HEMELVAARTSDAG
In de Bijbel worden wij in gedachten meegevoerd naar de Olijfberg. Daar nam de Here Jezus veertig dagen na Zijn opstanding afscheid van Zijn discipelen en vertrok naar de hemel, de plaats waar Hij ook vandaan kwam, immers: Hij is van de hemel nedergedaald (Joh. 6:38). Er zijn echter aanwijzingen, dat Hij reeds vóór de hemelvaartsdag in de hemel is geweest.
In het Evangelie naar Johannes lezen wij over de ontmoeting van Maria met de opgestane Heer. Zij ziet Hem eerst aan voor de tuinman, maar als de Here haar naam uitspreekt, beseft zij opeens Wie zij voor zich heeft: Rabboeni, d.i. Meester. Wij kunnen ons voorstellen, dat Maria perplex heeft gestaan toen zij ineens geconfronteerd werd met haar Meester, die even daarvoor gestorven was aan het Kruis. Van blijdschap wil zij Hem vastgrijpen, misschien wel omhelzen, maar de Here Jezus verhindert dat. Hij zegt: "Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader, naar Mijn God en uw God" (Joh. 20:16,17). Later wordt Hij wel aangeraakt en betast; Hij nodigt daar zelfs toe uit!
Het woordje "want" geeft de reden aan waarom Maria Hem toen niet mocht aanraken. De Heer was kennelijk net opgestaan uit het graf en wilde eerst naar de hemel gaan, voordat Hij in kontakt zou komen met (onreine) handen van mensen.
Hierin ligt een geweldige gedachte. Zonder enig contact met mensen, die besmet zijn door de zonde, zonder enige aanraking met het "vlees", is de opgestane Heer naar de hemel gegaan. Onaangeroerd, onbesmet. Volkomen heilig en rein in Zijn opstandingslichaam is de Here Jezus de hemelen doorgegaan (vgl. Hebr. 4:14) naar de "hemel der hemelen", het binnenste Heiligdom. Christus heeft Zichzelf door de eeuwige Geest als een smetteloos Offer aan God gebracht, zegt ons Hebreeën 9:14.
Het is goed te bedenken, dat Zijn volmaakte Offerande niet in de eerste plaats voor mensen is geweest, maar voor God. Ook hierin komt God op de eerste plaats! Elk offer werd aan God gebracht, dus ook dit Offer!
De offerdieren mochten niet mismaakt zijn... de eerstgeborenen waren voor God... alles was een heenwijzing naar het volmaakte offer van de Here Jezus. Welnu, zo zegt Paulus in 2 Korintiërs 5: "Hem, Die geen zonde gekend heeft, heeft God voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem" (vers 21).
De Here Jezus is gestorven en vervolgens opgestaan, als zegel van Zijn volbrachte werk. En zonder aangeraakt te zijn door (zondig) mensenvlees is Hij opgevaren naar de hemel. Hij is binnengegaan "in de hemel zelf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen..." (Hebr.9:24).
Dit is de allereerste aktiviteit van de Heiland geweest na Zijn opstanding. Voordat Hij verder ging met Zijn werk verscheen de waarachtige Mens Jezus Christus voor de Majesteit des Vaders in de hoge.
Hemelburger
Als deze verborgen hemelvaart heeft plaatsgevonden, en in de hemel de overwinning van de Zoon des mensen bekend is geworden en bezegeld, is de Here Jezus nog veertig dagen actief geweest op aarde. We lezen in Handelingen 1:3 "...aan wie Hij Zich ook na Zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft".
Dit is de enige plaats in de Bijbel waar over de tijdsperiode tussen Zijn opstanding en hemelvaart gesproken wordt.
Of de Here Jezus al die veertig dagen voortdurend op aarde was, valt moeilijk te zeggen. Er staat ook: "...veertig dagen hun verschijnende...". Hij vertoonde Zichzelf levend en wel aan de Zijnen, met bewijzen en al. Hij sprak met hen, at met hen, zij raakten Zijn lichaam aan, Zijn handen en voeten. Zij ontdekten, dat Hij niet een geestesverschijning was, maar lichamelijk aanwezig was: "Ziet Mijn handen en Mijn voeten, dat Ik het Zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet, dat Ik heb" (Luk.24:39). Hij vertoonde Zich daadwerkelijk als de Levende! In Zijn opstandingslichaam verkeerde Hij dus regelmatig onder de Zijnen, op diverse plaatsen. Hij was in Gallilea, bij het meer, in het dorp Bethanië, de woonplaats van Lazarus, Martha en Maria, op de Olijfberg en in Jeruzalem, de stad waar Hij eerder gekruisigd was.
Toch blijkt duidelijk, dat de Heer na Zijn opstanding niet meer tot de "lagere, aardse gewesten" behoorde. Hij bezat niet meer een ´gewoon´ menselijk lichaam. Hij behoorde nu (als Mens) tot de hogere (lees: hemelse) wereld. Hij is de Eersteling van een nieuwe schepping. Hij was op geen enkele wijze nog gebonden aan en verbonden met de krachten en wetten van de oude schepping, hoewel Hij er wel mee kon omgaan. Immers, Hij at zomaar een stuk gebakken vis voor hun ogen op.
Zijn domicilie was nu de hemel en gedurende een periode van veertig dagen verscheen Hij bij gelegenheid aan Zijn discipelen. Daarbij sprak Hij tot hen over "al wat het Koninkrijk Gods betreft". Onderwijs, dat volledig aansloot bij de leer, die Hij voor de kruisiging verkondigde.
Afscheid
Het is dus welhaast zeker, dat de Here Jezus vóór Zijn hemelvaart reeds in de hemel is geweest. In ieder geval één keer, maar waarschijnlijk meerdere keren. Het ligt nog meer voor de hand, dat Hij eigenlijk gewoon in de hemel verbleef, en van daaruit verscheen aan de Zijnen op aarde.
Dat is echter niet zo gebleven. Er kwam een moment, dat de Here daadwerkelijk afscheid moest nemen van Zijn geliefden. Dat Hij voor langere tijd (een bestemde tijd) van de aarde verwijderd zou zijn om Zijn plaats en taak in de hemel te hebben. En dat brengt ons bij de belangrijke betekenis van de hemelvaartsdag.
De opgestane Heer heeft Zijn (lichamelijke) opstanding genoegzaam bewezen (vgl. ook wat Paulus zegt in 1 Kor. 15:3-12). Hij heeft de Zijnen nog onderwezen in hetgeen nodig was en spreekt tenslotte "de elven" (later weer aangevuld tot Twaalf) nog toe over de zaken, die betrekking hebben op de "voleinding der wereld" (vgl. Matt. 28). Daarna beveelt Hij hen in de stad te blijven wachten op "kracht uit den hoge" (Luk. 24:49), zegent hen en vertrekt. Lukas schrijft: "En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde" (hs. 24:51). De discipelen waren kennelijk voorbereid en dus klaar voor dit afscheid, want "...zij keerden terug naar Jeruzalem met grote blijdschap, en zij waren voortdurend in de tempel, God lovende".
Later (in Hand.1) verhaalt Lukas nauwkeurig hoe de hemelvaart van de Here Jezus in z'n werk ging. De Heiland werd (lichamelijk) "...opgenomen, terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen" (vs. 9). Niet, zoals eerder, verdween Hij plotsklaps, maar rustig, duidelijk waarneembaar voor de apostelen, vertrok Hij vanaf de Olijfberg naar de hemel, om daar voor een bepaalde tijd te verblijven, onzichtbaar voor het oog van de mensen in de wereld.
Zo had God het reeds in Zijn plan opgenomen: "Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van Zijn heilige profeten, van oudsher" (Hand. 3:21).
Na de hemelvaartsdag heeft alleen Stefanus de verhoogde Heer nog gezien (Hand. 7:56) en is Hij nog op een wonderbare wijze verschenen aan Paulus, met het oog op diens roeping tot een bijzondere taak in deze ´tussen-tijd´. Bij deze gelegenheid is de Heer echter niet lichamelijk gezien door de omstanders, die met Paulus waren.
Belangrijke dag
Dat betekent dus, dat het bijzondere van de hemelvaartsdag, niet zozeer is, dat de Heer naar de hemel ging, alswel, dat er op die dag een einde kwam aan de zichtbare, lichamelijke aanwezigheid van de Here Jezus op aarde! Tevens was die dag het begin van een, in onze begrippen, lang verblijf in de hemel.
Zijn aardse bediening was nu helemaal voltooid, voorzover het stond in het teken van Zijn lijden. De belofte is, dat de Heer in de toekomst zal terugkeren om Zijn werk op aarde af te maken. Die bediening staat in het teken van Zijn heerlijkheid. Dat is helemaal in overeenstemming met het profetisch Woord, zoals Petrus schrijft, nl. dat de Geest van Christus vooraf (dus voordat Hij lichamelijk in de wereld verscheen) "getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus komen zou, en van al de heerlijkheid daarna" (1 Pet.1:11).
De gedachte is in het verleden ontstaan, dat de wederkomst van Christus heeft plaatsgevonden in de uitstorting van de Heilige Geest. Deze gedachte is echter in strijd met de belofte zelf: "Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen" (Hand. 1:11). Hij zal dus lichamelijk, zichtbaar, naar de aarde terugkeren, en dat is ook wat uit andere Schriftplaatsen blijkt: "Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt, aan de oostzijde..." (Zach. 14:4); "...en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid" (Matt. 24:30); "Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken..." (Openb. 1:7).
Het bijzondere van de hemelvaartsdag is dus als volgt samen te vatten:
- Op die dag eindigde de aardse, zichtbare bediening van de Here Jezus i.v.m. Zijn 1e komst.
- Het bepaalt ons bij Zijn verblijf in de hemel, gezeten ter rechterhand Gods.
- Deze dag wijst vooruit naar Zijn wederkomst in heerlijkheid om al de plannen van God te voleindigen.
De tijd tussen de hemelvaart van Christus en Zijn wederkomst wordt gekenmerkt door het bijzondere werk van God in het kader van Zijn heilsplan, dat gericht is op het uitroepen van de Gemeente, het Lichaam van Christus.
Vervulling van profetie
Het belangrijke van de hemelvaart van Christus wordt nog eens onderstreept, doordat het de vervulling is van profetie. Psalm 110 begint met de bekende woorden: "Aldus luidt het woord des HEREN tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand...". Deze woorden zijn letterlijk vervuld toen de Here Jezus de aarde verliet en Zijn intrek nam in de hemel.
Psalm 110 wordt vele keren in het Nieuwe Testament geciteerd en toegepast op de persoon van Christus.
De Zoon van God
De Here Jezus Zelf gebruikt deze psalm om duidelijk te maken, dat Hij de Zoon van God is. In Mattheüs 22:41-46 stelt de Here een vraag aan de Farizeeën: "Wat dunkt u van de Chistus? Wiens zoon is Hij?" Hun antwoord is: Davids Zoon. En dan citeert de Heiland het eerste vers van Psalm 110 en zegt: "Hoe kan David Hem dan door de Geest zijn Here noemen?"
Dit gedeelte eindigt met: "Niemand kon Hem daarop iets antwoorden en evenmin durfde iemand van die dag af Hem meer iets te vragen".
Uit dit laatste mogen wij misschien afleiden, dat zij het antwoord wel wisten, maar niet durfden uitspreken, want dat zou tevens de erkenning van de Persoon van Christus betekenen: nl. Gods Zoon, d.i. God, Die Zich geopenbaard heeft in het vlees, als Mens.
Dat was uiteindelijk ook de aanleiding, dat de Here Jezus is overgeleverd in handen van wetteloze mensen om gekruisigd te worden (zie Matt. 26:62-66). Hem werd godslastering verweten!
Dus... het was enerzijds een simpele vraag, die de Here Jezus in Mattheüs 22 stelde en anderzijds ook een allesbeslissende vraag omtrent de identiteit van de Christus.
Het was een belangrijke vraag met name voor het Joodse volk, omdat het tot erkentenis van de waarheid moest komen. Immers zegt Johannes in zijn evangelie: "...want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen" (hs. 1:17). Later schrijft de evangelist aan het slot van zijn boek, dat al deze dingen geschreven zijn "opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam" (Joh. 20:31).
Het Woord, dat van eeuwigheid is, is vleesgeworden en heeft onder Israël gewoond.
Letterlijk: gewoond in een tent, getabernakeld, in een menselijk lichaam namelijk.
Het was juist voor het Joden noodzakelijk, dat zij in Hem de HERE zouden (h)erkennen, Die, zoals tevoren was aangekondigd, gekomen was om Zijn volk te verlossen (vgl. bijvoorbeeld Jes. 43:11-15 met Luk. 2:10,11).
Daarom..."wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem" (Joh. 3:36). Dat is de bijbelse boodschap!
Later schrijft Johannes: "God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in Zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet" (1 Joh. 5:11,12).
Het "ons" heeft in de eerste plaats betrekking op het Joodse volk. Johannes is één van de apostelen der besnijdenis en de inhoud van zijn brieven heeft dan ook in de eerste plaats te maken met Gods boodschap voor Israël.
"Wie de Zoon heeft, heeft het leven...", vandaar de woorden van de Here Jezus in Johannes 14: "...gij gelooft in God, gelooft ook in Mij" (vers 1). Waarom zegt de Heiland dit? Is het niet genoeg om in God te geloven? Jawel! Dat is wel genoeg... als men maar onderkent en dus ook erkent, dat die God Zich geopenbaard heeft in de Zoon, de Here Jezus. Hij is "onze grote God en Heiland, Christus Jezus..." (Titus 2:13).
Wie de Zoon verwerpt, verwerpt daarmee ook de Vader. Want de Here Jezus zegt in Johannes 10:31 "...Ik en de Vader zijn Eén...", en in Johannes 14:9 en 10 "...wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is?" Johannes getuigt: Een ieder die de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet" (1 Joh. 2:23).
De Zoon van David
In Openbaring 22:16 zegt de opgestane Heer: "Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende Morgenster" (vgl. ook Jes. 11:1 en Openb. 5:5). Hierin komt opnieuw tot uitdrukking, dat deze Zoon van David God is, geopenbaard in het vlees. "Ik ben de wortel en het gelsacht van David"; dat is in verbinding met Mattheüs 22 een onderstreping van dezelfde waarheid. Want hoe kan iemand nu de wortel zijn en tegelijk de vrucht? Uit de wortel komt de boom voort, dat is het begin... de oorsprong. En als die boom groeit dan draagt hij vrucht. Hoe kan dus de wortel tegelijk het geslacht (het zaad) zijn? Wel, in de Persoon van de Here Jezus Christus is dat waar! Waarom? Omdat Hij niet alleen Davids Zoon is, maar ook Davids Heer. Hij is de HERE, Die wij kennen uit het Oude Testament. Hij is de HERE God, Die David geroepen heeft tot het koningschap. De HERE stuurde Samuël er op uit om in het huis van Isaï één van zijn zonden, nl. David, te zalven tot koning. Toen Samuël de jonge, rossige David zag staan temidden van zijn familie, zei de HERE: "Sta op, zalf hem, want deze is het" (1 Sam.16:12). Dezelfde woorden horen wij als de Here Jezus op aarde is: "Deze is Mijn Zoon...". Zo is de Heer Zelf de oorsprong van David als koning van Israël. Hij heeft het Davidisch Koningshuis tot aanzijn geroepen. Hij is de wortel, het begin. Hij is echter ook het zaad of nageslacht van David. Toen Hij als Mens op aarde kwam, werd Hij als rechtmatige Kroonpretendent geboren in het "huis van David", uit de stam Juda, de koninklijke stam. De Here Jezus is de Erfgenaam van David. Daarom konden de wijzen uit het Oosten zeggen: "Waar is de Koning der Joden, Die geboren is?" (Matt. 2:2). Toen de Heiland geboren is bezat Hij reeds de koninklijke waardigheid, waarin Hij in de toekomst ook openbaar zal worden. Hij is de "blinkende Moregnster". Deze uitdrukking heeft te maken met Zijn heerschappij over de aarde. De morgenster is een uitdrukking van het licht, dat opkomt en de wereld onderwerpt. In Jes.14 wordt gesproken over de morgenster, die door zijn hoogmoed ten val gekomen is: de satan. Hij heeft heerschappij gekregen over de aarde en over de mens, die hem immers gehoorzaamde. Deze vorst der duisternis doet zich voor als een "engel des lichts", zegt de apostel Paulus. Deze morgenster zal echter spoedig verbleken. God zal het rijk der duisternis beschamen totdat het niet meer wezen zal!
In plaats van deze morgenster, de oude slang, de duivel, zal de blinkende Morgenster opgaan, de Here Jezus Christus. Hij is het waarachtige "Licht der wereld". Hij zal Zijn rechtvaardige heerschappij openabren, tot zegen voor alle volkeren. De (weder)komst van Christus vormt het begin van de dag der heerlijkheid, waarin Hij Zich openbaart als de Koning der koningen en de Here der heren. Hij komt als Koning en zal de wereld aan zich onderwerpen. Zacharia zegt in hoofdstuk 14: "De HERE zal Koning worden over de gehele aarde. Te dien dag zal de HERE de Enige zijn en Zijn Naam de enige" (vers 9).
Aldus luidt het Woord des HEREN...
Als er in Psalm 110:1 staat: "Aldus luidt het Woord des HEREN tot mijn Here...", dan moeten wij daarbij niet denken aan een gesprek tussen de Vader en de Zoon of iets dergelijks.
Sommigen leggen dit vers uit als een conversatie tussen de Vader en de Zoon. De HERE (met hoofdletters) is, zo zegt men, de Vader, en de Here (met kleine letters) is dan de Zoon. Deze uitleg is echter onjuist, en wel om twee redenen:
1e: De naam "HERE" is de weergave van de vier Hebreeuwse letters (het zgn. tetragrammaton) "JHWH", meestal uitgesproken als: JaHWeH. De betekenis van deze Naam is: Hij, Die is, de Zijnde, de Ik-ben. De HERE uit het Oude Testament is Niemand minder dan Degene, Die wij kennen als de Here Jezus! Dat blijkt overduidelijk als wij de teksten van het Oude Testament vergelijken met die van het Nieuwe Testament (Zie bijv. Jes. 44:6, 48:12, Joh. 8:58, Openb. 1:17, 2:8 en 22:13).
2e: Er staat niet: De HERE zei tot mijn Here, maar: "Aldus luidt het woord des HEREN tot mijn Here...". De uitdrukking "het woord des HEREN" wijst eigenlijk op een Goddelijk besluit! De Messias zou Zich (na Zijn dood en opstanding) zetten aan de rechterhand van God. Het Woord des HEREN oftewel het Raadsbesluit van God zegt: "Zet u aan Mijn rechterhand...". Dit is een opdracht in het kader van Gods plan.
Deze opdracht is nu juist op de hemelvaartsdag (letterlijk) vervuld!
De vervulling van deze "opdracht" komt op meerdere plaatsen in de Bijbel aan de orde.
* Deuteronomium 31
In dit gedeelte zegt de HERE naar aanleiding van de ongehoorzaamheid van Israël het volgende: "...Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht voor hen verbergen..." (vers 17, 18). Over de komst van de Heiland zegt Johannes: "Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen" (hs. 1:11). Het gevolg hiervan is, dat de HERE Zich verborgen heeft voor Israël (en daardoor ook voor de wereld, op een overblijfsel na).
Deze verberging heeft dus een duidelijke aanleiding en klinkt ook door in de woorden van Handelingen 1 "...en een wolk onttrok Hem aan hun ogen" (vers 9).
* Hosea 5 en 6
Hier lezen wij opnieuw over deze verberging van de HERE: "...Ik zal heengaan, Ik wil wederkeren naar Mijn plaats..." (5:15). De Heer was van de hemel nedergedaald en zou daarheen terugkeren...totdat!! Dit "totdat" heeft betrekking op de bekering van Israël in de tijd van grote benauwdheid en verdrukking. Dan zal het "gelovig overblijfsel" roepen: "Komt, laat ons wederkeren tot de HERE! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal ons verbinden. Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derden dage zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor Zijn aangezicht..." (6:1,2).
* Mattheüs 26
In dit hoofdstuk lezen wij over het verhoor van de Messias voor de Joodse Raad. Vers 63 zegt: "En de hogepriester zeide tot Hem: "Ik bezweer u bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God". In vers 65 lezen wij dan dat dit genoeg was, want de hogepriester scheurt zijn kleding. De Heiland werd beschuldigd van godslastering en dat betekende de doodstraf.
Maar...daar tussenin (in vers 64) zegt de Here Jezus: "Doch Ik zeg u: van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels!".
De Here Jezus geeft hier feitelijk een stukje "heilsgeschiedenis": Nu is Hij gezeten ter rechterhand Gods en straks zal Hij zichtbaar in deze wereld terugkeren.
Deze "Macht" is hier een uitdrukking van de Persoon van God. Het woord "Macht" zou je ook kunnen vertalen met "Kracht" (Grieks: dunamis). Het gaat namelijk om God, Die krachtig is. In God is de autoriteit over alle dingen en in die macht is Christus gezeten. Hij heeft de Naam boven alle naam ontvangen en is gesteld als Hoofd boven al wat is.
Ter rechterhand Gods
Hiermee is ook de inhoud weergegeven van de uitdrukking: "gezeten ter rechterhand Gods". Dat wil eigenlijk zeggen: gezeten in de macht van God. De rechterhand of rechterarm wordt in de Bijbel dikwijls overdrachtelijk gebruikt en staat voor: kracht, heerschappij, hoogheid. Wij moeten dus wel een beetje oppassen met de uitdrukking "aan de rechterhand van...". Het kan namelijk tot verkeerde conclusies leiden. Het is bijvoorbeeld niet zo, dat als wij nu ineens de hemel zouden binnengaan, dat wij daar twee (menselijke) figuren zien zitten: God, de Vader op de troon en naast Hem aan Zijn rechterzijde de Here Jezus.
Deze gedachte kan, ook door bepaalde bijbelgedeelten (bijv. Dan. 7:13 en Openb. 5) wel eens opkomen, maar is toch niet in overeenstemming met de rest van het geopenbaarde Woord. Immers, God is Geest en heeft Zich geopenbaard (lees: zichtbaar gemaakt) in de Here Jezus Christus... in de Zoon. De Zoon is de zichtbaarwording, de uitdrukking van God. Paulus zegt in de Kolossenzenbrief: "Want in Hem (Christus) woont al de volheid der godheid lichamelijk" (2:9). Johannes getuigt in hoofdstuk 1, vers 18: "Niemand heeft ooit God gezien..." (Daniël dus eertijds ook niet!) "...de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen". De komst van de Here Jezus was dus de zichtbaarwording van God in tijd en ruimte. Christus Jezus, in de gestalte Gods zijnde (Fil. 2), heeft Zich ontledigd en de gestalte van een mens aangenomen. Als mens was God op aarde, in de Persoon van Jezus. De Mens Christus Jezus is na Zijn opstanding uit de dood opgevaren ten hemel en Zijn figuur is daar nu zichtbaar in de heerlijkheid van God.
Dit zijn wonderbare dingen, die ons verstand verre te boven gaan, daarom is het goed onze gedachten af te stemmen op het Woord van God.
God heeft Zichzelf zichtbaar gemaakt en "heeft in het laatst der dagen tot ons gesproken in (het lidwoord ´de´ ontbreekt in de grondtekst) Zoon", en Hij is "de afstraling Zijner heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen", zegt ons Hebreeën 1.
De Zoon des mensen (de Here Jezus is de laatste Adam, de tweede Mens) is in Zijn verhoging, in Zijn verheerlijking, gezeten in de macht van God. Dat heeft de Here Jezus na Zijn opstanding ook gezegd tegen Zijn discipelen: "Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde" (Matt. 28).
Het is dus niet zo, dat de Here Jezus nu de macht deelt met de hemelse Vader of iets dergelijks, neen, Christus heeft ALLE macht, omdat Hij God is.
Christus is de Zoon van God en de Zoon des mensen, God en Mens, beide in één. Daarom is Hij gezeten in Goddelijke kracht, in Goddelijke autoriteit, en zo zal Hij Zich in de toekomst openbaren: "Zij zullen de Zoon des mensen zien komen met grote macht en heerlijkheid", namelijk de macht en heerlijkheid van God.
* Marcus 16
In vers 19 lezen wij: "De Here Jezus dan werd, nadat Hij tot hen gesproken had, opgenomen in de hemel en heeft Zich gezet aan de rechterhand Gods".
Hier wordt ook gesproken over de hemelvaartsdag. De Here Jezus werd opgenomen in de hemel, staat er, en wij weten uit Hand.1 hoe dat gebeurd is. Dat was een lichamelijke, zichtbare hemelvaart.
Uit Marcus 16:19 blijkt dus, dat Psalm 110:1 letterlijk in vervulling gegaan is op de hemelvaartsdag.
* Lukas 24
In vers 50 en 51 lezen wij: " En Hij leidden hen naar buiten tot bij Betanië en Hij hief de handen omhoog en zegende hen. En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde". Ook hier in het kort een beschrijving van wat later uitvoeriger aan de orde komt in Handelingen 1.
Nogmaals: uit die beschrijving blijkt, dat de hemelvaart een lichamelijke aangelegenheid was. De Here Jezus is niet zomaar opgelost in het niets ofzo, maar voor de ogen van de discipelen ("terwijl zij het zagen") opgevaren ten hemel. Er kwam een wolk aan te pas om Hem aan hun waarneming te onttrekken. Hun laatste blik was gericht op de verhoging van Christus.
De verhoogde Christus
De Here Jezus Christus heeft Zich na Zijn opstanding gezet in de hemel. In het Nieuwe Testament wordt Psalm 110 echter nog op meerdere plaatsen geciteerd en/of bevestigd.
De uitstorting van de Heilige Geest op de pinksterdag is de bevestiging en het bewijs van Zijn verhoging in de hemel. Dat dit zo zou zijn bleek al eerder in de Evangeliën. In Johannes 7:38, 39 spreekt de Heiland over de stromen van levend water voor dorstige zielen. De Heer doelde daarmee op de komst van de Geest: "Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was".
Aangezien de Geest er sinds de pinksterdag wel is (op aarde), betekent dat dus, dat Jezus verheerlijkt is!
In Johannes 14 en 16 belooft de Here Jezus de komst van een "andere Trooster". Dit is de Geest der waarheid, die komen zou als Hijzelf van de aarde zou zijn opgenomen. De Heer zegt tot Zijn discipelen: "Het is beter voor u dat Ik heenga. Want indien Ik niet heenga, kan de Trooster niet tot u komen, maar indien Ik heenga, zal Ik Hem tot u zenden" (16:7).
Na Zijn opstanding geeft Hij Zijn discipelen dan ook de opdracht te blijven wachten in Jeruzalem op de belofte des Vaders, de komst (uitstorting) van de Heilige Geest. En de Geest kwam inderdaad, tien dagen na de hemelvaart van Christus.
Naar aanleiding van het machtige gebeuren op het pinksterfeest in Jeruzalem houdt Petrus een toespraak tot de mannen van Israël.
Hij spreekt daarin over de opstanding van Christus en Zijn hemelvaart als vervulling van Psalm 110.
Petrus zegt: "Nu Hij dan door de rechterhand Gods (d.i. door de macht van God, pas) verhoogd is en de belofte des Heiligen Geestes van de Vader ontvangen heeft, heeft Hij dit uitgestort, wat gij en ziet en hoort" (Hand. 2:33).
Ook hier blijkt, dat de uitstorting van de Geest het bewijs was, dat Jezus Christus nu verhoogd en verheerlijkt is. Het is dus ook de officiële bevestiging van Godswege voor het volbrachte werk van de Here Jezus! Zijn lichamelijke bediening op aarde in verband met het verlossingswerk was voltooid.
"Dus", zo voegt Petrus er nog aan toe, nadat dit allemaal gebeurd en bevestigd is, "moet ook het ganse huis Israëls zeker weten, dat God Hem èn tot Here èn tot Christus gemaakt heeft, deze Jezus, die gij gekruisigd hebt" (vers 36).
Here en Christus
Met bovenstaande woorden wordt duidelijk, dat de titels ´Here´ en ´Christus´ eerst volledig hun waarde en betekenis gekregen hebben na de opstanding en hemelvaart van de Jezus. Namelijk toen Hij Zich gezet heeft aan Gods rechterhand.
´Here´ (Grieks: kurios) betekent o.a.: eigenaar, bezitter, heerser, degene die macht heeft, autoriteit. Het geeft waardigheid aan de persoon, die zo wordt aangesproken. Daarom spreken wij tot Hem en over Hem als Here Jezus!
In deze manier van aanspreken belijden wij onze eerbied en respekt voor Wie Hij is. ´Christus´ is het Griekse equivalent van het Hebreeuwse ´Messias´ en betekent: gezalfde. De gezalfde is de aangewezen persoon, die voor een bepaalde taak wordt toegerust en bekwaam gemaakt. De zalving van priesters en koningen geschiedde door middel van olie (denk aan de roeping van David, 1 Sam. 16). De Here Jezus is dé Gezalfde. Hij is de door God aangewezen Persoon, bekwaam als Redder én Rechter der wereld.
Maar deze titels zouden geen enkele betekenis gehad hebben als de Heiland gestorven was zonder vervolgens op te staan uit de dood. Een dode Heiland kan redden noch heersen!
Het is overigens wel opmerkelijk dat Petrus dit zegt! Eerder namelijk heeft hij een wonderbaarlijke gebeurtenis meegemaakt, bij ons bekend als "de verheerlijking op de berg" (zie Matt. 17). In zijn tweede brief schrijft de apostel erover: "Want wij zijn geen vernuftig gevonden verdichtsels nagevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus hebben verkondigd, maar wij zijn ooggetuigen geweest van Zijn majesteit.
Want Hij heeft van God, de Vader, eer en heerlijkheid ontvangen, toen zulk een stem van de hoogwaardige Heerlijkheid tot Hem kwam: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Wie Ik Mijn welbehangen heb" (2 Pet. 1:16,17).
Het moet voor de drie discipelen Petrus, Jakobus en Johannes een indrukwekkende en wonderlijke gebeurtenis geweest zijn. Zij mochten even een glimp opvangen van de (toekomstige) heerlijkheid van de Zoon des mensen. Zoals zij Hem toen gezien hebben, zo zal de wereld, ja, elk oog, Hem straks aanschouwen!
Als het voorbij is lezen wij in Mattheüs 17: "En terwijl zij van de berg afdaalden, gebood Jezus hun, zeggende: Vertelt niemand dit gezicht, voordat de Zoon des mensen uit de doden is opgewekt".
Kennelijk moest dit verborgen blijven totdat de Here Zijn werk voleindigd zou hebben en verheerlijkt zou zijn in de hemel.
Als dat eenmaal is gebeurd getuigt Petrus vrijmoedig en roept zijn Joodse volksgenoten dringend op nu te geloven, dat er slechts Eén is die Here en Christus is: Jezus!
Een paar bladzijden verder, in Handelingen 7:56 lezen wij de bevestiging van de hemelvaart in de woorden van Stefanus, die de heerlijkheid Gods zag en Jezus, staande ter rechterhand Gods: "Zie, ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods".
Paulus
Als opgestane en verhoogde Christus is de Here Jezus verschenen aan Paulus, op de weg naar Damascus. Wij lezen darover in Handelingen 26 het volgende: "En ik zeide: Wie zijt Gij, Here? En de Here zeide: Ik ben Jezus, Die gij vervolgt. Maar richt u op en sta op uw voeten; want hiertoe ben Ik u verschenen om u aan te wijzen als dienaar en getuige daarvan, dat gij Mij gezien hebt en dat Ik aan u verschijnen zal..." (vers 15,16). Later vertelt Paulus over "een mens in Christus" (hij bedoelde zichzelf), die opgetrokken geweest tot in de derde hemel, naar het paradijs en onuitsprekelijke woorden gehoord heeft, die het een mens niet geoorloofd is uit te spreken (zie 2 Kor. 12).
Of en in hoeverre de apostel hiermee zijn woorden in Handelingen 26 bevestigt is niet duidelijk. Zeker is wel, dat de verhoogde Christus hem meerdere malen verschenen is. Dat had uiteraard alles te maken met de bijzondere roeping en bediening die Paulus van de Here ontving met betrekking tot Gods bijzondere werk in deze "tussen-tijd": de formering van de Gemeente, het Lichaam van Christus.
Dat werk was in het Oude Testament een verborgenheid en diende door bijzondere openbaring(en) bekendgemaakt te worden. Paulus getuigt daarvan in zijn brieven en zegt ook, dat hij daartoe als apostel en verkondiger is aangesteld (vgl. Efe. 3, Kol. 1:25 ev.).
Tenslotte wil ik Hebreeën 1 nog vermelden. Daar wordt ook gesproken over de verhoogde Christus, Die eerst op aarde was om het werk der verlossing tot stand te brengen. De Zoon heeft "na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de Majesteit in den hoge, zóveel machtiger geworden dan de engelen als Hij uitnemender Naam boven hen als erfdeel ontvangen heeft" (1:3b,4).
Hij is eerst voor korte tijd "beneden de engelen gesteld" om het lijden des doods te smaken (Hebr.2:9), en nu is Hij verhoogd boven de engelen, in feite in Zijn oorspronkelijke positie. Hij is verheerlijkt met de heerlijkheid die Hij had eer de wereld was (vgl. Joh.17:5). Ook hier, in Hebreeën 1, lezen wij, dat Hij Zich "gezet" heeft, in overeenstemming met het "woord des HEREN" van Psalm 110. Daar zit Hij nu: de Zoon van God, de Zoon des mensen (van Adam), de Zoon van Abraham en de Zoon van David. Hij is de (vier-voudige) Erfgenaam aan Wie alle dingen toebehoren en Hij zit in de hemel op Zijn troon...totdat God al Zijn vijanden onder Zijn voeten gelegd heeft, zoals de verklaring van de HERE luidt.
Belofte voor de toekomst
De hemelvaarstdag houdt een geweldige belofte in voor de toekomst. Als de discipelen de Here Jezus nastaren zeggen de hemelse boodschappers: "Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen" (Hand. 1:11).
Dat het hierbij gaat om de lichamelijke wederkomst van de Heer op aarde, mag duidelijk zijn.
De komst van Christus
De Bijbel spreekt regelmatig over de komst van Christus. Het woord ´komst´ is de vertaling van het Griekse ´parousia´, hetgeen ook vertaald kan worden met: aanwezigheid, tegenwoordigheid (vgl. Fil. 2:12). In dit begrip ligt dus een bepaalde periode opgesloten. De eerste parousia (komst) van Christus duurde ruim dertig jaren. In die periode vonden er allerlei gebeurtenissen plaats. Zijn eerste komst begon met Zijn maagdelijke geboorte, omvatte Zijn leven en werk op aarde tot aan Zijn hemelvaart. Wij leven nu in de tijd van zijn afwezigheid (Grieks: ´apousia´), al ruim 19 eeuwen. Straks zal de Heer uit Zijn verborgenheid tevoorschijn treden en dan is er weer sprake van Zijn aanwezigheid. In die periode zijn eveneens allerlei gebeurtenissen te onderscheiden.
Elk kind van God, dat leeft in overgave en toewijding aan de Heer, ziet met grote verwachting uit naar Zijn komst. Want daar zal alles wat wij nu reeds geloven en zien met een geestelijk oog, heerlijke, zichtbare, voelbare werkelijkheid worden.
Dan zullen wij geopenbaard worden in de heerlijkheid, waaraan wij nu reeds deel gekregen hebben. De Gemeente zal dan gezien worden als een toonbeeld van Gods genade! Zijn heerlijkheid wordt dan uitgestraald in alle gelovigen, ja, in Christus hebben wij zelfs de ganse volheid der godheid ontvangen (zie Kol. 2:10).
Aangezien Christus als Hoofd boven al wat is, gegeven is aan de Gemeente, die Zijn lichaam is (Efe. 1:22,23), zullen wij dus delen in dat hoofdschap! De hoogste positie in de schepping is weggelegd voor Christus en Zijn Gemeente om daarin en van daaruit Gods majesteit en grootheid uit te dragen als een "volk tot lof Zijner heerlijkheid".
Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed! Wij zien op de Heer en op Zijn toekomst, want Zijn toekomst is onze toekomst!
Ons leven is nu reeds verborgen met Christus in God en "wanneer Christus verschijnt, Die ons leven is, zult ook gij met hem verschijnen in heerlijkheid" (Kol. 3:4). Dat is de machtige belofte van hemelvaartsdag voor ieder, die de Here Jezus persoonlijk kent als zijn of haar Heiland en Heer!
Zijn komst voor Israël en de volkeren
De gebeurtenis op de hemelvaartsdag wijst vooral heen naar Zijn wederkomst op aarde. Als het zover is zal die belofte letterlijk worden vervuld. Dat was al voorzegd door de profeet Zacharia: "Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt, aan de oostzijde..." (Hs.14:4). Heel duidelijk wordt hier dus die berg bedoeld, vanwaar Hij ten hemel gevaren is. Daarom is de toezegging van de engelen in Handelingen1 niet anders dan een bevestiging van het profetische Woord.
Israël, d.i. het land en de stad Jeruzalem, bevindt zich in die tijd in een miserabele situatie, zoals uit Zacharia 14 ook blijkt. De stad is omsingeld en "zal genomen worden, de huizen zullen worden geplunderd en de vrouwen worden geschonden" (vers 2). Maar als het dieptepunt van Israëls geschiedenis en die van Jeruzalem met deze heidense vertreding zal zijn bereikt, trekt de HERE uit als Verlosser en Strijder voor het overblijfsel van Zijn volk. Hij zal (lichamelijk) terugkeren en Zijn stad ontzetten van de vijand en de heidense legers verslaan. Dit is de tijd waarover de Here Jezus Zelf ook sprak in Zijn rede over de laatste dingen: "Zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels met grote macht en heerlijkheid". Op indrukwekkende wijze zal de HERE als Redder voor Sion verschijnen en vanaf dat moment zullen al Gods heerlijke beloften omtrent het herstel van Israël naar Zijn Goddelijke wil krachtig en definitief worden vervuld. Jeremia zegt: "De stad zal op haar puinheuvel herbouwd worden en de burcht op zijn rechte plaats tronen" (hs. 30:18). Jeruzalem zal dan eindelijk volledig beantwoorden aan haar doel, namelijk om de "stad des vredes" te zijn. De Here zal de "vervallen hut van David" (Amos 9) weer opbouwen; Hij zal het Davidisch koningshuis in eer en aanzien herstellen en plaatsnemen op de troon van Zijn Vader David (vgl. Luk. 1: 32,33). Alle Israëlieten worden terugverzameld uit alle volkeren en het gelovig overblijfsel zal delen in het dan geopenbaarde koningschap van de Gezalfde. Dat betekent: Hij wordt openbaar als Priester-Koning. En Israël zal daarin delen, helemaal in overeenstemming met haar roeping en bestemming: "En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk" (Exod. 19:6).
Dan gaat het ware Loofhuttenfeest beginnen: Israël zal veilig wonen en vrolijk zijn voor het aangezicht des HEREN (zie Lev. 23). Zij allen, groot en klein, zullen Hem kennen en in een nieuwe relatie met de HERE terechtkomen in het kader van het Nieuwe Verbond (Jer. 31:31 ev.).
In Zacharia 14:9 staat: "En de HERE zal Koning worden over de gehele aarde; te dien dage zal de HERE de Enige zijn en Zijn Naam de enige". De Koning der Joden zal regeren "van zee tot zee en van de Rivier tot het uiterste der aarde" (Ps. 72). Alle volkeren zullen aan Hem worden onderworpen. Zij zullen tot discipelschap gebracht worden en door de priesterlijke bediening van de Israëlieten leren onderhouden al wat de Heer geboden heeft (Matt. 28). Iedereen zal de Here kennen en zich voor Hem neerbuigen in aanbidding en lofprijzing. Zijn Naam zal geheiligd worden tot eer van God. Immers, Hij heeft de Naam boven alle naam ontvangen, "…opdat in de Naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel zijn, en op de aarde en onder de aarde, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader" (Fil. 2:10,11).
De profeet Zacharia zegt in het vervolg van hoofdstuk 14: "Allen die zijn overgebleven van al de volken, die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, zullen van jaar tot jaar heentrekken om zich neer te buigen voor de Koning, de HERE der heerscharen, en het Loofhuttenfeest te vieren" (vs. 16).
Dan zal Israël, na eeuwenlang de staart der volkeren geweest te zijn, het "hoofd der volken" zijn (Jer. 31:7). De woorden van Mozes zullen werkelijkheid worden, dat de HERE Israël zal "verheffen tot een lof, een naam en een sieraad, boven alle volken die Hij geschapen heeft en dan zult gij een volk zijn, geheiligd aan de HERE, uw God, zoals Hij gezegd heeft" (Deut. 26:19). Inderdaad: "...zoals Hij gezegd heeft..."! Het Woord van God is altijd betrouwbaar en zal altijd worden vervuld, precies zoals de Here het gesproken heeft. God waakt over Zijn Woord. Hij ziet erop toe, dat Zijn plan volvoerd wordt naar Zijn gemaakt bestek. Eens zal de hele schepping het machtige resultaat van dat heerlijke plan aanschouwen. De profeten zeggen, dat de aarde vol zal worden van de kennis van des HEREN heerlijkheid, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken.
Nergens op de hele wereld zal nog een plekje te vinden zijn waar God niet gekend wordt. Overal zullen de mensen Zijn Naam op de lippen hebben en genieten van Zijn zegeningen in het vrederijk op aarde.