn komst is hier niet meer ‘nabij’; Hij wacht voor de deur. In Jakobus 5:9 vinden wij een soortgelijke strekking: “Zie, de Rechter staat voor de deur.”
Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en de maaltijd met hem houden en hij met Mij. Deze belofte doet Christus in verband met het bruiloftsmaal, Openbaring 19:9: “En Hij zeide tot mij: Schrijf: gelukkig zij die geroepen zijn tot het bruiloftsmaal van het Lam.” Dit doet denken aan Lucas 12:37: “Gelukkig die slaven die de heer, als hij komt, wakend zal vinden.
Voorwaar, Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden, hen zal doen aanliggen en zal naderkomen om hen te dienen.” Ook Jesaja 25:6-8 beschrijft het bruiloftsmaal. Bij de aanvang van dit feest zal in vervulling gaan wat de Here Jezus sprak: “Voorwaar, Ik zeg u, dat Ik geenszins zal drinken van de vrucht van de wijnstok tot op die dag wanneer Ik die nieuw zal drinken in het koninkrijk van God.” (Marc. 14:25) Dit bruiloftsmaal is tevens het teken van Gods verbond met Israël.
vers 21
Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen en Mij gezet heb met Mijn Vader op Zijn troon. Deze belofte wordt in Openbaring 20:4 vervuld: “en zij werden levend en regeerden met Christus duizend jaren.” In Openbaring 3:21 wordt de troon van de Vader genoemd. Dit is een andere dan die van David (Jer. 33:17 en Luc. 1:32). De troon van de Vader is in het (over)hemelse. Vanaf deze troon zal Christus uit de hemel komen als de Oordelende. Dit beschrijft Stefanus: “Zie, ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande aan Gods rechterhand.” (Hand. 7:56) Stefanus ziet Christus gereed staan om naar de aarde te komen om de ongelovigen te oordelen. Vanuit de hemel zal Christus komen en plaats nemen op de troon van David. Die zal staan in de tempel van het aardse Jeruzalem (Ezech. 43:7 en Ps. 122:5). De gelovigen uit Israël die overwinnen, zullen met Hem op deze troon mogen zitten. In het duizendjarig rijk zal het feitelijk niet meer de troon van David, maar die van Salomo zijn (2 Sam. 7:12-14). Voor ons, gelovigen in deze tijd, is een rijkere belofte weggelegd dan te zitten op de (aardse) troon van David/Salomo. Wij zijn reeds (in geestelijke zin) overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde (Kol. 3:13-14), die in het (over)hemelse is (Efe. 2:6). Ons leven is met Christus verborgen in God (Kol 3:3). Wij zijn medegezet op de troon van de Vader in het overhemelse. Wanneer wij ontslapen, zullen wij daar in ons opstandingslichaam geplaatst worden. Naast de aardse troon van David en Salomo en de (over)hemelse troon van de Vader, wordt er nog een andere troon genoemd in Openbaring 22:1 en 3, ‘de troon van God en van het Lam’. Deze troon zal in het hemels Jeruzalem staan.
Slotsom
De brief aan Laodicea is vermanend. De gemeente is die lauw in hun werken. Christus openbaart Zich als het einde en begin van alle dingen, door Wie alles is. Hij raadt de Laodicenzen aan bij Hem te kopen in plaats van hun vertrouwen te stellen op aardse zaken. In materieel opzicht zijn zij rijk, maar in geestelijk opzicht arm. Christus tuchtigt hen daarom. Dit doet Hij uit liefde, om hen bij Hem terug te brengen. Hij wil dat zij behouden zijn bij Zijn komst en dan maaltijd met hen houden. Wanneer zij overwinnen, mogen zij met Hem op de troon zitten en met Hem regeren.