6. Gezegend naar de eredienst
Als we in dit geloof naar een eredienst gaan, zijn we al gezegend voordat er een zegen wordt uitgesproken door een voorganger of oudste.
Zitten we als rechtvaardigen in de dienst of als onrechtvaardigen? Nee, nu niet denken aan de fouten die wij nog vaak maken of het schuldgevoel dat je kan benauwen of de zonden die zo vooraan liggen in je denken. Wanneer we ons aan God hebben toevertrouwd en in de Here Jezus onze rechtvaardiging hebben gevonden, mogen we in de dienst zitten als rechtvaardigen, als gezegende gelovigen…
Het probleem is dat als wij het van die laatste woorden verwachten in een eredienst, we feitelijk erg weinig van Gods zegen begrijpen. God zal niet alleen goed van ons spreken (zegenen). God heeft al gesproken. Wij zijn al gezegend… En in de dienst kunnen wij dan goed gaan spreken over God… Met andere woorden: we kunnen God zegenen, maar dan in de betekenis van lofprijzing en dankzegging. Een voorbeeld van zo’n lofprijzing en zegening vinden we in de opening van de tweede Korintebrief (2 Kor. 1:3). We ‘zegenen’ (loven) God omdat Hij voor ons een zegen is. Hij is namelijk de Vader der barmhartigheden en de God van alle vertroosting.
7. Zegen en geloof
Soms zou ik willen dat geloven een stuk eenvoudiger was. Een simpel feit dat het goede wordt beloond en het kwade wordt bestraft en dat dit altijd even duidelijk zou zijn. Soms zou ik willen dat succes in ons leven altijd te relateren is aan goede gedachten en goede daden en dat mislukkingen op de één of andere manier te relateren zijn aan bepaalde zonden of een bepaalde vloek die is uitgesproken. Wanneer ik dan de vloek zou kunnen traceren en vervolgens de Here Jezus zou aanroepen onder belijdenis van mijn zonden en tot bevrijding, zouden de zaken weer voor de wind moeten gaan. Het is helaas niet zo. Hele fijne, dierbare oprecht levende gelovigen moeten soms zwaar lijden en oppervlakkig levende, wellicht belastingontduikende gelovigen hebben soms een heel goed leven…
In de gedachtegangen van beloning en straf liggen ook vaak onze gedachten over Gods zegen en Gods vloek… Daarom gaan we daar nu dieper op in.
8. Wie ontvangt Gods zegeningen?
We moeten ons afvragen wie mag delen in Gods zegen. En dan is het antwoord vrij eenvoudig: gelovigen in God, de Schepper van hemel en aarde. Alleen als ik zeg ‘gelovigen’ dan is daarmee niet alles gezegd. In de Bijbel wordt namelijk gesproken over meerdere groepen van gelovigen. Een groot onderscheid vinden we tussen gelovigen uit Israël en het wereldwijde lichaam van gelovigen, die plaatselijk samenkomen in kerken en gemeenten, die Christus erkennen als Hoofd van dat lichaam en daarom met elkaar ‘Lichaam van Christus’ worden genoemd. Delen deze twee groepen van gelovigen nu in dezelfde zegen van God? Zijn de zegeningen van God voor Zijn volk Israël nu dezelfde als voor de gelovigen vandaag? Met andere woorden: kunnen we de zegen en de vloekteksten die bijvoorbeeld te vinden zijn in Deuteronomium 27- 29 zomaar overhevelen naar vandaag en daar dan een hele leer op bouwen? Laten we naar deze hoofdstukken gaan.
9. Gods zegeningen met betrekking tot de aarde
Zegeningen als gevolg van gehoorzaamheid
In Deuteronomium 28:1-14 worden een hele rij zegeningen genoemd die over het volk Israël zullen komen, indien zij aandachtig zullen luisteren naar de stem van God en indien het volk Zijn geboden zal onderhouden. Het betreffen zegeningen over de positie van Israël (:1,13), zegeningen betreffende vruchtbaarheid van mens en dier en land (:2,11 en 12) en zegeningen betreffende overwinningen in oorlogssituaties (:7).
Ik heb een paar jaar geleden een boek gelezen van een, onder evangelischen bekende bijbelleraar, Derek Prince (Zegen of vloek, Uitg. Gideon, 1991), met daarin een aantal toepassingen van de inhoud van deze zegenteksten en de vloekteksten die echt uit de lucht gegrepen zijn en geen recht doen aan de tekst zelf. Het boek heet ‘Zegen en vloek’ en was een bestseller.
Vloeken als oordeel over ongehoorzaamheid
Derek Prince baseert zijn boek: 'Zegen of vloek' bijna geheel op de hoofdstukken 27, 28 van het boek Deuteronomium. Waar echter volledig aan voorbij wordt gegaan is de duidelijke adressering van de vloek en zegen in deze hoofdstukken. Dit verbaast mij enorm (Dit is een probleem dat zich niet alleen voordoet m.b.t. deze studie, maar op veel terreinen van het christelijk leven. Doordat men geen onderscheid ziet of wil zien, of het onderscheid wegverklaart tussen Gods handelen met Israël en Gods handelen met de Gemeente; het Lichaam van Christus, komt men tot een verwarrende theologie, met de uitwassen in met name charismatische geloofsrichtingen…).
In Deuteronomium 27:9,10 staat:
- Heden zijt gij geworden tot het volk van de HERE, Uw God. Daarom zult gij luisteren naar de stem van de HERE, Uw God, en Zijn geboden en inzettingen onderhouden, die ik u heden opleg.
Deuteronomium 28 begint met:
- Indien gij dan aandachtig luistert naar de stem van de HERE, Uw God, en al Zijn geboden, die ik u heden opleg, naarstig onderhoudt, dan zal de HERE, Uw God, u verheffen boven alle volken der aarde. Eén volk boven alle volken. In vers 13 lezen we:
- De HERE zal u stellen tot een hoofd en niet tot een staart, gij zult enkel opgaan en niet neergaan…
En vers 10 zegt:
- Dan zullen alle volken der aarde zien, dat de Naam des HEREN over u uitgeroepen is, en zij (= de andere volken) zullen voor u vrezen!
De zegeningen staan dus duidelijk in verband met Gods relatie met Zijn volk. Hij zal Zijn volk stellen aan het hoofd der volkeren. Maar Derek Prince schrijft: "Ik vraag vaak aan de mensen: leeft u als hoofd of als staart? Neemt u het initiatief, neemt u de beslissingen, of wordt u maar rondgesleurd als een staart door krachten waar u geen controle over heeft? Leeft u boven of onder?" (Brochure: van vloek naar zegen. Uitgave: Herstel, Santpoort-Noord)
Eén van de vervloekingen, de wegvoering van Israël in ballingschap (toch één van de duidelijke profetieën aangaande de toekomst van Israël), wordt door Prince zo toegepast: "Talloze ouders in de huidige generatie hebben deze vervloeking ervaren. Ze hebben hun zonen en dochters gevangen zien nemen door een rebelse subcultuur, verslaafd aan drugs, sex, satanische muziek en allerlei vormen van het occulte". Dit zijn duidelijk voorbeelden van subjectief bijbellezen. Dit is bijbellezen gericht op de ervaring en niet op wat er werkelijk staat. Hoewel men best toepassingen mag maken vanuit elk bijbelgedeelte, is het onjuist om niet of nauwelijks aandacht te schenken aan hen tot wie de boodschap feitelijk is gericht. Zo komt men tot extreme visies, die mensen in verwarring en onzekerheid kunnen brengen!
Als een vrouw onvruchtbaar is, dan is dat het gevolg van een vloek. Alle emotionele instortingen (28:20, 28, 34, 65), alle chronische ziekten (28:21, 22, 27, 35, 59, 61) worden op één grote hoop gegooid. In plaats van het feit dat de vervloekingen de reactie van God op de ongehoorzaamheid van Zijn volk zijn, spreekt Prince alleen over het feit dat er 'boze, kwaadaardige machten aan het werk zijn'. Gelukkig plaatst hij nog wel een kanttekening door te stellen dat 'niet iedere specifieke ziekte, altijd of onvermijdelijk aan een vloek te wijten is'. Dit lijkt een nuancering, maar het wordt tenietgedaan door: "Bij veel van de genoemde ziekten is het zeer waarschijnlijk dat een vloek aan het werk is, maar zonder verdere aanwijzingen zou het verkeerd zijn te beweren dat dit absoluut zo is". De vraag is: hoe moet je dit dan onderscheiden? Zijn eenvoudige oplossing is: "Er is slechts één deskundige, wiens diagnose onfeilbaar is: de Heilige Geest. Wij moeten ons altijd bewust zijn van onze afhankelijkheid van Hem". Maar hoe de Heilige Geest zijn onfeilbare diagnose doorgeeft aan de gelovigen wordt door Prince verder niet uitgelegd.
Eén van de conclusies van Derek Prince op grond van Deuteronomium 28 is: "Welvaart is een zegen en armoede is een vloek". Hoewel hij dit in zijn boek ook weer enigszins nuanceert door te stellen dat armoede wel een regelrechte uitwerking kan zijn van de toewijding aan Christus. Maar als dit niet zo is, is "het in het algemeen een teken van een vloek, of die nu een alleenstaande treft, een gezin of een grotere sociale groep". Dit alles is dan de verklaring van Deuteronomium 28:17, 29, 47, 48.
Waar wordt voorbijgegaan aan Gods doel met Zijn zegeningen en Zijn vervloekingen in Deuteronomium 27 en 28, namelijk Zijn volk te waarschuwen wanneer het Hem ongehoorzaam zou zijn, komt men tot een uitleg, zoals we die vinden in het boek van Derek Prince. Het is een onverantwoorde uitleg die geen recht doet aan de tekst zelf. In zijn boek treedt een versimpeling van pastorale problemen op, die misleidend mag worden genoemd. Tot slot een praktijkvoorbeeld.
Er is een paar jaar gebeden met handoplegging voor een vrouw waarbij bleek dat er in de familie meerderen hartproblemen hebben (gehad). Er zou een vloek op de familie liggen, die moest worden verbroken. Nadat dit door gebed is gedaan werd er gevraagd: "En, voel je wat? Is het weg?" Er werd niets gevoeld, maar de vrouw kreeg niet lang daarna een hartaanval, die zij gelukkig overleefde. Wanneer zij niet sterk in haar geloof zou staan, zou er een grote verwarring zijn opgetreden, gepaard gaande met de onzekere vraag of er nog meer 'vloeken' in het verleden de familie zijn binnengekomen. Door op deze wijze het boek van Derek Prince te gebruiken, wordt er meer schade toegebracht, dan dat er wordt hersteld.
De zegen en de vloekteksten uit deze hoofdstukken mogen niet zomaar worden overgeheveld naar de gelovigen vandaag. Ze zijn niet gegeven aan de Gemeente, het Lichaam van Christus. Van die Gemeente wordt meerdere keren in de Bijbel gezegd dat zij niet bestond in het Oude Testament. Bovendien is Gods handelen met Israël gericht op de aarde en zijn de zegeningen aards. Van de gelovigen van vandaag wordt gezegd dat zij burgers zijn van een rijk in de hemelen (Fil. 3:20) en de zegeningen zijn dienovereenkomstig ook hemels. En dat is precies wat Paulus leert in de Efezebrief.
Volgende keer: slot