Algemeen
Evenals dat met de eerste brief aan de Tessalonicenzen het geval is, staat ook deze tweede brief vooral bekend om de dingen die er in geschreven staan met betrekking tot de toekomst. Het grootste deel van hoofdstuk 1 en 2 gaat over dat wat er in de toekomst gaat gebeuren. Een toekomst die in de tijd dat deze brief werd geschreven zeer aanstaande was en verwacht werd! Het gaat over de openbaring van Christus, Zijn aanwezigheid en de dag des Heren, de afval en de wetteloosheid, de wederhouder en de komst van de wetteloze. Allerlei zaken die de Tessalonicenzen zeer bezig hielden.
Schrijver, ontstaan en bestemming
Het zijn Paulus, Silvanus en Timoteüs die als afzenders van deze brief in het openingsvers staan. Over het algemeen wordt aangenomen dat Paulus de brief niet al te lang na de eerste verzonden heeft. Zie wat betreft de zaken die we gewend zijn onder het kopje 'Schrijver, ontstaan en bestemming' te vermelden, het artikel in AMEN 61. Wat daar staat, geldt grotendeels ook voor deze tweede Tessalonicenzenbrief.
Structuur
A. 1:1 en 2 Briefstijl en inleiding. Genade en vrede. B1. 1:3a Dankzegging. B2. 1:3b-5 Reden: hun geloof, liefde en volharding. B3. 1:6-10 Het verkrijgen van rust en heerlijkheid. B4. 1:11 Gebed voor de Tessalonicenzen. B5. 1:12a Dat de Naam des HEREN verheerlijkt worde ... B6. 1:12b ... en zij in Hem verheerlijkt worden. B7. 2:1-12 Waarschuwing. B1. 2:13a Dankzegging. B2. 2:13b Reden: hun redding. B3. 2:14 en 15 Het verkrijgen van heerlijkheid. B4. 2:16-3:1a Gebed voor Paulus. B5. 3:1b-4 Dat het Woord verheerlijkt worde ... B6. 3:5 ... en hun harten op Gods liefde gericht mogen zijn. B7. 3:6-15 Waarschuwing. A. 3:6-15 Briefstijl en afsluiting. Genade en vrede.
Doel en inhoud
Het doel dat Paulus met deze brief heeft, wordt vooral aan het begin van het tweede hoofdstuk beschreven.
Er waren zogenaamde geestesuitingen en predikingen die grote ontrust veroorzaakten onder de Tessalonicenzen. Er circuleerden zelfs brieven rond waar iemand Paulus' naam onder had gezet. We zagen in het artikel over de eerste Tessalonicenzenbrief in AMEN 61 al dat de Tessalonicenzen in de tijd leefden waarin de wederkomst van Christus (dat is: Zijn openbaring!) aanstaande was. Alles stond in het licht van die komst. Dat het allemaal langer zou gaan duren, weten wij nu, maar dat was ten tijde van het schrijven van deze brieven nog niet geopenbaard. Echter alles wat er gebeuren zou, zou (en zal!) wel in een bepaalde volgorde geschieden. De - nog niet zo lang tot geloof gekomen - gelovigen te Tessalonica werden bestookt met uitingen die van God afkomstig leken, maar dat niet waren. Daardoor leefden zij in de veronderstelling dat de dag des HEREN al aanbrak (vs. 2). Paulus noemt in vers 1 en 2 drie dingen die direct met de openbaring van Christus te maken hebben: - de komst (Grieks: parousia; zie vorige artikel) van onze Here Jezus Christus;
- onze vereniging (Grieks: episunagoogee, toevergadering) en
- de dag des HEREN.
Maar met deze drie aspecten maakt Paulus meteen duidelijk dat vóór het zover is, eerst de afval moet komen en de mens der wetteloosheid zich moet openbaren (vs. 3 en 4). Deze beide begrippen ("afval" en "openbaring van de mens der wetteloosheid") zijn twee aspecten van dezelfde zaak. Met de "afval" wordt hier gewezen op (een deel van) het volk Israël dat van haar verbondspositie, als vrouw van de HERE, afvalt. Door de hele Bijbel heen zien we dat daar waar Israël afvalt van de HERE, zij dat doet door andere 'goden' achterna te lopen. Dit laatste heeft met de wetteloze te maken die zich in de tempel zet en zich daar zal laten aanbidden (en wel door een gedeelte van het volk van Israël. Wanneer deze dingen zich voor de laatste keer zullen afspelen, is de tijd aanbeland in de periode die wel de laatste jaarweek van Daniël genoemd wordt en daarvan dan weer de laatste helft: de tijd van grote verdrukking. Die tijd en de gebeurtenissen ín die tijd moeten eerst plaatsvinden en dan zal de komst (= aanwezigheid) van de Here Jezus, de toevergadering tot Hem en de dag des HEREN aanbreken, zo schrijft Paulus. In deze dingen spreekt hij dus niet over de hoop en verwachting van het lichaam van Christus, maar wel over de hoop van de gelovigen in de Handelingentijd en van gelovigen die in de toekomst deze dingen mee zullen maken. Zij zullen reikhalzend uitzien naar de verlossende openbaring van Christus (zie hfdst. 1:5-10).
Kerntekst
"Maar wij verzoeken u, broeders (...) dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in onrust verkeert ..." (hfdst. 2:1 en 2).
{Kleine lettergrootte:} De structuren die in deze artikelenserie staan, zijn deels gebaseerd op die van Dr. E.W. Bullinger en C.H. Welch. Voor meer informatie over het ontstaan en de chronologie van de Nieuwtestamentische brieven raden we de Morgenrood-uitgave Gods Woord wijst ons de weg (ISBN 90-6694-199-5) aan.