Onderwijs
Paulus is de genade te beurt gevallen "aan de heidenen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen, en in het licht te stellen wat de bediening (beter: bedeling) van het geheimenis inhoudt, dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God, de Schepper van alle dingen..." (Efe.3:8,9).
Om die onnaspeurlijke rijkdom te kunnen verkondigen, en het geheimenis bekend te maken, moest hij uiteraard eerst zelf onderwijs van God ontvangen. Immers, de dienst voor de Here begint met onderwijs van de Here. Zo is het altijd geweest.
Mozes was opgevoed in de wijsheid van Egypte. En toen de HERE hem riep, ontving hij eerst onderwijs van God omtrent Zijn bedoelingen in die tijd, met Israël, om het vervolgens door te geven aan het volk. Als de Here Jezus Zelf op aarde gekomen is als de beloofde Koning dan geeft Hij Zijn discipelen eerst onderwijs, bijvoorbeeld in de bekende Bergrede. Daarin zette Hij de grondlijnen/ regels/ wetten van het Koninkrijk der hemelen uiteen, want dat was "nabij gekomen". Een nieuwe fase in Gods plan stond voor de deur en daarin moesten Zijn knechten onderwezen worden. Het Koninkrijk is echter niet geopenbaard in die tijd. De Koning is verworpen en teruggekeerd naar de hemel. Inmiddels weten wij, dat de Here Jezus nog altijd in de hemel is en de openbaring van het Koninkrijk op aarde is uitgesteld tot een nader tijdstip. In die tussen-tijd is het Koninkrijk verborgen in de hemel (evenals de Koning) en alleen in verborgenheid op aarde door de Heilige Geest, die woont in de harten van gelovigen.
Om Zijn plan in deze tussen-tijd bekend te maken riep God Paulus en stelde hem aan als Zijn knecht. Het Evangelie dat hij verkondigde was, naar zijn eigen zeggen, "...niet naar de mens, want ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus" (Gal.1:12). De Here is aan hem verschenen (vgl. Hand.26:16 ev.) en heeft hem onderwijs gegeven aangaande Zijn plan voor deze tussen-tijd, de uitroeping van de Gemeente, het Lichaam van Christus.
Romeinen
In Romeinen 12:2 spreekt Paulus de gelovigen toe: "En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld (Gr. aioon), maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene". Deze uitspraak is fundamenteel! God wil, dat mensen, die Zijn kinderen geworden zijn, gaan verstaan wat dat betekent. Hun denken moet vernieuwd worden. Als u Efeziërs 4:17-24 doorleest begrijpt u onmiddelijk waarom dat nodig is! Door deze vernieuwing worden zij "hervormd", letterlijk: opnieuw geordend. Hun ogen zijn geopend door de heilige Geest en zij kunnen nu gaan "zien" wie God is en wat Hij wil, door de openbaring van Zijn Woord. Kùnnen, want ze moeten natuurlijk wel willen!
Wie echter wil 'mag komen en drinken van het water des levens'. De bedoeling is dan dat hij/zij gaat "erkennen" wat de wil van God is. Erkennen betekent: toegeven, beamen; zeggen: Here, zoals U het zegt, zo is het! En dan herinneren wij ons de woorden van de Here Jezus in Lucas 11, vers 28: "Zeker, zalig zij, die het Woord Gods horen en het bewaren" (= het ook doen).
Efeziërs
In Efeziërs 1 zegt Paulus, dat God ons "het geheimenis van Zijn wil" heeft doen kennen (vs.9). Hij spreekt over de zegen, die daarin ligt opgesloten, de heerlijke roeping, die wij deelachtig geworden zijn, etc. In Hs.3 komt hij daar op terug en zegt: "Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn inzicht in het geheimenis van Christus...". In hoofdstuk 4:1 lezen wij dan: "Als gevangene in de Here, vermaan ik u dan te wandelen waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt...".
Het gaat er dus om, dat wij eerst door het goede onderwijs de grote rijkdom van Christus leren kennen. Wat betekent het om een kind van God te zijn, een lid van het Lichaam van Christus? Wat is onze roeping? Wat is onze plaats in het plan van God en onze toekomst? Daaruitvoortvloeiend roept de apostel ons op te wandelen in overeenstemming met onze roeping. Niet i.o.m. de roeping van Israël of de heidense volkeren of iets dergelijks, maar de roeping van de Gemeente! Het zal duidelijk zijn, dat je eerst die roeping (en bestemming) moet verstaan om vervolgens "waardig der roeping" te kunnen wandelen.
Kolossenzen
In Kolossenzen 1 bidt Paulus voor de gelovigen "dat gij met de rechte kennis van Zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God" (vs.9 en 10). Het gaat dus niet 'zomaar' om wat bijbelkennis en een christelijke wandel, maar om de rechte kennis en een Gode waardige wandel. Het is dus een noodzaak voor elke gelovige intensief bezig te zijn met Gods Woord! Om daardoor God en Zijn wil te leren kennen.
De uitdukking "rechte kennis" is in de grondtaal één woord: 'epignosis'. Dit woord wijst op een ontwikkelde kennis, zoals hoofdstuk 3:10 zegt: "volle kennis", dieper inzicht dus. Verderop in het eerste hoofdstuk noemt Paulus zich een dienaar van de Gemeente "om onder u het Woord van God tot z'n volle recht te doen komen, het geheimenis..." (vs. 25). Letterlijk staat er: om het Woord van God onder u vol te maken... Het is dus uitermate belangrijk, dat Gods kinderen opgevoed worden in en door het Woord (vgl. 2 Tim.3:16), opdat "zij in liefde verenigd worden tot alle rijkdom van een volledig inzicht, en zij het geheimenis Gods mogen kennen, Christus, in Wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn" (hs.2:2,3).
Hoevelen zijn er niet onder de christenen, die nauwelijks visie hebben voor de rijkdom van Gods genade in deze tijd. Die geen of weinig inzicht hebben in het geheimenis, hoewel zij misschien al jarenlang tot de Gemeente behoren. Wij mogen hen dat dikwijls niet kwalijk nemen, het wordt hen niet geleerd! Hier rust een grote verantwoordelijkheid bij de herders en leraars, de evangelisten, die geroepen zijn om de gelovigen toe te rusten. In plaats daarvan breken zij dikwijls het geloof af (zonder dat zij en hun 'schapen' dat beseffen) door hun oppervlakkige prediking, door hun onzorgvuldig Schriftgebruik, enz.
Zodoende komt men terecht in allerlei menselijke leringen en houdt daar aan vast, zonder zich werkelijk af te vragen of het wel in overeenstemming is met Gods plan en Zijn bedoeling(en) in deze tussen-tijd.
Maar, en dat is iets wat wij ons allemaal(!) zouden moeten realiseren, hoe kan ik nu waardig wandelen, als ik niet eens de wil van God ken? Er is zoveel wat staat in een "roep van wijsheid", maar niets anders is dan een "eigendunkelijke godsdienst" (zie hs.2:20-23). Paulus vraagt gebed van de Kolossenzen "om te spreken van het geheimenis van Christus" (hs.4:3), om hen zodoende te bepalen bij de waarachtige dienst aan God!
Het zal duidelijk zijn, dat "een gezonde prediking" in overeenstemming is met Gods doel in deze tijd. Daarom is het belangrijk, dat een prediker visie heeft voor de genade die God al vóór de tijden der eeuwen (vgl. 2 Tim.1:9,10 en Titus 1:2) beloofd heeft en in de verkondiging van Paulus openbaar gemaakt is. Dat hij zicht heeft op Gods plan met de Gemeente, het Lichaam van Christus, nu en in de toekomst. Dat hij het "geheimenis van het Evangelie" kent en bekendmaakt. Enzovoort...!
* 2 Tim.3:16
"Al de Schrift is van God ingegeven en is nuttig tot lering..." (SV).
Dus: de hele Bijbel is Gods Woord, van Genesis tot Openbaring. Wie daar ook maar de minste twijfel over heeft pleegt inbreuk op de autoriteit en integriteit van God Zelf.
... de hele Bijbel is voor ons!
* 2 Tim.2:15
"...die het Woord der waarheid recht snijdt" (SV).
Dus: niets uit z'n verband halen en klakkeloos toepassen. De Bijbel niet gebruiken, en helemaal niet misbruiken, maar aandachtig luisteren naar het Woord. Alles op z'n, door God bedoelde plaats laten staan. Rekening houden met de verschillende fasen in Gods plan, voor de "tijden en gelegenheden", etc. De Bijbel met onderscheid (leren) lezen, in overeenstemming met de wil van God in het algemeen en voor deze tijd in het bijzonder. ... niet alles wat in de Bijbel staat gaat over ons!
Paulus: "En dit bid ik, dat uw liefde nog steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid, om te onderscheiden, waarop het aankomt", of, zoals de Statenvertaling het zegt: "...opdat gij beproeft de dingen die verschillen..." (Filipp.1:9,10).